3. Resultaten
3.1 Omvang financieel kwetsbare groepen
Groepen financieel kwetsbaren kleiner geworden
In 2023 waren van de bijna 17,4 miljoen mensen in particuliere huishoudens 540 duizend mensen arm, liepen 1,2 miljoen mensen direct risico op armoede – ze waren bijna arm - en 240 duizend een niet-direct risico. In de jaren 2018-2023 nam het aantal mensen met een direct armoederisico én het aantal armen sterk af. Dit hangt samen met loonstijgingen en koopkrachtverhogende maatregelen, en in de coronajaren 2020 en 2021 met de steunmaatregelen van de overheid (CBS, 2024e). In 2022 nam het aantal armen sterk af, maar nam het aantal mensen met een direct armoederisico iets toe. Dit heeft te maken met de invoering van de energietoeslag in dat jaar. Een groep die zonder energietoeslag onder de armoedegrens zou vallen, kwam er met de toeslag net boven te zitten (zie verder paragraaf 3.2). Ook het aantal mensen met een niet-direct armoederisico nam in de jaren 2018-2013 enigszins af, maar deze groep was bij aanvang al een stuk kleiner dan de andere.
| Inkomen én vermogen onder grens (arm) (x 1 000) | Inkomen tot 25% boven grens, vermogen onder grens (direct armoederisico) (x 1 000) | Inkomen onder grens, vermogen boven grens (niet-direct armoederisico) (x 1 000) | |
|---|---|---|---|
| 2018 | 1199,9 | 1505,4 | 325 |
| 2019 | 1063,1 | 1407,1 | 294,1 |
| 2020 | 867,6 | 1285,5 | 279,7 |
| 2021 | 839,5 | 1231,6 | 266,5 |
| 2022 | 583,2 | 1308,9 | 246,9 |
| 2023** | 535,8 | 1184,1 | 239,5 |
3.2 Armoededynamiek
Meer mensen van arm naar bijna arm
Tot en met 2020 was zo’n 60 procent van de arme bevolking het jaar erna ook arm. In de twee jaren daarna kwam dit percentage beduidend lager te liggen. Het inkomen van een groot aantal armen verbeterde in deze jaren zodat ze net boven de armoedegrens uitkwamen. Na 2020 zat zo’n 30 à 40 procent van de armen een jaar later in de groep met direct armoederisico. In de jaren tot en met 2020 was het 20 à 30 procent. De frequentere ontsnapping uit armoede kwam vooral door de energietoeslag. Met name bijstandsontvangers die in 2021 nog arm waren, kwamen het jaar erna net boven de armoedegrens uit (50 procent). Van de arme bijstandsontvangers in 2022 was dat 46 procent. In de eerdere jaren bleven de meeste arme bijstandsontvangers arm (ongeveer 70 procent). Niet alleen kwamen door de energietoeslag meer armen net boven de grens uit. Er was in 2022 ook een grotere groep die overging van arm naar niet meer financieel kwetsbaar het jaar erna. Hierbij speelde de verhoging van het minimumloon een rol. Behalve werknemers hadden ook uitkeringsontvangers hier profijt van. De bijstands- en de AOW-uitkering bijvoorbeeld zijn gekoppeld aan het minimumloon.
Helft bijna-armen blijven dat
Ongeveer de helft van de mensen met een direct armoederisico in de jaren 2018-2022 had dat een jaar erop nog steeds. Zo’n 35 procent was het jaar erop niet meer financieel kwetsbaar en minder dan 10 procent was het jaar erop daadwerkelijk arm geworden. Alleen in 2020 was dat anders: meer mensen werden arm. Het ging vooral om mensen uit huishoudens met een zelfstandigeninkomen, een groep die sterk getroffen is tijdens de coronacrisis. Van de mensen met een niet-direct armoederisico in de jaren 2018-2022 had eveneens ongeveer de helft dat een jaar later nog steeds. Rond 40 procent was een jaar niet meer financieel kwetsbaar. Terugval naar armoede overkwam ongeveer 5 procent. Er zat in de groep met niet-direct risico nauwelijks verschil tussen de jaren.
| Arm jaar erna (% mensen) | Direct risico jaar erna (% mensen) | Niet-direct risico jaar erna (% mensen) | Niet financieel kwetsbaar jaar erna (% mensen) | ||
|---|---|---|---|---|---|
| Arm | 2018 | 61,7 | 22,5 | 1,2 | 14,6 |
| Arm | 2019 | 54,2 | 28 | 1,3 | 16,6 |
| Arm | 2020 | 59,5 | 20,8 | 1,6 | 18,1 |
| Arm | 2021 | 40,8 | 38,9 | 1,5 | 18,7 |
| Arm | 2022 | 45,2 | 31,2 | 1,8 | 21,8 |
| Direct risico | 2018 | 8,7 | 57,5 | 0,3 | 33,4 |
| Direct risico | 2019 | 8 | 53,2 | 0,3 | 38,4 |
| Direct risico | 2020 | 12,2 | 59,8 | 0,4 | 27,7 |
| Direct risico | 2021 | 6,6 | 58,9 | 0,4 | 34 |
| Direct risico | 2022 | 5,9 | 58 | 0,3 | 35,7 |
| Niet-direct risico | 2018 | 4,9 | 2,1 | 53,7 | 39,3 |
| Niet-direct risico | 2019 | 4,3 | 2,1 | 51,9 | 41,8 |
| Niet-direct risico | 2020 | 4,3 | 1,6 | 51,4 | 42,6 |
| Niet-direct risico | 2021 | 4,3 | 2,2 | 49,2 | 44,3 |
| Niet-direct risico | 2022 | 4,9 | 1,9 | 53,9 | 39,3 |
| 1)Mensen in studentenhuishoudens zijn hier bij de niet-financieel kwetsbaren ingedeeld. | |||||
3.3 De voornaamste inkomensbronnen van financieel kwetsbaren
Bijstandsontvangers grootste groep bij direct armoederisico
Van de arme bevolking vormden mensen in huishoudens met vooral werknemersinkomen in 2023 met 34 procent de grootste groep. Zij werden op de voet gevolgd door de groep met voornamelijk inkomen uit een bijstandsuitkering of een andere sociale voorziening zoals de uitkering voor jonggehandicapten: 29 procent. Bij de mensen met direct armoederisico is dat omgekeerd. De groep met een bijstandsuitkering of andere sociale voorziening (verder voortaan kortweg aangeduid met ‘bijstandsontvangers’) was het grootst, gevolgd door werknemers. Zelfstandigen maakten met 4 procent een klein deel uit van de groep met direct armoederisico, maar waren sterk vertegenwoordigd in de groep met niet-direct armoederisico. Dat laatste gold ook voor mensen in huishoudens met voornamelijk inkomen uit een pensioenuitkering of uit vermogen. Bijstandsontvangers komen weinig voor in de groep met niet-direct armoederisico. Om voor bijstand in aanmerking te komen, mag het vermogen niet hoog zijn.
| Inkomen als werknemer (% mensen) | Inkomen als zelfstandige (% mensen) | Bijstand of andere sociale voorziening (% mensen) | Pensioenuitkering (% mensen) | Andere uitkering (% mensen) | Inkomen uit vermogen (% mensen) | Anders (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Arm | 33,9 | 15,4 | 29,1 | 8,8 | 9,4 | 2,4 | 1 |
| Direct armoederisico | 26,8 | 3,9 | 36,4 | 20,5 | 12,2 | 0 | 0,1 |
| Niet-direct armoederisico | 19,9 | 25,9 | 3,3 | 31 | 5,4 | 14,2 | 0,3 |
| Gehele bevolking | 60,5 | 12,5 | 4,1 | 18,9 | 3,1 | 0,7 | 0,3 |
Meer werknemers onder de armen
In de periode 2018-2021 vormden de bijstandsontvangers steeds de grootste groep onder de armen. Ook in 2022 was dat nog zo, maar hun aandeel lag wel 10 procentpunt lager dan in 2021. De afname had vooral met de energietoeslag te maken, die ervoor zorgde dat een deel van de armen in 2021 boven de armoedegrens uitkwam in 2022 (zie ook paragraaf 3.2). In 2023 nam het aandeel bijstandsontvangers in de arme bevolking verder af en kwam onder dat van werknemers te liggen. Werknemers en zelfstandigen maakten in dat jaar samen de helft van de arme bevolking uit.
| Inkomen als werknemer (% mensen) | Inkomen als zelfstandige (% mensen) | Bijstand e.d. (% mensen) | Pensioenuitkering (% mensen) | Andere uitkering (% mensen) | Inkomen uit vermogen (% mensen) | Anders (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2018 | 26 | 7,2 | 43,5 | 9,9 | 11,8 | 0,9 | 0,8 |
| 2019 | 26,2 | 7,7 | 43,1 | 9,7 | 11,4 | 1,1 | 0,8 |
| 2020 | 25,9 | 6,8 | 44,7 | 8,9 | 11,5 | 1,3 | 0,9 |
| 2021 | 24,1 | 7,4 | 44,4 | 9,9 | 11,8 | 1,4 | 0,9 |
| 2022 | 31 | 11,5 | 34,2 | 9,3 | 11 | 2,1 | 0,9 |
| 2023** | 33,9 | 15,4 | 29,1 | 8,8 | 9,4 | 2,4 | 1 |
Toename bijstandsontvangers in groep met direct risico
Terwijl het aandeel bijstandsontvangers onder de armen afnam, nam het toe binnen de groep met direct armoederisico. In 2022 en 2023 hadden zij hier de overhand. Dat komt doordat huishoudens met weinig inkomen (onder meer bijstandsontvangers) toen in aanmerking kwamen voor de energietoeslag. De meeste bijstandsontvangers komen doorgaans maximaal 10 procent tekort (CBS, 2024f) en met de toeslag kwamen ze net boven de armoedegrens uit (zie ook CBS, 2024c). In 2023 werkte de verhoging van het minimumloon ook door in het bijstandsniveau en waren er naar verhouding nog iets meer bijstandsontvangers en minder werkenden.
Tot 2022 maakten werknemers en gepensioneerden een groter deel uit van de groep met direct armoederisico dan bijstandsontvangers. Met name het aandeel werknemers nam voortdurend af. Vooral in 2020 was de koopkrachtontwikkeling voor werkenden erg gunstig (CBS, 2022). Een extra groot deel van de werknemers raakte daardoor uit de financiële kwetsbaarheid.
| Inkomen als werknemer (% mensen) | Inkomen als zelfstandige (% mensen) | Bijstand e.d. (% mensen) | Pensioenuitkering (% mensen) | Andere uitkering (% mensen) | Inkomen uit vermogen (% mensen) | Anders (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2018 | 40,6 | 3,3 | 13,3 | 32,9 | 9,8 | 0 | 0,1 |
| 2019 | 38,9 | 3,3 | 16,1 | 31,1 | 10,5 | 0 | 0,1 |
| 2020 | 33,4 | 2,8 | 24,3 | 26,9 | 12,4 | 0 | 0,1 |
| 2021 | 32,5 | 3 | 24 | 28 | 12,2 | 0 | 0,2 |
| 2022 | 29,6 | 3,3 | 31,8 | 23,1 | 12 | 0 | 0,1 |
| 2023** | 26,8 | 3,9 | 36,4 | 20,5 | 12,2 | 0 | 0,1 |
Samenstelling groep met niet-direct risico weinig veranderd
De samenstelling van de groep die niet direct risico op armoede liep, veranderde in de periode 2018-2023 minder dan die van de andere twee groepen. In 2020 was er vergeleken met 2019 en 2018 een lichte afname van het aandeel zelfstandigen en gepensioneerden. Dat ging gepaard met een toename van de bijstandsuitkeringsontvangers. In 2022 nam het aandeel bijstandsontvangers weer af en het aandeel zelfstandigen toe. De groep met voornamelijk vermogensinkomsten is in de periode 2018-2023 voortdurend gegroeid. Dit heeft te maken met de omvang van de groep zelf. Door de gestegen rente is voor sommigen de voornaamste inkomensbron van werk of (pensioen)uitkering verschoven naar vermogen.
| Inkomen als werknemer (% mensen) | Inkomen als zelfstandige (% mensen) | Bijstand e.d. (% mensen) | Pensioenuitkering (% mensen) | Andere uitkering (% mensen) | Inkomen uit vermogen (% mensen) | Anders (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2018 | 20,1 | 21,5 | 3,9 | 38,6 | 7,1 | 8,4 | 0,2 |
| 2019 | 19,9 | 21,8 | 4,1 | 37,9 | 6,7 | 9,4 | 0,3 |
| 2020 | 20,1 | 20,6 | 7 | 34,9 | 6,4 | 10,6 | 0,3 |
| 2021 | 20,2 | 20,9 | 5,9 | 35 | 6,7 | 11 | 0,4 |
| 2022 | 21,6 | 22,7 | 4,2 | 33,2 | 6,1 | 12,1 | 0,2 |
| 2023** | 19,9 | 25,9 | 3,3 | 31 | 5,4 | 14,2 | 0,3 |
3.4 Inkomenstekort en -overschot
Helft met niet-direct armoederisico komt minstens 25 procent tekort
Een tekort aan inkomen is gedefinieerd als het verschil tussen de armoedegrens en het besteedbaar inkomen, uitgedrukt als percentage van de grens. Een groot tekort aan inkomen komt iets vaker voor onder de groep met niet-direct armoederisico dan onder de armen. In 2023 bedroeg voor bijna de helft van deze groep het tekort minstens 25 procent. Meestal ging het bij zo’n tekort om werkenden of pensioenontvangers. Onder de armen kampte ruim 40 procent met een tekort van minstens 25 procent. Binnen deze groep was loon of winst meestal de voornaamste inkomensbron. Een vijfde van de armen had een tekort van 5 procent of minder. Bijstandsontvangers waren de grootste groep onder armen met zo’n klein tekort. Binnen de groep met direct armoederisico zijn er per definitie alleen maar mensen met een inkomensoverschot. De klassen zijn wat gelijker. De groep met een inkomen het dichtst bij de armoedegrens is het kleinst.
| 5% of minder (% mensen) | 6-10% (% mensen) | 11-15% (% mensen) | 16-20% (% mensen) | 21-25% (% mensen) | Meer dan 25% (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Arm | -20,2 | -13,6 | -9,9 | -8,1 | -6,3 | -41,8 |
| Direct armoederisico | 14,2 | 19,8 | 21,6 | 22 | 22,4 | 0 |
| Niet-direct armoederisico | -15,3 | -12,5 | -10,3 | -8,2 | -6,9 | -46,8 |
Inkomenstekort loopt op
Zowel bij de armen als bij de groep met niet-direct armoederisico is het mediane inkomenstekort tussen 2018 en 2023 opgelopen. De toename bij de armen was het sterkst en speelde vooral in 2022 en 2023. Dat komt doordat er in die jaren in verhouding meer werkenden tot de groep behoorden dan in eerdere jaren (figuur 3.3.2). Zij komen doorgaans meer inkomen tekort dan anderen in deze groep. Het mediane overschot dat de groep met direct armoederisico heeft, is in de periode veel minder veranderd. Het lag jaarlijks rond 12 procent.
| Armoede (mediaan (%)) | Direct armoederisico (mediaan (%)) | Niet-direct armoederisico (mediaan (%)) | |
|---|---|---|---|
| 2018 | -10 | 12 | -20 |
| 2019 | -10 | 12 | -20 |
| 2020 | -10 | 12 | -22 |
| 2021 | -9 | 12 | -21 |
| 2022 | -12 | 12 | -21 |
| 2023** | -19 | 13 | -23 |
| 1)Het inkomenstekort van armen in 2023 verschilt 3 procentpunt met het tekort zoals gepubliceerd door CBS (2024c). Dat komt doordat, als er rekening gehouden wordt met woon- en energielasten, relatief meer werkenden tot de groep armen behoren. | |||
3.5 Vermogensbuffer en schulden van financieel kwetsbaren
Bij (direct risico op) armoede is er vaak weinig vermogen om op terug te vallen
Voor bijna 4 van de 5 mensen binnen zowel de groep armen als de groep met direct armoederisico was de vermogensbuffer maximaal 25 procent van de armoedegrens in 2023. Dat betekent dat hun huishouden nog geen drie maanden zonder inkomen kan overbruggen. Meestal zijn dit mensen in huishoudens met vooral inkomen uit loon of uit bijstand. Huishoudens die negen of meer maanden zouden kunnen overbruggen (vermogensbuffer van 75 tot 100 procent), komen in beide groepen niet veel voor (5 procent). Dit betreft in verhouding vaak huishoudens met inkomen uit eigen bedrijf of pensioen.
| Tot 25% (% mensen) | 25 tot 50% (% mensen) | 50 tot 75% (% mensen) | 75 tot 100% (% mensen) | |
|---|---|---|---|---|
| Armoede | 76,5 | 12,3 | 6,6 | 4,5 |
| Direct armoederisico | 75,2 | 13,7 | 6,7 | 4,5 |
Bij niet-direct armoederisico heeft ruim helft vermogensbuffer van minstens 5 keer de grens
Van de mensen met niet-direct armoederisico bedroeg bij iets meer dan de helft de vermogensbuffer in het huishouden minstens 5 keer de armoedegrens (500 procent of meer). Zonder hun inkomen te gebruiken en zonder persoonlijke of maatschappelijke veranderingen zouden zij met de buffer minstens vijf jaar (60 maanden) voldoende hebben voor de basisbehoeften. Bij bijna 60 procent van de groep met zo’n grote vermogensbuffer was het inkomen voornamelijk afkomstig uit pensioen of uit vermogen. In de groepen met een vermogen kleiner dan 5 keer de armoedegrens zaten naar verhouding veel werknemers. Vooral in de groep met een buffer voor maximaal 24 maanden was dat zo.
| Aandeel mensen | |
|---|---|
| Tot 200% | 22,9 |
| 200 tot 300% | 12,1 |
| 300 tot 400% | 7,3 |
| 400 tot 500% | 5,3 |
| 500% of meer | 52,3 |
Meeste en hoogste schulden onder mensen met een niet-direct armoederisico
Van de 1,2 miljoen mensen met een direct armoederisico in 2023, had 40 procent te maken met schulden anders dan een studie- of hypotheekschuld in het huishouden. Het gaat onder andere om schulden voor consumptieve doeleinden, rood staan en belasting- en toeslagschulden. Onder de armen en degenen met een niet-direct risico is dit aandeel hoger, respectievelijk 49 en 54 procent. Overigens ligt het gemiddelde van de totale bevolking hier nog net iets boven.
Onder de arme bevolking en degenen met direct armoederisico komt een hypotheekschuld niet zo vaak voor: 11 en 9 procent. Het merendeel van deze mensen woont in een huurwoning. Van de mensen met een niet-direct armoederisico heeft ruim een derde een hypotheekschuld. Het gemiddelde van de totale bevolking is bijna 60 procent.
| Hypotheekschuld (%) | Studieschuld (%) | Overige schulden (%) | |
|---|---|---|---|
| Arm | 11,1 | 23,4 | 48,7 |
| Direct armoederisico | 9,1 | 17 | 40,4 |
| Niet-direct armoederisico | 34,8 | 13 | 54,4 |
| Gehele bevolking | 56,9 | 20,1 | 56 |
De hoogte van de overige schulden verschilt sterk per groep. De helft van de groep met een direct risico op armoede en zulke schulden had een relatief kleine schuld van minder dan duizend euro. Onder de armen was dit 40 procent en onder degenen met een niet-direct armoederisico een fractie minder (39 procent). Met name de groep met een niet-direct armoederisico telde veel mensen met een relatief hoge overige schuld van 10 duizend euro of meer. Bijna 40 procent van deze groep had zo’n hoge schuld. Onder degenen met een direct armoederisico was dit 10 procent en onder de armen 19 procent.
Van degenen met een indirect armoederisico had 27 procent zelfs een overige schuld van 50 duizend euro of meer (niet in figuur). Een vermogensbuffer boven de grens gaat dus vaak gepaard met hoge schulden. Doorgaans gaat het hierbij om zelfstandigen.
| Tot 1 000 euro (% van mensen met overige schuld) | 1 000 tot 2 000 euro (% van mensen met overige schuld) | 2 000 tot 5 000 euro (% van mensen met overige schuld) | 5 000 tot 10 000 euro (% van mensen met overige schuld) | 10 000 euro of meer (% van mensen met overige schuld) | |
|---|---|---|---|---|---|
| Arm | 106,8 | 34,4 | 44,4 | 26,5 | 49,2 |
| Direct armoederisico | 240,8 | 70,6 | 78,7 | 40,6 | 47,7 |
| Niet-direct armoederisico | 51 | 9,9 | 11,5 | 7,1 | 50,8 |
| Gehele bevolking | 4877,1 | 966,6 | 1077,1 | 637,3 | 2173,7 |
Naast bovengenoemde schulden heeft een deel van de mensen te maken met studieschulden. In 2023 was er bij 17 procent van de mensen met een direct armoederisico een studieschuld in het huishouden. Onder degenen met een niet-direct risico is dit aandeel lager (13 procent) en onder de arme bevolking hoger (23 procent). De hiermee gemoeide bedragen zijn hoger dan bij andere schulden. 9 procent van degenen met een direct risico hadden een studieschuld tussen 30 en 50 duizend euro, en 8 procent had minstens 50 duizend euro aan studieschulden. Bij 60 procent was de studieschuld minder dan 10 duizend euro. Bij degenen met een niet-direct armoederisico kwamen hogere studieschulden vaker voor: bijna 3 op de 10 hadden een studieschuld van minstens 30 duizend euro.
Toename problematische schulden voor mensen met armoederisico
In 2023 had 31 procent van de arme bevolking te maken met geregistreerde problematische schulden in het huishouden (zie paragraaf 2). Bij mensen die een direct risico lopen op armoede is dit aandeel 22 procent en bij degenen met een niet-direct risico 10 procent. In de hele bevolking ging het eveneens om 10 procent. Dat is meer dan het percentage van 8,8 in dashboard over schuldenproblematiek (CBS, 2024d), dat niet over personen maar over huishoudens gaat. Vanaf 2021 is bij degenen met een armoederisico het aandeel met problematische schulden iets toegenomen. De toename was het grootst bij degenen met een niet-direct risico en kwam vooral door het langer open blijven staan van belastingaanslagen. Dit speelt met name bij zelfstandigen een rol. Als gevolg van de coronacrisis zijn er verschillende regelingen voor ondernemers ingezet waardoor zij uitstel van betaling konden krijgen.
Het aandeel mensen in huishoudens met problematische schulden die ontstaan zijn door een openstaande vordering op toeslagen is afgelopen jaren ook fors toegenomen. In 2023 was hiervan sprake bij 21 procent van de mensen in huishoudens met problematische schulden en een direct armoederisico. In 2021 was dat bij 14 procent. Onder degenen met een niet-direct armoederisico nam het aandeel dat toeslagen moest terugbetalen toe van 10 naar 17 procent.
| Arm (%) | Direct armoederisico (%) | Niet-direct armoederisico (%) | Gehele bevolking (%) | |
|---|---|---|---|---|
| 2021 | 29,5 | 20,8 | 5,5 | 8,3 |
| 2022 | 31,4 | 21,5 | 7,9 | 8,9 |
| 2023** | 30,5 | 22,4 | 9,5 | 9,9 |
1 op de 5 armen heeft al drie jaar op rij problematische schulden
Er is sprake van een langdurige probleemschuld als iemand drie jaar op rij in een huishouden zit dat te maken heeft met problematische schulden. Onder de arme bevolking had 21 procent hiermee te maken (in 2021, 2022 én 2023). Onder degenen met een direct armoederisico was dat met 16 procent iets minder. Van degene met een niet-direct armoederisico had 4 procent langdurige problematische schulden.
Bij niet-direct armoederisico vaak achterstanden bij de Belastingdienst
Huishoudens kunnen in meerdere schuldregistraties voorkomen. Dat is bij de helft van de mensen met een direct armoederisico en problematische schulden het geval, en bij 42 procent van de arme mensen. Bij degenen met een niet-direct risico is de problematische schuld vaker gebaseerd op één schuldregistratie (66 procent). Ruim 7 op de 10 mensen met een niet-direct armoederisico en probleemschulden hadden te maken met openstaande aanslagen bij de Belastingdienst. Mensen met een direct armoederisico en probleemschulden hadden het vaakst te maken met een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR (42 procent). Daarna volgden een nog openstaande aanslag bij de Belastingdienst (36 procent) en een betalingsachterstand bij de zorgpremie (33 procent). In de arme bevolking had iets meer dan de helft te maken met een openstaande aanslag bij de Belastingdienst, 4 op de 10 mensen hadden een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR, en eveneens 4 op de 10 mensen stonden geregistreerd met een betalingsachterstand bij de zorgpremie.
| Arm (% mensen in huishoudens met een problematische schuld) | Direct armoederisico (% mensen in huishoudens met een problematische schuld) | Niet-direct armoederisico (% mensen in huishoudens met een problematische schuld) | Gehele bevolking (% mensen in huishoudens met een problematische schuld) | |
|---|---|---|---|---|
| Belastingdienst - openstaande aanslag | 52,5 | 36,4 | 71,7 | 48,4 |
| Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR | 39,9 | 42 | 20,1 | 34,3 |
| Betalingsachterstand zorgpremie | 39,9 | 32,6 | 13,7 | 26,9 |
| Betalingsachterstand Wet Mulder-boetes bij CJIB | 28,4 | 19,5 | 12,1 | 16,8 |
| Belastingdienst - toeslagen | 22,4 | 20,8 | 17 | 25 |
| Belastingdienst - oninbare schulden | 17,7 | 15,4 | 13,5 | 13,7 |
| Betalingsachterstand studieschuld (DUO) | 13,2 | 11,4 | 6,5 | 11 |
| Bijstandsvorderingen | 8,4 | 8,8 | 2,9 | 4,4 |
| Geregistreerde schuldregeling bij BKR | 4,8 | 10,5 | 0,3 | 3,9 |
| Betalingsachterstand bij UWV | 2,3 | 2,4 | 1,3 | 1,8 |
| Wettelijke schuldsanering (WSNP) | 0,7 | 1,7 | 0,1 | 0,8 |
| Betalingsachterstand bij SVB | 0,6 | 0,6 | 0,3 | 0,3 |
| Betalingsachterstand eigen bijdrag Wlz/Wmo | 0,1 | 0,1 | 0 | 0,1 |