Auteur(s): Marion van den Brakel, Noortje Pouwels-Urlings
Wie zit onder en wie boven de armoedegrens?

1. Inleiding

Eind 2024 hebben het CBS, het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) een nieuwe methode om armoede te meten geïntroduceerd (CBS, Nibud en SCP, 2024a). De nieuwe meting vervangt eerdere, zoals de metingen met de lage-inkomensgrens van het CBS en het niet-veel-maar-toereikend criterium van het SCP. De armoedegrens is in de nieuwe meting gebaseerd op de uitgaven die een huishouden minimaal moet doen om te leven en mee te kunnen doen in de samenleving. Heeft een huishouden minder geld te besteden dan de grens, dan is het arm. Maar niet alleen armen, ook degenen die net boven de grens zitten vormen een financieel kwetsbare groep. Ook zij hebben in zowel landelijk als lokaal beleid de aandacht (zie bijvoorbeeld Rijksoverheid). Daarom is het van belang de omvang, ontwikkeling en kenmerken van de kwetsbaren en hun financiële situatie in kaart te brengen. Dat gebeurt in dit artikel.

Anders dan voorheen spelen vermogensbuffers van huishoudens ook een rol. Er wordt dus niet alleen gekeken of het inkomen van een huishouden onder of boven de armoedegrens ligt. Ook telt mee hoe groot de bezittingen zijn die meteen ingezet kunnen worden. Dat zijn onder meer het spaargeld en aandelen, maar niet de (waarde van) de eventuele eigen woning. Mensen in huishoudens met weinig inkomen, maar met genoeg vermogen achter de hand om het inkomenstekort (tijdelijk) te compenseren, worden in tegenstelling tot eerder gehanteerde methoden niet meer als arm beschouwd. Deze groep kan zich redden door in te teren op hun vermogensbuffer, maar op termijn is meer inkomen nodig om buiten de armoede te blijven. De tegenhanger is de groep met voldoende inkomen maar weinig of geen vermogensbuffer. Deze groep valt in de nieuwe meting ook buiten de armoede. In deze groep zijn vooral degenen met een inkomen dat iets boven de grens ligt financieel kwetsbaar. Een onvoorziene daling in het inkomen (door bijvoorbeeld baanverlies of een scheiding) of een onverwachte grote uitgave kunnen zij immers niet of nauwelijks opvangen met spaargeld of ander bezit.

Centraal in dit artikel staat de vraag wie die financieel kwetsbaren zijn. Wat is de voornaamste inkomensbron van de armen en hoe ver ligt hun inkomen en vermogensbuffer van de grens af? En hoe is dat bij de mensen die niet arm zijn maar wel (op korte of langere termijn) een risico hierop lopen? Dat risico bestaat bijvoorbeeld uit een tekort aan inkomen waardoor een tijdlang op de vermogensbuffer moet worden teruggevallen om in de basisbehoeften te voorzien. Het risico kan ook bestaan uit een ontoereikende vermogensbuffer in combinatie met maar net genoeg inkomen om de basisbehoeften te kunnen betalen. Belangrijke aanvullende vraag is ook of er bij financiële kwetsbaarheid schulden in het spel zijn. Met schulden is de financiële situatie van mensen met armoede en de risicogroepen daaromheen nog precairder. Door gebrek aan consistente data - mede over aflossingsregelingen –  spelen die schulden momenteel (nog) geen rol in de nieuwe armoedemeting (CBS, Nibud en SCP, 2024b). Maar er kan wel iets over worden gezegd.

De specifieke onderzoeksvragen bij de drie financieel kwetsbare groepen zijn:

  1. Om hoeveel mensen gaat het, en hoeveel waren het er in eerdere jaren?
  2. Hoeveel armen zijn dat een jaar later niet meer? En hoe is dat voor de andere twee groepen?
  3. Wat is hun belangrijkste inkomensbron en is dat veranderd sinds 2018?
  4. Van hoeveel mensen zit het inkomen of de vermogensbuffer net en van welke iets verder onder of boven de armoedegrens?
  5. Hoeveel mensen hebben (problematische) schulden, en hoe groot zijn die?

Het artikel trapt in hoofdstuk 2 af met uitleg over de nieuwe armoedemeting en de afbakening van de drie financieel kwetsbare groepen. In hoofdstuk 3 worden in vijf achtereenvolgende paragrafen de antwoorden gegeven op de onderzoeksvragen.