Auteur: Coen van Duin, Peteke Feijten
Dalende vruchtbaarheid sinds 2010: de rol van opleidingsniveau

2. Data en methoden

Het vruchtbaarheidscijfer is de verhouding tussen het aantal geboorten bij vrouwen van een bepaalde leeftijd in een jaar en het gemiddeld aantal vrouwen van die leeftijd in de bevolking gedurende dat jaar. Door vruchtbaarheidscijfers van verschillende leeftijden op te tellen, kunnen het totale vruchtbaarheidscijfer en het cohortvruchtbaarheidscijfer berekend worden (zie kader). 

De cijfers over de vruchtbaarheid van de vrouw zijn berekend met registergegevens uit de geboorte- en bevolkingsstatistiek van het CBS (CBS, 2023).

Voor deze analyse zijn cijfers over vruchtbaarheid verrijkt met informatie over opleidingsniveau uit de onderwijsbestanden van het CBS (CBS, 2018). Op het moment van het onderzoek waren deze beschikbaar voor de periode 2013-2021. Deze bestanden bevatten informatie over het hoogst behaalde en hoogst gevolgde opleidingsniveau in dat jaar. De bestanden zijn deels samengesteld uit steekproefonderzoek en daardoor niet integraal. Voor vrouwen geboren in 1990 of later is de dekking bijna volledig, van vrouwen uit de jaren tachtig is van ongeveer 90 procent het opleidingsniveau bekend en van vrouwen uit de jaren zeventig van ongeveer 70 procent. Bij het berekenen van de vruchtbaarheidscijfers zijn de gewichten uit de onderwijsbestanden gebruikt om te corrigeren voor het ontbreken van opleidingsniveau van sommige vrouwen. Zo kunnen toch uitspraken over de hele groep worden gedaan.

Omdat het opleidingsniveau tijdens de levensloop kan stijgen, maakt het uit op welke leeftijd het niveau wordt bepaald. Bij de jongere generaties vrouwen, geboren na 1980, is het opleidingsniveau bepaald op verschillende peilleeftijden: 25, 30, 35 jaar. Daardoor kon voor vrouwen van elk geboortejaar het opleidingsniveau op een vaste peilleeftijd worden vergeleken met dat van vrouwen uit een aantal voorgaande en opvolgende geboortejaren (zie bijlage). 

Op grond van de opleidingsniveaugegevens zijn vrouwen ingedeeld in drie onderwijsgroepen:

Groep 1: zonder startkwalificatie (vmbo, onderbouw havo/vwo, mbo-1, basisschool of geen opleiding);
Groep 2: havo/vwo of mbo-2 tot en met mbo-4;
Groep 3: hbo of universitair.

In de bijlage is een beschrijving te vinden van de methode waarmee opleidingsniveaus zijn geschat voor vrouwen die hun onderwijscarrière nog niet hebben voltooid.