Auteur(s): Ferdy Otten, Hans Bosma (Maastricht University) en Koos Arts
Sociaaleconomische ongelijkheid in cardiale sterfte

1. Inleiding

Hart- en vaatziekten horen al decennialang bij de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog liep in Nederland de sterfte ten gevolge van hart- en vaatziekten vele jaren alsmaar verder op. Pas vanaf medio jaren tachtig in de vorige eeuw zette een duidelijke daling in die tot op heden voortduurt. Deze daling komt voor een belangrijk deel voor rekening van de relatief fors afnemende sterfte vanwege ziekten van de kransvaten van het hart, merendeels ischemische hartziekten (IHZ), met als belangrijkste manifestatie het fatale hartinfarct (zie ook StatLine). Niet alleen in Nederland maar ook in de andere EU-landen is al meerdere decennia een dalende trend in hart-vaatsterfte (HV-sterfte) en dan vooral in IHZ-sterfte waar te nemen (Di Girolamo, Nusselder, Bopp et al., 2020).

Net als in Nederland geldt ook voor die EU-landen dat de HV-sterfte en IHZ-sterfte varieert naar sociaaleconomische positie. Een lagere sociaaleconomische positie (SES), doorgaans weergegeven door kenmerken als onderwijsniveau, beroepsprestige of inkomen, gaat niet alleen gepaard met een minder goede gezondheid en een lagere levensverwachting maar ook met een hoger risico op sterfte ten gevolge hart- en vaatziekten en IHZ. Meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat in Nederland in de jaren zeventig en tachtig het verschil in HV-sterfte tussen lagere en hogere sociaaleconomische groepen alsmaar groter werd (Mackenbach, Looman, Kunst, 1989; Kunst, Looman, Mackenbach, 1990; Bosma, 1994).

Otten en Bosma (1997) constateerden als eersten voor Nederland een (lichte) daling van sociaaleconomische verschillen (volgens onderwijsniveau) in hart- en vaatziekten en -sterfte vanaf midden jaren tachtig. De genoemde, vergelijkende Europese studie van Di Girolamo, Nusselder, Bopp et al. (2020) toonde voor meerdere betrokken landen een daling van sociaaleconomische verschillen in IHZ-sterfte tussen de perioden 1990-1994 en 2010-2014 voor zowel mannen als vrouwen. De daling in sociaaleconomische verschillen in IHZ-sterfte was in Engeland en Wales het grootst, daarna volgden de Scandinavische landen Finland en Denemarken, in Spanje en Italië was de daling in ongelijkheid het kleinst. Een recente Deense studie naar sociaaleconomische verschillen in (samengevoegde) non-fatale en fatale hart- en vaatgebeurtenissen, waarbij kwintielgroepen van het inkomen als SES-indicator zijn gebruikt, toonde eveneens voor de periode 2002-2017 een dalende trend in sociaaleconomische verschillen voor zowel mannen als vrouwen (Simoni, Kragholm, Boggild et al., 2023).  

Het onderzoek van Otten en Bosma (1997) bestreek de jaren 1974-1993. Nadien is de ontwikkeling van sociaaleconomische gezondheidsverschillen in hart- en vaatziekten en -sterfte voor Nederland niet meer opnieuw systematisch onderzocht. De verschillen tussen sociaaleconomische groepen in gezondheid en gezondheidsgerelateerde sterfte leggen druk op de samenleving. Zo belemmert de hogere prevalentie van hart- en vaatziekten en ischemische hartziekten aan de onderkant van de sociaaleconomische ladder mensen in hun economische en maatschappelijke participatie. Het is dan ook van belang de  mogelijk verschillende ontwikkeling  van de daling in sterfte ten gevolge van hart- en vaatziekten over de verschillende sociaaleconomische groepen te blijven monitoren.

Voor dit artikel is met behulp van grotendeels integrale gegevens uit de Inkomensstatistiek en de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS op microniveau onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de sociaaleconomische ongelijkheid in HV-sterfte en IHZ-sterfte gedurende 1996-2022. De sociaaleconomische groepen zijn daarbij weergegeven door een indeling in tien groepen van oplopende financiële welvaart in het jaar voor sterfte. De financiële welvaart gaat uit van de relatieve inkomens- en vermogenspositie van het huishouden en voorziet daarmee in een optimale en robuuste meting in de tijd van beschikbare, materiële hulpbronnen. Met de financiële welvaart wordt de gehele bevolking, inclusief de bevolking in instellingen, in het vizier genomen. Anders dan bij behaald onderwijsniveau en bij classificaties van het beroep blijven de analyses dus niet noodzakelijkerwijs beperkt tot alleen deelpopulaties. Doordat de tiendeling gebaseerd is op merendeels integrale waarnemingen, is bovendien een diepgaande sociaaleconomische differentiatie in cardiale sterfte mogelijk. Daarbij worden mannen en vrouwen apart geanalyseerd. Dit sluit ook aan bij wat in internationaal onderzoek gebruikelijk is.

In dit artikel worden de volgende onderzoeksvragen beantwoord:

  • In welke mate daalde de HV-sterfte en de IHZ-sterfte tussen 1996 en 2022, in absolute aantallen, maar ook ten opzichte van de totale sterfte en ten opzichte van de totale bevolking (sterfterates)? Het antwoord is te vinden in paragraaf 3.1.
  • Hoe voltrok zich de ontwikkeling van HV- en IHZ-sterfterates naar decielgroepen van financiële welvaart? Werden de verschillen in sterfte tussen de groepen kleiner, bleven ze gelijk of werden ze juist groter (zie paragraaf 3.2)?
  • In welke mate was er verschil tussen mannen en vrouwen in de ontwikkeling van HV en IHZ-sterfterates naar financiële welvaart (paragraaf 3.3)?
  • In hoeverre spelen demografische ontwikkelingen gedurende de beschouwde periode, en dan in het bijzonder de vergrijzing en de migratie, een rol bij de ontwikkeling van de ongelijkheid in HV- en IHZ-sterfte? Daarover gaat paragraaf 3.4.