Religie en sociale cohesie

5. Conclusie

Doel van dit artikel was te onderzoeken in welke mate het behoren tot een religieuze ofl evensbeschouwelijke groepering en het al dan niet bezoeken van religieuze dienstengerelateerd is aan het meedoen met de samenleving en het hebben van vertrouwen hierin.Hiervoor is allereerst een beeld geschetst van de religieuze betrokkenheid van een aantal bevolkingsgroepen in Nederland. In 2017 rekende 49,3 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering,16 procent bezocht regelmatig een religieuze dienst. In 2018 is het aandeel religieuzen verder afgenomen naar 46,5 procent. Dit is vastgesteld op basis van een derde deel van de onderzoeksgroep, waardoor de daling vanwege de betrouwbaarheidsmarges ook minder of zelfs nog sterker kan zijn. Bij het overige deel van de onderzoeksgroep is de religieuze binding vastgesteld met twee alternatieve vraagstellingen. Daarbij is vooral een meer gedetailleerd onderscheid gemaakt tussen de protestantse geloofsgroepen door een vervolgvraag onder de personen die zich rekenen tot een christelijke religieuze of levensbeschouwelijke groepering. Bij het eerste alternatief is gevraagd tot welke groep men zich rekent en bij de tweede hoe men zichzelf ziet. Hier kwam uit dat respectievelijk 45,6 en 49,3 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder een religieuze band heeft. Een gemiddelde op basis van alle drie de vragen resulteert in 47,1 procent, dat zou betekenen dat tussen 2017 en 2018 het aandeel gelovigen gedaald is met 2,2 procentpunt.

Katholieken vormen ook in 2018 de grootste groep, afhankelijk van de vraagstelling maken ze 19,5 tot 23,1 procent van de bevolking uit. Het percentage protestanten varieert van 14,1 volgens de traditionele vraagstelling tot 17,3 en 19,5 op basis van de nieuwe vraagstellingen. Volgens beide nieuwe vraagstellingen ligt het aandeel PKN-ers rond de 12 procent en is daarmee substantieel hoger dan bij de traditionele vraagstelling. Een van de verklaringen van de toename van het aandeel protestanten is dat het aantal personen meteen ‘andere gezindte’ sterk is geslonken en vooral terecht is gekomen bij een van de protestantse geloofsgroepen.

Op basis van de gegevens die in de periode 2012 tot en met 2017 zijn verzameld met de reguliere vraagstelling over het gezindte aangevuld met informatie over het bezoek van religieuze diensten, zijn dertien geloofsgroepen onderscheiden. Deze groepen zijn niet gelijk over de bevolking verdeeld. Zo hebben vrouwen, ouderen, gehuwden en verweduwde personen, lager opgeleiden en mensen met een lager inkomen een beduidend grotere betrokkenheid bij religie dan mannen, jongeren, gescheiden en ongehuwde personen, hoger opgeleiden, en mensen met een hoger inkomen. Hiermee is rekening gehouden bij de analyses en interpretatie van de verschillen in de participatie en het vertrouwen in de samenleving.

De groep zonder religieuze binding neemt bij de verschillende vormen van participatie doorgaans gemiddelde posities in. Wel doen ze beduidend minder vaak vrijwilligerswerken zijn ze minder actief in het verenigingsleven. Bij de religieuzen nemen degenen die regelmatig, dit wil zeggen minstens een keer per maand, een dienst bijwonen meer deel aan de samenleving dan de randkerkelijken. Ze hebben doorgaans vaker sociale contacten,zijn actiever in organisaties en in de politiek.

Het beeld bij het vertrouwen is minder scherp, waarbij het vertrouwen in kerken een duidelijke uitzondering is. Het aandeel met vertrouwen in kerken is onder de religieuzen veel groter dan bij de niet-religieuzen en binnen de verschillende groepen gelovigen weer groter onder de praktiserenden dan onder de niet-praktiserenden, behalve bij moslims bij wie er nauwelijks verschil is. Daarnaast worden relatief grote verschillen aangetroffen bij het vertrouwen in de medemens: minder dan vier van de tien moslims die zelden naar de moskee gaan vertrouwen andere personen, bij PKN-ers die regelmatig naar de kerk gaan is dat bijna drie kwart. Bij de andere vertrouwensaspecten is er een verdeeld beeld. De niet-kerkelijken nemen overwegend gemiddelde posities in. Verder nemen de PKN-ers bij het vertrouwen in (politieke) instituties veelal het voortouw. Bij moslims, zowel de groep die wel regelmatig de moskee bezoekt als die dat niet doet, is het vertrouwen in banken,grote bedrijven en ambtenaren het hoogst van alle dertien groepen. Tevens geldt dat meestal het praktiserende deel meer vertrouwen etaleert dan de geloofsgroepen die niet of nauwelijks participeren in gebedsdiensten. Dit geldt vooral voor het vertrouwen in politie, leger, banken, ambtenaren en Tweede Kamer, maar vooral niet voor het vertrouwen in de pers.

Afrondend is de conclusie dat religie een onderscheidende factor in de samenleving blijft,waarbij vooral het praktiseren van het geloof gepaard gaat met meer participatie en meer vertrouwen. Daarnaast zijn het vooral degenen die zeggen te behoren tot de PKN, die meer meedoen en meer vertrouwen hebben. Bij moslims is het beeld wisselend: ze hebben meer sociale contacten, maar minder deelname in organisaties, terwijl ze wantrouwender staan tegenover de medemens maar meer fiducie hebben in sommige instituties.