Auteur(s): Marion van den Brakel, Noortje Pouwels-Urlings
Wie zit onder en wie boven de armoedegrens?

4. Conclusies

In 2023 waren 540 duizend mensen arm: na het betalen van de woon- en energielasten was er in het huishouden te weinig geld (in de vorm van inkomen of een vermogensbuffer) over voor de andere basisbehoeften. Daarnaast hadden 1,2 miljoen mensen een direct armoederisico: hun inkomen lag maximaal 25 procent boven de armoedegrens en hun vermogensbuffer eronder. Bij een terugval in inkomen zakken deze mensen makkelijk onder de armoedegrens. Een relatief kleine groep van 240 duizend mensen had een inkomen onder de grens en een vermogensbuffer erboven: zij hebben een indirect risico op armoede.

De omvang van de drie groepen is in de jaren 2018-2023 afgenomen door een gunstige koopkrachtontwikkeling. Ook de invoering van de energietoeslag in 2022 verbeterde de inkomenspositie van veel financieel kwetsbaren. Het inkomen van een groot deel van de armen kwam hierdoor boven de armoedegrens uit. Sowieso zitten veel financieel kwetsbaren maar tijdelijk in hun situatie. Ongeveer de helft van de arme mensen, de mensen met direct en die met indirect armoederisico zitten een jaar later niet meer in dezelfde positie. De meesten gaan er financieel op vooruit.

De armen en degenen met direct armoederisico zijn duidelijk verwant. In beide groepen zitten veel bijstandsontvangers én veel werknemers. Onder mensen met direct armoederisico vormen bijstandsontvangers de grootste groep. Onder armen was dat ook zo, maar de laatste jaren is de groep werknemers hier het grootst. Onder mensen met niet-direct armoederisico zitten ook de nodige werknemers, maar nog meer pensioengerechtigden en zelfstandigen.

Bij 4 van de 10 armen en 5 van de 10 met niet-direct armoederisico zit het inkomen 25 procent of meer onder de armoedegrens. De inkomens van degenen met direct armoederisico zijn gelijker verdeeld. Gemiddeld is het inkomenstekort van de armen en van degenen met niet-direct armoederisico de laatste jaren groter geworden. Dit heeft te maken met veranderingen binnen deze groepen: veel mensen die net onder de grens zaten zijn erbovenuit gestegen.

Veel armen en mensen met direct armoederisico hebben een beperkte vermogensbuffer: van meer dan driekwart is deze minder dan 25 procent van de armoedegrens. Zonder inkomen kunnen zij hiervan nog geen drie maanden leven. De vermogensbuffers van mensen met niet-direct armoederisico zijn daarentegen groot: meer dan de helft kan zeker vijf jaar leven op ten minste het basisbehoefteniveau door alleen het vermogen aan te spreken. En ruim drie kwart in deze groep zou dat minstens twee jaar kunnen doen.

Ongeveer de helft van de armen en mensen met een niet-direct armoederisico heeft schulden die niet gerelateerd zijn aan een studie of eigen woning. Onder mensen met direct armoederisico ligt het aandeel schuldenaren met 40 procent iets lager. In veel gevallen is de schuld overigens minder dan duizend euro. Alleen onder mensen met een niet-direct armoederisico heeft een vrij substantiële groep (40 procent) een schuld van meer dan 10 duizend euro. Geregistreerde problematische schulden heeft deze groep echter in veel mindere mate. Ongeveer 30 procent van de armen heeft met problematische schulden te maken, evenals 22 procent van de mensen met direct armoederisico. Het vaakst ging het hierbij om een betalingsachterstand bij de BKR, een nog openstaande aanslag bij de Belastingdienst of een betalingsachterstand bij de ziektekostenpremie.

Over aflossingen die huishoudens (moeten) doen bij (problematische) schulden heeft het CBS geen volledige informatie. Aflossingen hebben uiteraard invloed op de bestedingsmogelijkheden. Dat geldt ook voor kwijtscheldingen, waarover wel gegevens zijn maar het CBS nog onderzoekt of die gebruikt kunnen worden. Daarnaast loopt in samenwerking met VNG, Divosa en NVVK het onderzoek Data Delen Armoede en Schulden (DDAS). In het kader van DDAS leveren gemeenten en andere schuldhulporganisaties gegevens aan het CBS, zodat op landelijk en gemeentelijk niveau inzicht ontstaat in de stand van zaken rond schuldhulpverlening. 

Als armoede langer dan een jaar aanhoudt, wordt de problematiek ernstiger. Een belangrijke aanvulling is daarom te bekijken of iemand in voorgaande jaren ook al arm was en de armoede dus structureler is. Van langdurige armoede is sprake als iemands huishouden minstens drie jaar op rij met armoede te maken heeft (CBS, Nibud en SCP, 2024). Of er bij langdurige armoede meer (problematische) schulden zijn dan bij armoede, zal duidelijk worden in de opvolger van de tweejaarlijkse publicatie Armoede en Sociale uitsluiting (zie bijvoorbeeld CBS, 2023). Die zal het CBS eind 2025 publiceren, met de nieuwe armoedemeting als uitgangspunt. Verder staat (langdurige) armoede meestal niet op zichzelf. Het gaat niet alleen vaak samen met andere financiële tegenslagen (zoals schulden), maar ook met ongunstige leefomstandigheden. In welke mate gaat armoede gepaard met een minder goede gezondheid, ongezonde leefstijl, onveiligheidsgevoelens en slachtofferschap van criminaliteit, en een beperkte sociale participatie? Deze en andere vragen over armoede in de sociale context worden beantwoord in de 2025-editie.