Hoger sterfterisico allochtone baby's

In de periode van 1997 tot en met 2002 zijn in Nederland 1,2 miljoen kinderen geboren. In deze periode kwamen volgens gegevens van het CBS ruim 7,5 duizend kinderen (6,2 promille) na een zwangerschapsduur van ten minste 24 weken dood ter wereld. Dat zijn er ruim 1200 per jaar. Van deze ruim 1200 doodgeborenen per jaar was ruim 20 procent van niet-westerse origine. Dit aandeel is groter dan het aandeel kinderen van niet-westerse origine onder de levendgeboren kinderen. Van hen is bijna 16 procent van niet-westerse origine.

In dezelfde periode 1997-2002 overleden ook nog eens 3,6 duizend kinderen gedurende de eerste levensweek.

Sterfte rondom de geboorte naar herkomst kind, 1997-2002

Sterfte rondom de geboorte naar herkomst kind, 1997-2002

Sterfte rondom de geboorte

Kinderen met één of twee niet-westers allochtone ouders overlijden vaker vóór of kort na de geboorte dan kinderen met twee autochtone ouders. Deze sterfte rondom de geboorte bedroeg in de periode 1997-2002 voor alle niet-westers allochtone herkomstgroeperingen tezamen 11,4 per duizend geborenen. Dit sterftecijfer is bijna 30 procent hoger dan dat voor autochtonen (8,9 per duizend geborenen). De kans op een doodgeboren kind is onder alle niet-westerse herkomstgroeperingen tezamen bijna 40 procent groter dan onder autochtonen.

De hier genoemde verschillen in sterfte worden grotendeels veroorzaakt door verschillen in sterfte in de eerste zeven dagen na de geboorte. Deze sterftecijfers zijn het ongunstigst voor Surinaamse en Antilliaanse/Arubaanse kinderen. Hun kans om tijdens de eerste levensweek te overlijden is beduidend groter dan die van Turkse kinderen. Tussen de niet-westerse herkomstgroeperingen bestaan daarentegen slechts kleine verschillen in de kans op een doodgeboren kind.

Zuigelingensterfte naar herkomst kind en leeftijd bij overlijden, 1997-2002

Zuigelingensterfte naar herkomst kind en leeftijd bij overlijden, 1997-2002

Zuigelingensterfte

Ook wat betreft zuigelingensterfte is de situatie onder niet-westers allochtone kinderen minder gunstig dan onder autochtone kinderen: hun kans op overlijden is gemiddeld circa 30 procent hoger.

Het hoogst zijn opnieuw de sterftecijfers voor kinderen met ten minste één Surinaamse of Antilliaanse/Arubaanse ouder. Hun kans om als zuigeling te overlijden is, ten opzichte van autochtone kinderen, met 40 à 50 procent verhoogd.

Naar verhouding het grootst zijn de verschillen in zuigelingensterfte na de eerste vier levensweken. In deze periode is de sterftekans van Turkse en Marokkaanse kinderen het grootst, met een ruim verdubbeld risico ten opzichte van autochtone kinderen.

Verschillende factoren dragen bij aan deze ontwikkeling. Zo spelen bij huwelijken onder verwanten, die vaker voorkomen bij Turken en Marokkanen, genetisch bepaalde aandoeningen een rol. Ook tienerzwangerschappen hebben relatief vaak een ongunstig verloop, met een groter risico op vroeggeboorte en een laag geboortegewicht. Van een verhoogde kans op zuigelingensterfte is vooral sprake als de tienermoeder geen vaste relatie heeft, een situatie die zich naar verhouding vaak voordoet onder Antilliaanse/Arubaanse en Surinaamse meisjes.

Joop Garssen en Anouschka van der Meulen