Auteur(s): Marion van den Brakel, Noortje Pouwels-Urlings

Wie zit onder en wie boven de armoedegrens?

Over deze publicatie

Armoede houdt volgens de nieuwe meetmethode voor Nederland in dat er te weinig financiële middelen in het huishouden zijn voor de minimale levensbehoeften. Zowel het inkomen als het vermogen liggen dan onder de armoedegrens. Maar ook met een inkomen of vermogen boven de grens kan iemand financieel kwetsbaar zijn. In dit artikel komen behalve de armen nog twee financieel kwetsbare groepen aan bod: de groep met een inkomen net boven de armoedegrens en een vermogen eronder, en de groep met een inkomen onder de grens en een vermogen erboven. Hoe groot zijn de drie groepen, wat is hun belangrijkste inkomstenbron, en in welke mate zijn er schulden?

- In 2023 waren er 540 duizend mensen arm, hadden 1,2 miljoen mensen maar net genoeg inkomen en 240 duizend te weinig inkomen maar voldoende vermogen.
- In de periode 2018-2023 zijn de drie groepen kleiner geworden. Vooral de groep armen slonk.
- Mensen met onvoldoende vermogen hebben vaak een bijstandsuitkering. Mensen met te weinig inkomen maar voldoende vermogen hebben meestal een zelfstandigeninkomen of pensioenuitkering.
- Mensen met onvoldoende vermogen hebben het vaakst problematische schulden. Bij mensen met te weinig inkomen maar voldoende vermogen is de vermogensbuffer vaak genoeg om minstens vijf jaar uit de armoede te blijven.

1. Inleiding

Eind 2024 hebben het CBS, het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) een nieuwe methode om armoede te meten geïntroduceerd (CBS, Nibud en SCP, 2024a). De nieuwe meting vervangt eerdere, zoals de metingen met de lage-inkomensgrens van het CBS en het niet-veel-maar-toereikend criterium van het SCP. De armoedegrens is in de nieuwe meting gebaseerd op de uitgaven die een huishouden minimaal moet doen om te leven en mee te kunnen doen in de samenleving. Heeft een huishouden minder geld te besteden dan de grens, dan is het arm. Maar niet alleen armen, ook degenen die net boven de grens zitten vormen een financieel kwetsbare groep. Ook zij hebben in zowel landelijk als lokaal beleid de aandacht (zie bijvoorbeeld Rijksoverheid). Daarom is het van belang de omvang, ontwikkeling en kenmerken van de kwetsbaren en hun financiële situatie in kaart te brengen. Dat gebeurt in dit artikel.

Anders dan voorheen spelen vermogensbuffers van huishoudens ook een rol. Er wordt dus niet alleen gekeken of het inkomen van een huishouden onder of boven de armoedegrens ligt. Ook telt mee hoe groot de bezittingen zijn die meteen ingezet kunnen worden. Dat zijn onder meer het spaargeld en aandelen, maar niet de (waarde van) de eventuele eigen woning. Mensen in huishoudens met weinig inkomen, maar met genoeg vermogen achter de hand om het inkomenstekort (tijdelijk) te compenseren, worden in tegenstelling tot eerder gehanteerde methoden niet meer als arm beschouwd. Deze groep kan zich redden door in te teren op hun vermogensbuffer, maar op termijn is meer inkomen nodig om buiten de armoede te blijven. De tegenhanger is de groep met voldoende inkomen maar weinig of geen vermogensbuffer. Deze groep valt in de nieuwe meting ook buiten de armoede. In deze groep zijn vooral degenen met een inkomen dat iets boven de grens ligt financieel kwetsbaar. Een onvoorziene daling in het inkomen (door bijvoorbeeld baanverlies of een scheiding) of een onverwachte grote uitgave kunnen zij immers niet of nauwelijks opvangen met spaargeld of ander bezit.

Centraal in dit artikel staat de vraag wie die financieel kwetsbaren zijn. Wat is de voornaamste inkomensbron van de armen en hoe ver ligt hun inkomen en vermogensbuffer van de grens af? En hoe is dat bij de mensen die niet arm zijn maar wel (op korte of langere termijn) een risico hierop lopen? Dat risico bestaat bijvoorbeeld uit een tekort aan inkomen waardoor een tijdlang op de vermogensbuffer moet worden teruggevallen om in de basisbehoeften te voorzien. Het risico kan ook bestaan uit een ontoereikende vermogensbuffer in combinatie met maar net genoeg inkomen om de basisbehoeften te kunnen betalen. Belangrijke aanvullende vraag is ook of er bij financiële kwetsbaarheid schulden in het spel zijn. Met schulden is de financiële situatie van mensen met armoede en de risicogroepen daaromheen nog precairder. Door gebrek aan consistente data - mede over aflossingsregelingen –  spelen die schulden momenteel (nog) geen rol in de nieuwe armoedemeting (CBS, Nibud en SCP, 2024b). Maar er kan wel iets over worden gezegd.

De specifieke onderzoeksvragen bij de drie financieel kwetsbare groepen zijn:

  1. Om hoeveel mensen gaat het, en hoeveel waren het er in eerdere jaren?
  2. Hoeveel armen zijn dat een jaar later niet meer? En hoe is dat voor de andere twee groepen?
  3. Wat is hun belangrijkste inkomensbron en is dat veranderd sinds 2018?
  4. Van hoeveel mensen zit het inkomen of de vermogensbuffer net en van welke iets verder onder of boven de armoedegrens?
  5. Hoeveel mensen hebben (problematische) schulden, en hoe groot zijn die?

Het artikel trapt in hoofdstuk 2 af met uitleg over de nieuwe armoedemeting en de afbakening van de drie financieel kwetsbare groepen. In hoofdstuk 3 worden in vijf achtereenvolgende paragrafen de antwoorden gegeven op de onderzoeksvragen.

2. Methode en data

In deze paragraaf wordt eerst de armoedegrens uitgelegd, hoe daarmee armoede gemeten wordt en welke gegevensbronnen ervoor nodig zijn. Dan volgt nadere uitleg over de financieel kwetsbare groepen die centraal staan in dit artikel.

Nieuwe armoedemeting

In 2024 introduceerden het CBS, Nibud en SCP een nieuwe armoedegrens, die uitgaat van de minimaal noodzakelijke levensbehoeften van huishoudens in Nederland (CBS, Nibud en SCP, 2024a). Daarin tellen mee de uitgaven aan huisvesting, energie, verzekeringen, kleding, dagelijkse boodschappen, telefonie, internet en sociale activiteiten. De hoogte van de armoedegrens voor een huishouden hangt af van het aantal volwassenen en het aantal kinderen in het huishouden, de leeftijd van eventuele kinderen (0-12 jaar of 13-17 jaar) en het aantal studenten in het huishouden. De armoedegrens voor een alleenstaande lag in 2023 op 1 510 euro per maand. Dit is de armoedegrens uitgaande van normbedragen voor de huur en energie (respectievelijk 590 euro en 145 euro voor een alleenwonende). Voor een paar met twee kinderen tot 13 jaar was de grens gemiddeld 2 535 euro per maand. Waren er twee puberkinderen van 13 tot 18 jaar, dan ging het om 2 910 euro bij een tweeoudergezin en 2 500 euro bij een eenoudergezin (alle genoemde grensbedragen zijn afgerond op 5 euro). De armoedegrens wordt jaarlijks aangepast aan ontwikkelingen die van invloed zijn op de kosten van levensonderhoud.

Om vast te stellen of iemand in armoede leeft, wordt niet alleen gekeken naar het inkomen maar ook naar de vermogensbuffer (spaargeld of ander direct te besteden bezit) van het huishouden. Een huishouden wordt niet tot de armen gerekend als vanuit de vermogensbuffer zeker twaalf maanden lang uitgaven gedaan kunnen worden op het niveau van de armoedegrens. Een alleenstaande met in 2023 een vermogensbuffer van 18 145 euro (afgerond twaalf keer de armoedegrens) of meer, wordt dus niet als arm beschouwd, ook niet als het inkomen onder de armoedegrens ligt. Voor een paar met twee kinderen tot 13 jaar was een buffer van minstens 30 405 euro voldoende om niet als arm beschouwd te worden.

Ook feitelijke uitgaven spelen een rol bij de meting van armoede. Voor de meeste huishoudens zijn de maandelijkse uitgaven aan wonen, energie en zorg (basisverzekering en verplicht eigen risico) de grootste vaste lasten. Bovendien kunnen ze op deze lasten niet of nauwelijks besparen. De armoedebepaling houdt daarom rekening met de uitgaven die huishoudens in de praktijk hieraan hebben. Als er na het betalen van deze vaste lasten te weinig geld overblijft voor de andere basisbehoeften, dan is een huishouden (en de mensen die er deel van uitmaken) arm. Huishoudens met een inkomen boven de armoedegrens (en een vermogensbuffer eronder) die relatief veel moeten betalen aan deze vaste lasten, kunnen zo toch als arm worden aangemerkt. En andersom: met een inkomen (en vermogensbuffer) onder de armoedegrens en relatief lage vaste lasten kan er genoeg overblijven voor de overige basisbehoeften zodat er geen sprake is van armoede.

Inkomen en vermogen

Om te bepalen of iemand arm is, is het inkomen dat het hele huishouden te besteden heeft van belang. Iemands welvaart hangt immers niet alleen af van het eigen inkomen, maar ook van dat van andere leden van het huishouden. Tot het besteedbaar inkomen van een huishouden behoren inkomen uit loon als werknemer, uit eigen onderneming als zelfstandige, uit financieel vermogen, uit aanmerkelijk belang en uit onroerend goed (o.a. de geschatte netto huuropbrengst bij eigenwoningbezit, zie CBS 2024a). Ook tellen mee: uitkeringen (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, pensioen of bijstand), huur- en zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, studiefinanciering en ontvangen partneralimentatie. Van het inkomen afgehaald worden betaalde rente op schulden (o.a. de hypotheekrente bij eigenwoningbezit), betaalde partneralimentatie en premies (waaronder voor de basiszorgverzekering), het verplichte eigen risico en belastingen (CBS, 2024a). De verplichte premie voor de basiszorgverzekering en het eigen risico maken geen onderdeel uit van de armoedegrens, omdat deze al op het inkomen in mindering worden gebracht.

Bij de vermogensbuffer telt alleen het direct te besteden vermogen mee. Dat komt neer op alle bezittingen (zoals spaargeld, aandelen en ondernemingsvermogen) exclusief de eigen woning, negatief gewaardeerde vermogensbestanddelen en pensioenvermogen. De waarde van de eigen woning is dus geen onderdeel van het vermogen dat meegenomen wordt bij de berekening van armoede, maar in het inkomen zijn de opbrengsten en de kosten van de eigen woning wel verdisconteerd. De hoogte van de vermogensbuffer op 1 januari en van het besteedbaar jaarinkomen bepalen of een huishouden arm is. Voor het inkomen en de vermogensbuffer gelden dus dezelfde armoedegrenzen.

Brondata

Statistieken over armoede worden door het CBS samengesteld op basis van gegevens uit het Integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV) en de Woonbase. Het IIV (CBS, 2024a) bevat inkomens- en vermogensgegevens van alle (personen in) particuliere huishoudens in Nederland, met als belangrijkste bron belastingaangiften. Zowel het besteedbaar inkomen als de vermogensbuffer zijn voor elk huishouden eruit te halen. De Woonbase (CBS, 2024b) wordt gemaakt in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en is eveneens gebaseerd op integrale gegevens uit registers, met informatie over de woningmarkt en de woonsituatie van personen en huishoudens in Nederland. Van elk huishouden staan onder meer de jaarlijkse woon- en energielasten in de Woonbase.

De armoedecijfers gaan over de bevolking die op 1 januari van het verslagjaar tot de particuliere huishoudens met een waargenomen inkomen behoort. Conform de meeste CBS-statistieken blijven institutionele huishoudens (mensen in instellingen zoals verpleeghuizen en gevangenissen) daarbij buiten beschouwing. Studentenhuishoudens (huishoudens met alleen mensen die gedurende het jaar studiefinanciering ontvingen) worden niet ingedeeld als arm of niet arm. Het CBS heeft namelijk geen zicht op bijdragen van ouders aan hun uitwonende kinderen. Daarom is niet met voldoende zekerheid vast te stellen of studentenhuishoudens wel of niet in armoede leven.

Voor dit artikel waren gegevens beschikbaar over de jaren 2018 tot en met 2023. De nieuwste inkomens- en vermogensgegevens komen altijd in september na afloop van een jaar beschikbaar. De Woonbase 2023 is sinds begin 2025 beschikbaar. In de eind 2024 gepubliceerde uitkomsten over armoede in 2023 (CBS, 2024c) kon daarom nog geen rekening gehouden worden met de betaalde woon- en energielasten. Bij de uitkomsten in dit artikel kan dit wel. De cijfers over 2023 waarin rekening gehouden is met die lasten, hebben een dubbelde ster (**).

Gegevens over schulden komen uit het IIV. Het CBS onderscheidt drie typen schulden, namelijk hypotheekschulden eigen woning, studieschulden en overige schulden. Bij overige schulden gaat het onder andere om schulden voor consumptieve doeleinden, belasting- en toeslagschulden, en rood staan op de bankrekening. De beschikbaarheid van overige schulden is beperkt.

Het CBS stelt ook vast of schulden problematisch zijn, aan de hand van diverse registraties. Deze overlappen deels met de bronnen voor schulden in het IIV. Wat problematisch inhoudt, verschilt per registratie en is afhankelijk van de duur en hoogte van de schuld. Het gaat om onder meer schulden bij de Belastingdienst, geregistreerde betalingsachterstanden bij het BKR, een betalingsachterstand bij de zorgpremie en achterstanden bij verkeersboetes. De uitkomst is tweeledig: er is wel of geen sprake van een problematische schuld bij een of meer van zulke registraties (CBS, 2024d). Van schulden in het IIV komt in dit artikel ook de hoogte aan bod. Of (en hoeveel) schulden of problematische schulden er zijn, wordt bepaald voor het hele huishouden. Als er (problematische) schulden zijn, betekent dit dat alle personen in het huishouden ermee te maken hebben.

Onderzoeksgroepen

De focus van dit artikel ligt op mensen die financieel kwetsbaar zijn. Volgens de nieuwe armoedemeting, waarin zowel het inkomen als de vermogensbuffer meetelt, kan iemand op drie manieren kwetsbaar zijn (zie ook paragraaf 1). Er kan een acute penibele financiële situatie zijn (‘armoede’) of die kan op korte of langere termijn ontstaan. Op korte termijn doordat het inkomen maar net genoeg is om de minimale basisbehoeften te betalen en de vermogensbuffer een plotselinge inkomensterugval niet of nauwelijks kan opvangen. Op de langere termijn doordat het inkomen niet dekkend is voor de basisbehoeften en het tekort aangevuld moet worden vanuit de vermogensbuffer. In aansluiting op CBS, Nibud en SCP (2024a) horen in dit artikel mensen tot de groep bijna-armen als zij deel uitmaken van een huishouden met een inkomen tot 25 procent boven de armoedegrens en een vermogensbuffer onder de grens. In dit artikel worden bijna-armen aangeduid als de groep met een korte-termijnrisico (‘direct risico’) op armoede. Mensen in huishoudens met een inkomen onder de armoedegrens en een vermogensbuffer erboven vormen de groep met een langere-termijnrisico op armoede (‘niet-direct risico’). De term ‘risico op armoede’ werd overigens in het verleden gebruikt voor huishoudens onder de lage-inkomensgrens (CBS, 2023); dat is in dit artikel dus anders.

In figuur 2.1 zijn beide groepen met armoederisico en ook de armen schematisch weergegeven. Binnen de groep met niet-direct risico zijn de mensen in huishoudens met een vermogensbuffer tot 25 procent boven de grens het meest kwetsbaar. Het gaat om relatief weinig mensen (in 2023 bijna 18 duizend) en deze groep wordt daarom in dit artikel niet apart bekeken. Daarbij speelt ook mee dat de grens voor de vermogensbuffer hoger gelegd is dan gebruikelijk in de literatuur (zie CBS, Nibud en SCP, 2024b). In dit artikel komt de groep met te weinig inkomen maar een toereikende vermogensbuffer als geheel aan bod.

Naast de groepen met (risico op) armoede zijn ook mensen uit huishoudens met net genoeg inkomen en net genoeg vermogen kwetsbaar voor financiële tegenvallers. Zij zijn afgebakend als de groep met zowel het inkomen als de vermogensbuffer tot 25 procent boven de grens en de som van beide procentuele ‘overschotten’ maximaal 25 procent (donkerblauwe driehoek in figuur 2.1). Het gaat om 17 duizend mensen. Dat is relatief weinig en daarom worden zij in dit artikel bij de niet financieel kwetsbaren (‘laag risico’) gerekend.

2.1 (Risico op) armoede van de bevolking excl. studentenhuishoudensVisuele weergave van de alinea hiervoor2.1 (Risico op) armoede van de bevolking excl. studentenhuishoudens¹ Net genoeg inkomen én net genoeg vermogen100125100125Vermogensbuffer (% van de armoedegrens)Besteedbaar inkomen (% van de armoedegrens)ArmNiet- directrisicoDirectrisicoLaag risico¹

3. Resultaten

3.1 Omvang financieel kwetsbare groepen

Groepen financieel kwetsbaren kleiner geworden

In 2023 waren van de bijna 17,4 miljoen mensen in particuliere huishoudens 540 duizend mensen arm, liepen 1,2 miljoen mensen direct risico op armoede – ze waren bijna arm - en 240 duizend een niet-direct risico. In de jaren 2018-2023 nam het aantal mensen met een direct armoederisico én het aantal armen sterk af. Dit hangt samen met loonstijgingen en koopkrachtverhogende maatregelen, en in de coronajaren 2020 en 2021 met de steunmaatregelen van de overheid (CBS, 2024e). In 2022 nam het aantal armen sterk af, maar nam het aantal mensen met een direct armoederisico iets toe. Dit heeft te maken met de invoering van de energietoeslag in dat jaar. Een groep die zonder energietoeslag onder de armoedegrens zou vallen, kwam er met de toeslag net boven te zitten (zie verder paragraaf 3.2). Ook het aantal mensen met een niet-direct armoederisico nam in de jaren 2018-2013 enigszins af, maar deze groep was bij aanvang al een stuk kleiner dan de andere.

3.1.1 Financieel kwetsbare mensen
 Inkomen én vermogen onder grens (arm) (x 1 000)Inkomen tot 25% boven grens, vermogen onder grens (direct armoederisico) (x 1 000)Inkomen onder grens, vermogen boven grens (niet-direct armoederisico) (x 1 000)
20181199,91505,4325
20191063,11407,1294,1
2020867,61285,5279,7
2021839,51231,6266,5
2022583,21308,9246,9
2023**535,81184,1239,5

3.2 Armoededynamiek

Meer mensen van arm naar bijna arm

Tot en met 2020 was zo’n 60 procent van de arme bevolking het jaar erna ook arm. In de twee jaren daarna kwam dit percentage beduidend lager te liggen. Het inkomen van een groot aantal armen verbeterde in deze jaren zodat ze net boven de armoedegrens uitkwamen. Na 2020 zat zo’n 30 à 40 procent van de armen een jaar later in de groep met direct armoederisico. In de jaren tot en met 2020 was het 20 à 30 procent. De frequentere ontsnapping uit armoede kwam vooral door de energietoeslag. Met name bijstandsontvangers die in 2021 nog arm waren, kwamen het jaar erna net boven de armoedegrens uit (50 procent). Van de arme bijstandsontvangers in 2022 was dat 46 procent. In de eerdere jaren bleven de meeste arme bijstandsontvangers arm (ongeveer 70 procent). Niet alleen kwamen door de energietoeslag meer armen net boven de grens uit. Er was in 2022 ook een grotere groep die overging van arm naar niet meer financieel kwetsbaar het jaar erna. Hierbij speelde de verhoging van het minimumloon een rol. Behalve werknemers hadden ook uitkeringsontvangers hier profijt van. De bijstands- en de AOW-uitkering bijvoorbeeld zijn gekoppeld aan het minimumloon. 

Helft bijna-armen blijven dat

Ongeveer de helft van de mensen met een direct armoederisico in de jaren 2018-2022 had dat een jaar erop nog steeds. Zo’n 35 procent was het jaar erop niet meer financieel kwetsbaar en minder dan 10 procent was het jaar erop daadwerkelijk arm geworden. Alleen in 2020 was dat anders: meer mensen werden arm. Het ging vooral om mensen uit huishoudens met een zelfstandigeninkomen, een groep die sterk getroffen is tijdens de coronacrisis. Van de mensen met een niet-direct armoederisico in de jaren 2018-2022 had eveneens ongeveer de helft dat een jaar later nog steeds. Rond 40 procent was een jaar niet meer financieel kwetsbaar. Terugval naar armoede overkwam ongeveer 5 procent. Er zat in de groep met niet-direct risico nauwelijks verschil tussen de jaren.

3.2.1 Dynamiek bij armoede(risico)1)
   Arm jaar erna (% mensen)Direct risico jaar erna (% mensen)Niet-direct risico jaar erna (% mensen)Niet financieel kwetsbaar jaar erna (% mensen)
Arm201861,722,51,214,6
Arm201954,2281,316,6
Arm202059,520,81,618,1
Arm202140,838,91,518,7
Arm202245,231,21,821,8
Direct risico20188,757,50,333,4
Direct risico2019853,20,338,4
Direct risico202012,259,80,427,7
Direct risico20216,658,90,434
Direct risico20225,9580,335,7
Niet-direct
risico
20184,92,153,739,3
Niet-direct
risico
20194,32,151,941,8
Niet-direct
risico
20204,31,651,442,6
Niet-direct
risico
20214,32,249,244,3
Niet-direct
risico
20224,91,953,939,3
1)Mensen in studentenhuishoudens zijn hier bij de niet-financieel kwetsbaren ingedeeld.

3.3 De voornaamste inkomensbronnen van financieel kwetsbaren

Bijstandsontvangers grootste groep bij direct armoederisico

Van de arme bevolking vormden mensen in huishoudens met vooral werknemersinkomen in 2023 met 34 procent de grootste groep. Zij werden op de voet gevolgd door de groep met voornamelijk inkomen uit een bijstandsuitkering of een andere sociale voorziening zoals de uitkering voor jonggehandicapten: 29 procent. Bij de mensen met direct armoederisico is dat omgekeerd. De groep met een bijstandsuitkering of andere sociale voorziening (verder voortaan kortweg aangeduid met ‘bijstandsontvangers’) was het grootst, gevolgd door werknemers. Zelfstandigen maakten met 4 procent een klein deel uit van de groep met direct armoederisico, maar waren sterk vertegenwoordigd in de groep met niet-direct armoederisico. Dat laatste gold ook voor mensen in huishoudens met voornamelijk inkomen uit een pensioenuitkering of uit vermogen. Bijstandsontvangers komen weinig voor in de groep met niet-direct armoederisico. Om voor bijstand in aanmerking te komen, mag het vermogen niet hoog zijn. 

3.3.1 Voornaamste inkomensbron in huishouden, 2023**
 Inkomen als werknemer (% mensen)Inkomen als zelfstandige (% mensen)Bijstand of andere sociale voorziening (% mensen)Pensioenuitkering (% mensen)Andere uitkering (% mensen)Inkomen uit vermogen (% mensen)Anders (% mensen)
Arm33,915,429,18,89,42,41
Direct armoederisico26,83,936,420,512,200,1
Niet-direct armoederisico19,925,93,3315,414,20,3
Gehele bevolking60,512,54,118,93,10,70,3

Meer werknemers onder de armen

In de periode 2018-2021 vormden de bijstandsontvangers steeds de grootste groep onder de armen. Ook in 2022 was dat nog zo, maar hun aandeel lag wel 10 procentpunt lager dan in 2021. De afname had vooral met de energietoeslag te maken, die ervoor zorgde dat een deel van de armen in 2021 boven de armoedegrens uitkwam in 2022 (zie ook paragraaf 3.2). In 2023 nam het aandeel bijstandsontvangers in de arme bevolking verder af en kwam onder dat van werknemers te liggen. Werknemers en zelfstandigen maakten in dat jaar samen de helft van de arme bevolking uit.

3.3.2 Voornaamste inkomensbron in huishouden bij armoede
 Inkomen als werknemer (% mensen)Inkomen als zelfstandige (% mensen)Bijstand e.d. (% mensen)Pensioenuitkering (% mensen)Andere uitkering (% mensen)Inkomen uit vermogen (% mensen)Anders (% mensen)
2018267,243,59,911,80,90,8
201926,27,743,19,711,41,10,8
202025,96,844,78,911,51,30,9
202124,17,444,49,911,81,40,9
20223111,534,29,3112,10,9
2023**33,915,429,18,89,42,41

Toename bijstandsontvangers in groep met direct risico

Terwijl het aandeel bijstandsontvangers onder de armen afnam, nam het toe binnen de groep met direct armoederisico. In 2022 en 2023 hadden zij hier de overhand. Dat komt doordat huishoudens met weinig inkomen (onder meer bijstandsontvangers) toen in aanmerking kwamen voor de energietoeslag. De meeste bijstandsontvangers komen doorgaans maximaal 10 procent tekort (CBS, 2024f) en met de toeslag kwamen ze net boven de armoedegrens uit (zie ook CBS, 2024c). In 2023 werkte de verhoging van het minimumloon ook door in het bijstandsniveau en waren er naar verhouding nog iets meer bijstandsontvangers en minder werkenden.

Tot 2022 maakten werknemers en gepensioneerden een groter deel uit van de groep met direct armoederisico dan bijstandsontvangers. Met name het aandeel werknemers nam voortdurend af. Vooral in 2020 was de koopkrachtontwikkeling voor werkenden erg gunstig (CBS, 2022). Een extra groot deel van de werknemers raakte daardoor uit de financiële kwetsbaarheid.

3.3.3 Voornaamste inkomensbron in huishouden bij direct armoederisico
 Inkomen als werknemer (% mensen)Inkomen als zelfstandige (% mensen)Bijstand e.d. (% mensen)Pensioenuitkering (% mensen)Andere uitkering (% mensen)Inkomen uit vermogen (% mensen)Anders (% mensen)
201840,63,313,332,99,800,1
201938,93,316,131,110,500,1
202033,42,824,326,912,400,1
202132,53242812,200,2
202229,63,331,823,11200,1
2023**26,83,936,420,512,200,1

Samenstelling groep met niet-direct risico weinig veranderd

De samenstelling van de groep die niet direct risico op armoede liep, veranderde in de periode 2018-2023 minder dan die van de andere twee groepen. In 2020 was er vergeleken met 2019 en 2018 een lichte afname van het aandeel zelfstandigen en gepensioneerden. Dat ging gepaard met een toename van de bijstandsuitkeringsontvangers. In 2022 nam het aandeel bijstandsontvangers weer af en het aandeel zelfstandigen toe. De groep met voornamelijk vermogensinkomsten is in de periode 2018-2023 voortdurend gegroeid. Dit heeft te maken met de omvang van de groep zelf. Door de gestegen rente is voor sommigen de voornaamste inkomensbron van werk of (pensioen)uitkering verschoven naar vermogen.

3.3.4 Voornaamste inkomensbron in huishouden bij niet-direct armoederisico
 Inkomen als werknemer (% mensen)Inkomen als zelfstandige (% mensen)Bijstand e.d. (% mensen)Pensioenuitkering (% mensen)Andere uitkering (% mensen)Inkomen uit vermogen (% mensen)Anders (% mensen)
201820,121,53,938,67,18,40,2
201919,921,84,137,96,79,40,3
202020,120,6734,96,410,60,3
202120,220,95,9356,7110,4
202221,622,74,233,26,112,10,2
2023**19,925,93,3315,414,20,3

3.4 Inkomenstekort en -overschot

Helft met niet-direct armoederisico komt minstens 25 procent tekort

Een tekort aan inkomen is gedefinieerd als het verschil tussen de armoedegrens en het besteedbaar inkomen, uitgedrukt als percentage van de grens. Een groot tekort aan inkomen komt iets vaker voor onder de groep met niet-direct armoederisico dan onder de armen. In 2023 bedroeg voor bijna de helft van deze groep het tekort minstens 25 procent. Meestal ging het bij zo’n tekort om werkenden of pensioenontvangers. Onder de armen kampte ruim 40 procent met een tekort van minstens 25 procent. Binnen deze groep was loon of winst meestal de voornaamste inkomensbron. Een vijfde van de armen had een tekort van 5 procent of minder. Bijstandsontvangers waren de grootste groep onder armen met zo’n klein tekort. Binnen de groep met direct armoederisico zijn er per definitie alleen maar mensen met een inkomensoverschot. De klassen zijn wat gelijker. De groep met een inkomen het dichtst bij de armoedegrens is het kleinst.

3.4.1 Procentuele inkomensverschil met armoedegrens, 2023**
 5% of minder (% mensen)6-10% (% mensen)11-15% (% mensen)16-20% (% mensen)21-25% (% mensen)Meer dan 25% (% mensen)
Arm-20,2-13,6-9,9-8,1-6,3-41,8
Direct
armoederisico
14,219,821,62222,40
Niet-direct
armoederisico
-15,3-12,5-10,3-8,2-6,9-46,8

Inkomenstekort loopt op

Zowel bij de armen als bij de groep met niet-direct armoederisico is het mediane inkomenstekort tussen 2018 en 2023 opgelopen. De toename bij de armen was het sterkst en speelde vooral in 2022 en 2023. Dat komt doordat er in die jaren in verhouding meer werkenden tot de groep behoorden dan in eerdere jaren (figuur 3.3.2). Zij komen doorgaans meer inkomen tekort dan anderen in deze groep. Het mediane overschot dat de groep met direct armoederisico heeft, is in de periode veel minder veranderd. Het lag jaarlijks rond 12 procent.

3.4.2 Procentuele inkomensverschil met armoedegrens
 Armoede (mediaan (%))Direct armoederisico (mediaan (%))Niet-direct armoederisico (mediaan (%))
2018-1012-20
2019-1012-20
2020-1012-22
2021-912-21
2022-1212-21
2023**-1913-23
1)Het inkomenstekort van armen in 2023 verschilt 3 procentpunt met het tekort zoals gepubliceerd door CBS (2024c). Dat komt doordat, als er rekening gehouden wordt met woon- en energielasten, relatief meer werkenden tot de groep armen behoren.

3.5 Vermogensbuffer en schulden van financieel kwetsbaren

Bij (direct risico op) armoede is er vaak weinig vermogen om op terug te vallen

Voor bijna 4 van de 5 mensen binnen zowel de groep armen als de groep met direct armoederisico was de vermogensbuffer maximaal 25 procent van de armoedegrens in 2023. Dat betekent dat hun huishouden nog geen drie maanden zonder inkomen kan overbruggen. Meestal zijn dit mensen in huishoudens met vooral inkomen uit loon of uit bijstand. Huishoudens die negen of meer maanden zouden kunnen overbruggen (vermogensbuffer van 75 tot 100 procent), komen in beide groepen niet veel voor (5 procent). Dit betreft in verhouding vaak huishoudens met inkomen uit eigen bedrijf of pensioen.

3.5.1 Vermogensbuffer in procenten van armoedegrens, 2023**
 Tot 25% (% mensen)25 tot 50% (% mensen)50 tot 75% (% mensen)75 tot 100% (% mensen)
Armoede76,512,36,64,5
Direct
armoederisico
75,213,76,74,5

Bij niet-direct armoederisico heeft ruim helft vermogensbuffer van minstens 5 keer de grens

Van de mensen met niet-direct armoederisico bedroeg bij iets meer dan de helft de vermogensbuffer in het huishouden minstens 5 keer de armoedegrens (500 procent of meer). Zonder hun inkomen te gebruiken en zonder persoonlijke of maatschappelijke veranderingen zouden zij met de buffer minstens vijf jaar (60 maanden) voldoende hebben voor de basisbehoeften. Bij bijna 60 procent van de groep met zo’n grote vermogensbuffer was het inkomen voornamelijk afkomstig uit pensioen of uit vermogen. In de groepen met een vermogen kleiner dan 5 keer de armoedegrens zaten naar verhouding veel werknemers. Vooral in de groep met een buffer voor maximaal 24 maanden was dat zo. 

3.5.2 Vermogensbuffer in procenten van armoedegrens bij niet-direct risico, 2023**
 Aandeel mensen
Tot 200%22,9
200 tot 300%12,1
300 tot 400%7,3
400 tot 500%5,3
500% of meer52,3

Meeste en hoogste schulden onder mensen met een niet-direct armoederisico

Van de 1,2 miljoen mensen met een direct armoederisico in 2023, had 40 procent te maken met schulden anders dan een studie- of hypotheekschuld in het huishouden. Het gaat onder andere om schulden voor consumptieve doeleinden, rood staan en belasting- en toeslagschulden. Onder de armen en degenen met een niet-direct risico is dit aandeel hoger, respectievelijk 49 en 54 procent. Overigens ligt het gemiddelde van de totale bevolking hier nog net iets boven.

Onder de arme bevolking en degenen met direct armoederisico komt een hypotheekschuld niet zo vaak voor: 11 en 9 procent. Het merendeel van deze mensen woont in een huurwoning. Van de mensen met een niet-direct armoederisico heeft ruim een derde een hypotheekschuld. Het gemiddelde van de totale bevolking is bijna 60 procent.

3.5.3 Mensen in huishouden met schulden op 1 januari, 2023**
 Hypotheekschuld (%)Studieschuld (%)Overige schulden (%)
Arm11,123,448,7
Direct armoederisico9,11740,4
Niet-direct armoederisico34,81354,4
Gehele bevolking56,920,156

De hoogte van de overige schulden verschilt sterk per groep. De helft van de groep met een direct risico op armoede en zulke schulden had een relatief kleine schuld van minder dan duizend euro. Onder de armen was dit 40 procent en onder degenen met een niet-direct armoederisico een fractie minder (39 procent). Met name de groep met een niet-direct armoederisico telde veel mensen met een relatief hoge overige schuld van 10 duizend euro of meer. Bijna 40 procent van deze groep had zo’n hoge schuld. Onder degenen met een direct armoederisico was dit 10 procent en onder de armen 19 procent.

Van degenen met een indirect armoederisico had 27 procent zelfs een overige schuld van 50 duizend euro of meer (niet in figuur). Een vermogensbuffer boven de grens gaat dus vaak gepaard met hoge schulden. Doorgaans gaat het hierbij om zelfstandigen.

3.5.4 Overige schulden op 1 januari, 2023**
 Tot 1 000 euro (% van mensen met overige schuld)1 000 tot 2 000 euro (% van mensen met overige schuld)2 000 tot 5 000 euro (% van mensen met overige schuld)5 000 tot 10 000 euro (% van mensen met overige schuld)10 000 euro of meer (% van mensen met overige schuld)
Arm106,834,444,426,549,2
Direct armoederisico240,870,678,740,647,7
Niet-direct armoederisico519,911,57,150,8
Gehele bevolking4877,1966,61077,1637,32173,7

Naast bovengenoemde schulden heeft een deel van de mensen te maken met studieschulden. In 2023 was er bij 17 procent van de mensen met een direct armoederisico een studieschuld in het huishouden. Onder degenen met een niet-direct risico is dit aandeel lager (13 procent) en onder de arme bevolking hoger (23 procent). De hiermee gemoeide bedragen zijn hoger dan bij andere schulden. 9 procent van degenen met een direct risico hadden een studieschuld tussen 30 en 50 duizend euro, en 8 procent had minstens 50 duizend euro aan studieschulden. Bij 60 procent was de studieschuld minder dan 10 duizend euro. Bij degenen met een niet-direct armoederisico kwamen hogere studieschulden vaker voor: bijna 3 op de 10 hadden een studieschuld van minstens 30 duizend euro.

Toename problematische schulden voor mensen met armoederisico

In 2023 had 31 procent van de arme bevolking te maken met geregistreerde problematische schulden in het huishouden (zie paragraaf 2). Bij mensen die een direct risico lopen op armoede is dit aandeel 22 procent en bij degenen met een niet-direct risico 10 procent. In de hele bevolking ging het eveneens om 10 procent. Dat is meer dan het percentage van 8,8 in dashboard over schuldenproblematiek (CBS, 2024d), dat niet over personen maar over huishoudens gaat. Vanaf 2021 is bij degenen met een armoederisico het aandeel met problematische schulden iets toegenomen. De toename was het grootst bij degenen met een niet-direct risico en kwam vooral door het langer open blijven staan van belastingaanslagen. Dit speelt met name bij zelfstandigen een rol. Als gevolg van de coronacrisis zijn er verschillende regelingen voor ondernemers ingezet waardoor zij uitstel van betaling konden krijgen.

Het aandeel mensen in huishoudens met problematische schulden die ontstaan zijn door een openstaande vordering op toeslagen is afgelopen jaren ook fors toegenomen. In 2023 was hiervan sprake bij 21 procent van de mensen in huishoudens met problematische schulden en een direct armoederisico. In 2021 was dat bij 14 procent. Onder degenen met een niet-direct armoederisico nam het aandeel dat toeslagen moest terugbetalen toe van 10 naar 17 procent.

3.5.5 Mensen in huishouden met geregistreerde problematische schulden op 1 januari
 Arm (%)Direct armoederisico (%)Niet-direct armoederisico (%)Gehele bevolking (%)
202129,520,85,58,3
202231,421,57,98,9
2023**30,522,49,59,9

1 op de 5 armen heeft al drie jaar op rij problematische schulden

Er is sprake van een langdurige probleemschuld als iemand drie jaar op rij in een huishouden zit dat te maken heeft met problematische schulden. Onder de arme bevolking had 21 procent hiermee te maken (in 2021, 2022 én 2023). Onder degenen met een direct armoederisico was dat met 16 procent iets minder. Van degene met een niet-direct armoederisico had 4 procent langdurige problematische schulden.

Bij niet-direct armoederisico vaak achterstanden bij de Belastingdienst

Huishoudens kunnen in meerdere schuldregistraties voorkomen. Dat is bij de helft van de mensen met een direct armoederisico en problematische schulden het geval, en bij 42 procent van de arme mensen. Bij degenen met een niet-direct risico is de problematische schuld vaker gebaseerd op één schuldregistratie (66 procent). Ruim 7 op de 10 mensen met een niet-direct armoederisico en probleemschulden hadden te maken met openstaande aanslagen bij de Belastingdienst. Mensen met een direct armoederisico en probleemschulden hadden het vaakst te maken met een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR (42 procent). Daarna volgden een nog openstaande aanslag bij de Belastingdienst (36 procent) en een betalingsachterstand bij de zorgpremie (33 procent). In de arme bevolking had iets meer dan de helft te maken met een openstaande aanslag bij de Belastingdienst, 4 op de 10 mensen hadden een betalingsachterstand geregistreerd bij het BKR, en eveneens 4 op de 10 mensen stonden geregistreerd met een betalingsachterstand bij de zorgpremie.

3.5.6 Geregistreerde problematische schulden op 1 januari per schuldregistratie, 2023**
 Arm (% mensen in huishoudens met
een problematische schuld)
Direct armoederisico (% mensen in huishoudens met
een problematische schuld)
Niet-direct armoederisico (% mensen in huishoudens met
een problematische schuld)
Gehele bevolking (% mensen in huishoudens met
een problematische schuld)
Belastingdienst - openstaande aanslag52,536,471,748,4
Betalingsachterstand geregistreerd bij BKR39,94220,134,3
Betalingsachterstand zorgpremie39,932,613,726,9
Betalingsachterstand Wet Mulder-boetes bij CJIB28,419,512,116,8
Belastingdienst - toeslagen22,420,81725
Belastingdienst - oninbare schulden17,715,413,513,7
Betalingsachterstand studieschuld (DUO)13,211,46,511
Bijstandsvorderingen8,48,82,94,4
Geregistreerde schuldregeling bij BKR4,810,50,33,9
Betalingsachterstand bij UWV2,32,41,31,8
Wettelijke schuldsanering (WSNP)0,71,70,10,8
Betalingsachterstand bij SVB0,60,60,30,3
Betalingsachterstand eigen bijdrag Wlz/Wmo0,10,100,1


4. Conclusies

In 2023 waren 540 duizend mensen arm: na het betalen van de woon- en energielasten was er in het huishouden te weinig geld (in de vorm van inkomen of een vermogensbuffer) over voor de andere basisbehoeften. Daarnaast hadden 1,2 miljoen mensen een direct armoederisico: hun inkomen lag maximaal 25 procent boven de armoedegrens en hun vermogensbuffer eronder. Bij een terugval in inkomen zakken deze mensen makkelijk onder de armoedegrens. Een relatief kleine groep van 240 duizend mensen had een inkomen onder de grens en een vermogensbuffer erboven: zij hebben een indirect risico op armoede.

De omvang van de drie groepen is in de jaren 2018-2023 afgenomen door een gunstige koopkrachtontwikkeling. Ook de invoering van de energietoeslag in 2022 verbeterde de inkomenspositie van veel financieel kwetsbaren. Het inkomen van een groot deel van de armen kwam hierdoor boven de armoedegrens uit. Sowieso zitten veel financieel kwetsbaren maar tijdelijk in hun situatie. Ongeveer de helft van de arme mensen, de mensen met direct en die met indirect armoederisico zitten een jaar later niet meer in dezelfde positie. De meesten gaan er financieel op vooruit.

De armen en degenen met direct armoederisico zijn duidelijk verwant. In beide groepen zitten veel bijstandsontvangers én veel werknemers. Onder mensen met direct armoederisico vormen bijstandsontvangers de grootste groep. Onder armen was dat ook zo, maar de laatste jaren is de groep werknemers hier het grootst. Onder mensen met niet-direct armoederisico zitten ook de nodige werknemers, maar nog meer pensioengerechtigden en zelfstandigen.

Bij 4 van de 10 armen en 5 van de 10 met niet-direct armoederisico zit het inkomen 25 procent of meer onder de armoedegrens. De inkomens van degenen met direct armoederisico zijn gelijker verdeeld. Gemiddeld is het inkomenstekort van de armen en van degenen met niet-direct armoederisico de laatste jaren groter geworden. Dit heeft te maken met veranderingen binnen deze groepen: veel mensen die net onder de grens zaten zijn erbovenuit gestegen.

Veel armen en mensen met direct armoederisico hebben een beperkte vermogensbuffer: van meer dan driekwart is deze minder dan 25 procent van de armoedegrens. Zonder inkomen kunnen zij hiervan nog geen drie maanden leven. De vermogensbuffers van mensen met niet-direct armoederisico zijn daarentegen groot: meer dan de helft kan zeker vijf jaar leven op ten minste het basisbehoefteniveau door alleen het vermogen aan te spreken. En ruim drie kwart in deze groep zou dat minstens twee jaar kunnen doen.

Ongeveer de helft van de armen en mensen met een niet-direct armoederisico heeft schulden die niet gerelateerd zijn aan een studie of eigen woning. Onder mensen met direct armoederisico ligt het aandeel schuldenaren met 40 procent iets lager. In veel gevallen is de schuld overigens minder dan duizend euro. Alleen onder mensen met een niet-direct armoederisico heeft een vrij substantiële groep (40 procent) een schuld van meer dan 10 duizend euro. Geregistreerde problematische schulden heeft deze groep echter in veel mindere mate. Ongeveer 30 procent van de armen heeft met problematische schulden te maken, evenals 22 procent van de mensen met direct armoederisico. Het vaakst ging het hierbij om een betalingsachterstand bij de BKR, een nog openstaande aanslag bij de Belastingdienst of een betalingsachterstand bij de ziektekostenpremie.

Over aflossingen die huishoudens (moeten) doen bij (problematische) schulden heeft het CBS geen volledige informatie. Aflossingen hebben uiteraard invloed op de bestedingsmogelijkheden. Dat geldt ook voor kwijtscheldingen, waarover wel gegevens zijn maar het CBS nog onderzoekt of die gebruikt kunnen worden. Daarnaast loopt in samenwerking met VNG, Divosa en NVVK het onderzoek Data Delen Armoede en Schulden (DDAS). In het kader van DDAS leveren gemeenten en andere schuldhulporganisaties gegevens aan het CBS, zodat op landelijk en gemeentelijk niveau inzicht ontstaat in de stand van zaken rond schuldhulpverlening. 

Als armoede langer dan een jaar aanhoudt, wordt de problematiek ernstiger. Een belangrijke aanvulling is daarom te bekijken of iemand in voorgaande jaren ook al arm was en de armoede dus structureler is. Van langdurige armoede is sprake als iemands huishouden minstens drie jaar op rij met armoede te maken heeft (CBS, Nibud en SCP, 2024). Of er bij langdurige armoede meer (problematische) schulden zijn dan bij armoede, zal duidelijk worden in de opvolger van de tweejaarlijkse publicatie Armoede en Sociale uitsluiting (zie bijvoorbeeld CBS, 2023). Die zal het CBS eind 2025 publiceren, met de nieuwe armoedemeting als uitgangspunt. Verder staat (langdurige) armoede meestal niet op zichzelf. Het gaat niet alleen vaak samen met andere financiële tegenslagen (zoals schulden), maar ook met ongunstige leefomstandigheden. In welke mate gaat armoede gepaard met een minder goede gezondheid, ongezonde leefstijl, onveiligheidsgevoelens en slachtofferschap van criminaliteit, en een beperkte sociale participatie? Deze en andere vragen over armoede in de sociale context worden beantwoord in de 2025-editie.

Referenties

CBS (2022). Materiële Welvaart in Nederland 2022. CBS-publicatie.

CBS (2023). Armoede en sociale uitsluiting 2023. CBS-publicatie.

CBS (2024a). Onderzoek omschrijving integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV). Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) | CBS

CBS (2024b). Over de woonbase | CBS. CBS-artikel.

CBS (2024c). Nieuwe armoedemeting : 540 duizend mensen arm in 2023. CBS-nieuwsbericht, 17 oktober.

CBS (2024d). Schuldenproblematiek in beeld. CBS-dashboard.

CBS (2024e). Materiële Welvaart in Nederland 2024. CBS-publicatie.

CBS (2024f). Armoede in Nederland, 2018-2023. CBS-maatwerktabel.

CBS, Nibud en SCP (2024a). De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten. Uitgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek, Nibud & Sociaal en Cultureel Planbureau. 

CBS, Nibud en SCP (2024b). Het betrekken van vermogen in de armoedebepaling | CBS