Auteur: Hans Schmeets

Religie en sociale cohesie

Over deze publicatie

Het religieuze landschap is verdeeld. In de periode 2012-2017 rekende de helft van de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering. Bijna een kwart van de Nederlanders geeft aan katholiek te zijn, 15 procent is protestants, 5 procent moslim en 6 procent rekent zich tot een ander gezindte. Een op de zes bezoekt ten minste een keer per maand een religieuze dienst. Vooral de religieuze groepen die regelmatig een gebedsdienst bijwonen, onderscheiden zich doordat ze doorgaans meer participeren in de samenleving, maar ook door een hogere mate van vertrouwen in de medemens en in bepaalde maatschappelijke en politieke instituties. Dit geldt het sterkst voor de PKN-ers.

1. Inleiding

In een eerdere studie zijn ontwikkelingen in de religieuze betrokkenheid in Nederland beschreven (CBS, 2018; Schmeets, 2018). Daaruit kwam naar voren dat het aandeel dat behoort tot een kerkelijke of levensbeschouwelijke groepering in 2017 was gedaald tot iets minder dan de helft. Bovendien gaan steeds minder mensen naar een religieuze dienst: een op de zeven in 2017. Religieuze betrokkenheid hangt samen met persoonskenmerken. Zo tonen vrouwen, ouderen, gehuwden en verweduwd en, lager opgeleiden en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond een beduidend grotere betrokkenheid dan mannen, jongeren, gescheiden en ongehuwde personen, hoger opgeleiden, en mensen met een westerse of Nederlandse migratieachtergrond. Ook verschilt de betrokkenheid bij religie sterk tussen regionale gebieden en gemeenten (Schmeets, 2016).

In dit artikel wordt ingegaan op de betekenis van religie voor twee pijlers van sociale cohesie: participatie en vertrouwen. Onderzocht wordt in welke mate het behoren tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering en het al dan niet bezoeken van religieuze diensten gerelateerd is aan het meedoen met de samenleving en het hebben van vertrouwen hierin. Daarmee wordt inzichtelijk in hoeverre religie een bindende factor is inde samenleving.

Dat religie ook in de moderne samenleving een onderscheidende factor is voor diverse facetten van de leefsituatie, is eerder aangetoond in diverse studies. Specifiek voo Nederland is de relatie met gezondheid en leefstijlen (Bruggink en Van Herten, 2009), de financiële positie en het vermogen (Otten, Arts en Lok, 2013), het geefgedrag (Bekkers,Schuyt en Gouwenberg, 2017), orgaandonatie (Schmeets en Peters, 2016), het ervaren geluk (Coumans, 2014) en het stemgedrag (Van Enk en Schmeets, 2019) beschreven. In navolging van onderzoek in de Verenigde Staten (Putnam en Campbell, 2012), zijn ook in Nederland diverse aspecten van sociale cohesie gerelateerd aan religieuze betrokkenheid(De Hart, 2014; Schmeets, 2013; Huijnk, 2018; De Hart en Van Houwelingen, 2018). In deze publicatie wordt ingezoomd op de relatie tussen religie en participatie en vertrouwen.

De gegevens voor dit artikel zijn vooral ontleend aan het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (S&W), waar in de periode 2012-2017 meer dan 45 duizend personen van 15 jaar en ouder aan hebben meegewerkt. De data zijn verzameld met behulp van het internet,telefonisch en met een bezoek aan huis. In de vorm van bivariate tabellen worden de gegevens over participatie en vertrouwen gepresenteerd voor de 13 groepen die zich onderscheiden in religieuze betrokkenheid. Aangezien deze sterk verschillen in samenstelling, wordt bovendien voor deze verschillen gecorrigeerd. Dit gebeurt voor dekenmerken geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, opleiding en inkomen.

Tevens wordt ingegaan op de eerste resultaten van alternatieve vraagstellingen om de religieuze betrokkenheid vast te stellen op basis van het onderzoek S&W dat in 2018 is uitgevoerd.

2. Vraagstellingen religie

De vraagstellingen om het aandeel kerkelijken vast te stellen, zijn sterk bepalend voor de verdelingen (Oudhof en Pannekoek, 1988; Becker; 2003; Schmeets, 2010). In de CBS enquêtes wordt doorgaans één vraag gesteld om erachter te komen of een persoon zich rekent tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering, waarbij een aantal categorieën wordt voorgelegd: rooms-katholiek, gereformeerd, Nederlands hervormd, PKN,islam, hindoe, boeddhist, jood en ‘andere gezindte’. Dit is de zogenoemde eentrapsvraag.Bij een tweetrapsvraag wordt eerst gevraagd of men tot een religieuze groepering behoort en vervolgens vastgesteld tot welke groepering. Een voorbeeld van de tweetrapsvraagstelling is die in het in het onderzoek Culturele Veranderingen (CV) dat het CBS samen met het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft uitgevoerd, is opgenomen (De Hart en Van Houwelingen, 2018). Eerst wordt gevraagd ‘Beschouwt u zichzelf als behorend tot een kerkgenootschap of levensbeschouwelijke groepering?’ (ja/nee). En dan aan de ja-groep de vervolgvraag: ‘Welk kerkgenootschap of levensbeschouwelijke groepering is dat?’. Bijeen dergelijke tweetrapsvraag is het aandeel religieuzen aanmerkelijk lager: in 2012, 2014 en 2016 beschouwde zich op basis van het CV respectievelijk 31, 28 en 25 procent kerkelijk,tegen respectievelijk 54, 52 en 50 procent bij de eentrapsvraagstelling.

Het CBS kent een lange traditie met de eentrapsvraag (CBS, 2018). In combinatie met de vervolgvraag naar het bijwonen van religieuze diensten heeft deze vraagstelling het voordeel dat daarmee het aantal randkerkelijken – de groep die zegt wel tot een religieuze groep te behoren, maar dat niet of nauwelijks in de praktijk brengt met het bijwonen van religieuze diensten – kan worden vastgesteld (Schmeets, 2010). Het bezoek aan religieuze diensten is vastgesteld op basis van de vraag hoe vaak men daaraan deelneemt: ‘1 keer per week of vaker’, ‘2 tot 3 keer per maand’, ‘1 keer per maand’, ‘minder dan 1 keer per maand’en ‘zelden of nooit’. De personen die eerder hebben aangegeven niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering te behoren, zijn gevoegd bij de categorie‘zelden of nooit’. In dit artikel wordt het ten minste eens per maand bijwonen van religieuze diensten aangeduid als ‘regelmatig kerkbezoek’.

Het CBS werkt aan een nieuwe vraagstelling om de religieuze betrokkenheid vast te stellen.De belangrijkste aanpassing is om in plaats van de driedeling bij de protestanten (PKN, Nederlands hervormd, gereformeerd) eerst te vragen of men christelijk is en vervolgens door te vragen waarbij een groot aantal christelijke stromingen wordt voorgelegd. Naast de bestaande vraag zijn twee varianten in het onderzoek van 2018 opgenomen. In de eerste variant wordt gevraagd tot welke kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering men behoort met een vervolgvraag voor de groep die christelijk is. Bij de tweede variant is nagegaan hoe iemand zichzelf ziet met vergelijkbare antwoordopties (en doorvraag bij christelijk) als bij de eerste variant. Hiermee wordt dus minder gerefereerd aan de kerk als instituut (kerkelijke gezindte) en ook minder aan het behoren tot een specifieke levensbeschouwelijke groepering. Om de resultaten van de beide varianten en van de reguliere, traditionele variant optimaal met elkaar te kunnen vergelijken, is op toevalsbasis aan de bijna 8 duizend deelnemers aan het onderzoek een van de drie varianten ter beantwoording voorgelegd. Dit betekent dat de resultaten van elke variant gebaseerd zijn op iets meer dan 2,6 duizend personen van 15 jaar of ouder.

Inmiddels zijn de eerste resultaten bekend. Volgens de reguliere vraagstelling behoort in 2018 nog 46,5 procent van de 15-plussers tot een kerkelijke gezindte. Dat is een relatief forse afname met 2,8 procentpunten ten opzichte van 2017. Verder is 22,2 procent katholiek. Tot de protestanten rekent zich 14,1 procent: 5,6 procent Nederlands hervormd,5,6 procent PKN en 2,9 procent gereformeerd. Daarnaast behoort 4,4 procent tot de islam en 5,9 procent tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering,waaronder 0,6 procent Joods, 0,5 procent Hindoe en 0,1 procent boeddhist.

Bij de eerste alternatieve vraagstelling is eerst een grovere indeling gehanteerd, met de vraag: rekent u zich tot een van de onderstaande godsdienstige of levensbeschouwelijke groepen? In totaal zegt 54,4 procent zich tot geen van deze groepen te rekenen, en dus 45,6 procent wel. Ook bij deze vraag is het aandeel dat zich tot een religieuze groep rekent ten opzichte van 2017 gedaald. Tot de christenen rekent zich 39,9 procent: van hen behoort 19,5 procent tot de rooms-katholieke kerk en 11,8 procent tot de PKN. Alle andere christelijke geloofsgroepen, in totaal 8,6 procent, zijn klein in omvang. Zo zegt 0,8 procent te behoren tot de christelijke gereformeerde kerken (CGK), 1,1 procent tot de gereformeerde kerken (vrijgemaakt) (GKV), 1,0 procent tot de Nederlands gereformeerdekerken (NGK) en ook 1,0 procent tot de gereformeerde gemeenten, en 0,2 procent tot de gereformeerde gemeenten in Nederland. Tot de pinkster- of evangeliegemeenten behoort 1,1 procent, 0,7 procent tot de baptistengemeenten en 0,4 procent tot de hersteld hervormde kerk, en 1,0 procent rekent zich tot een ‘andere’ christelijke geloofsgroep. Naast de christelijke groeperingen geeft 3,3 procent aan moslim(a) te zijn en 2,4 procent zegt tot een andere religieuze groep of levensbeschouwelijke groepering te behoren.

De tweede alternatieve vraagstelling luidt: ‘De volgende vragen gaan over geloof en religie. Ziet u zichzelf als: christen (zoals rooms-katholiek, protestant enzovoorts),moslim(a), jood, behorend tot een andere godsdienstige of levensbeschouwelijke groep,geen van deze’. Bij deze vraag zegt 50,7 procent tot geen enkele groep te behoren, en dat percentage is exact gelijk aan dat van 2017. Van de 49,3 procent die wel tot een geloofsgroep behoren is 43,5 christen, 3,5 procent moslim(a), 0,3 procent jood en2,0 procent beschouwt zichzelf als behorende tot een ‘andere’ groep. Aan de christenen is doorgevraagd ‘om welke christelijke kerk of groep gaat het dan?’. Op basis van de vervolgvraag komt naar voren dat 23,1 procent van de 15-plussers zich als rooms-katholiek bestempeld, 12,0 procent tot de PKN behoort en 2,8 procent tot een van de gereformeerdekerken/gemeenten. Verder zegt 1,3 procent dat het een pinkster- of evangeliegemeente betreft en 1,4 procent dat het hierbij om een ‘andere christelijk stroming’ gaat. Een kanttekening bij deze getallen is dat ze gebaseerd zijn op kleinere groepen en dat er daarom rekening gehouden moet worden met relatief grotere betrouwbaarheidsmarges dan in 2017 het geval was. De twee alternatieve vraagstellingen laten zien dat vooral het beeld bij de protestanten verschuift. Het aandeel PKN-ers wordt groter, vooral ten faveure van de groep die bij de traditionele vraag kiest voor ‘Nederlands hervormd’, maar bij de alternatieve vraagstellingen min of meer gedwongen worden om te kiezen voor de PKN. Tevens zien we dat in de beide alternatieve vraagstellingen het aandeel moslims/moslima’s gereduceerd wordt tot respectievelijk 3,3 en 3,5 procent, dus lager dan de 4,4 procent op basis van de reguliere vraag. Blijkbaar resulteert de term ‘moslim(a)’ in een lager aandeel dat zegt ‘zich daartoe te rekenen’, of ‘zichzelf als zodanig zien’ dan de term ‘Islam’.

Een andere conclusie is dat het gebruik van de een trapsvraagstelling in alle varianten resulteert in een fors grotere groep die behoort tot een religieuze of levensbeschouwelijke groepering dan de tweetrapsvraagstelling. Blijkbaar maakt het niet uit of de vraag is toegespitst op het (formeel) behoren tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep middels de ‘Rekent u zichzelf tot’ vraag ofwel dat een sterkere subjectieve vraag wordt gehanteerd middels de ‘Ziet u zichzelf als’ vraag. Dit betekent dat de bij het gebruik van de tweetrapsvraagstelling een substantieel deel van de religieus betrokken personen niet wordt waargenomen.

Deze inzichten hebben er mede toe geleid dat in 2019 de tweede variant (zichzelf zien als)is vervangen door een alternatief waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de reguliere vraag, waaronder ook de aparte opname van de categorie ‘rooms-katholiek’, gevolgd door‘overige christelijke gezindten of levensbeschouwelijke groepen’. Voorts is de term moslim(a) weer hersteld naar islam. Ook is in 2019 de categorie ‘immigrantenkerken’toegevoegd. Tevens is de volgorde van de antwoordopties aangepast door als eerste optie de categorie ‘Geen’ op te nemen.

3. Religieuze betrokkenheid van bevolkingsgroepen

Het religieuze landschap is de afgelopen decennia flink veranderd. Dit komt onder meer door secularisering (Stark en Iannaccone, 1994; Te Grotenhuis en Scheepers, 2001; Kregting,Scheepers, Vermeer en Hermans, 2018), groeiende religieuze diversiteit, mede door de komst van immigranten (Van der Bie, 2009; Van Herten, 2009; Aarts, 2010; De Hart, 2013),en doordat mensen zich niet langer schikken naar de traditionele voorschriften van de kerkgemeenschap ofwel de-institutionalisering (Knippenberg, 1992, 2018). In het perspectief van de diversiteit van kerkelijke gezindten en levensbeschouwingen is daarnaast de samenvoeging in mei 2004 van de meeste hervormde en gereformeerdekerken, samen met de Lutherse kerk, in de Protestantse Kerk Nederland (PKN) relevant.

Het aandeel personen van 15 jaar en ouder dat zegt tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groep te behoren, is in 2017 verder afgenomen tot iets minder dan de helft (49,3 procent). In een eerdere studie is onderzocht in welke matebevolkingsgroepen zich onderscheiden in zowel het behoren tot een kerkelijke of levensbeschouwelijke groep, alsook het al dan niet praktiseren van hun religie door het regelmatig bezoeken van een religieuze dienst. Dit levert een verdeling in dertien groepen op.

3.1 Religieuze betrokkenheid van personen van 15 jaar en ouder (in %), 2012/2017
GeenRooms-katholiekRooms-katholiekNederlands hervormdNederlands hervormdGereformeerdGereformeerdPKNPKNIslamIslamAndere religieAndere religie
Bezoek religieuze dienst:Wel Geen Wel Geen Wel Geen Wel Geen Wel Geen Wel Geen
Totaal 48,74,120,81,95,02,21,13,32,41,92,72,93,0
Geslacht: Man 51,53,420,31,74,62,21,22,92,22,82,02,62,7
Geslacht: Vrouw46,04,821,22,25,52,21,03,72,61,13,33,23,3
Leeftijd: 15 tot 18 jaar 54,41,613,70,81,73,30,54,12,75,25,23,83,1
Leeftijd: 18 tot 25 jaar62,01,113,21,11,32,70,72,52,53,64,32,13,1
Leeftijd: 25 tot 35 jaar58,81,215,01,42,12,20,92,52,02,74,92,93,5
Leeftijd: 35 tot 45 jaar52,72,019,61,33,12,51,02,52,12,34,13,03,7
Leeftijd: 45 tot 55 jaar48,82,824,31,65,11,71,02,72,11,82,13,03,0
Leeftijd: 55 tot 65 jaar43,94,126,21,97,22,01,33,42,40,71,03,02,7
Leeftijd: 65 tot 75 jaar38,87,724,93,08,81,91,44,62,80,60,42,72,4
Leeftijd: 75 jaar en ouder28,014,822,55,010,22,61,86,13,40,40,42,82,0
Burgerlijke staat: Ongehuwd61,61,916,50,82,31,50,82,22,22,12,92,03,3
Burgerlijke staat: Gehuwd 41,04,823,32,76,33,11,24,32,62,02,63,62,6
Burgerlijke staat: Gescheiden50,33,322,20,85,70,51,51,91,81,33,32,84,6
Burgerlijke staat: Weduwe/weduwnaar30,613,224,54,59,62,01,74,73,10,60,92,62,0
Onderwijsniveau: Basisonderwijs 36,05,224,52,26,51,81,22,31,85,36,03,53,8
Onderwijsniveau: Vmbo, avo onderbouw, mbo 141,35,823,12,86,92,91,53,42,32,22,62,72,5
Onderwijsniveau: Mbo 2,3,4, havo, vwo49,53,821,01,84,92,31,13,12,51,52,73,02,8
Onderwijsniveau: Hbo-, wo-bachelor55,92,518,41,73,82,20,84,12,70,81,42,83,1
Onderwijsniveau: Hbo-, wo-master, doctor62,33,015,91,02,61,30,63,52,60,70,91,93,6
Besteedbaar inkomen huishouden: Eerste kwartiel (laag)45,24,316,61,64,11,81,02,61,95,07,34,14,5
Besteedbaar inkomen huishouden: Tweede kwartiel 44,25,422,52,36,02,41,53,52,41,92,43,02,6
Besteedbaar inkomen huishouden: Derde kwartiel 49,04,121,82,25,22,41,13,32,41,21,72,82,7
Besteedbaar inkomen huishouden: Vierde kwartiel (hoog) 54,02,921,31,74,72,20,93,72,70,50,82,12,4


In de periode 2012/2017 is iets minder dan de helft niet, en iets meer dan helft wel religieus: een kwart is katholiek, van wie veruit het grootste deel – 20,8 procent – niet of nauwelijks naar een gebedsdienst gaat (zie tabel 3.1). Ook onder de Nederlandshervormden is het deel dat wel regelmatig naar een dienst gaat beduidend kleiner dan het deel dat dit niet doet: 1,9 versus 5,0 procent. Dit geldt eveneens voor de moslims met1,9 en 2,4 procent. Bij zowel de gereformeerden als de PKN-ers is het tegenovergestelde het geval. Van de 15-plussers is 3,3 procent gereformeerd: 2,2 gaat regelmatig naar de kerk, en 1,1 procent is doet dat niet. Bij de PKN-ers zijn deze percentages 3,3 en 2,4. Bijna 6 procent geeft aan tot een ‘andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering’ te behoren, waarvan de helft wel en de andere helft niet regelmatig naar een gebedsdienst gaat. Op basis van eerder onderzoek bestaat de groep ‘andere gezindte’veelal uit kleinere, orthodoxe, evangelische groepen die zich niet rekenen tot de bredere protestantse kerken, evenals andere stromingen zoals humanisten en vrijmetselaars. Verder is 0,1 procent joods, 0,6 procent hindoe en 0,5 procent boeddhist.

De dertien groepen zijn niet gelijk verdeeld over bevolkingsgroepen. Zo gaan vrouwen in 2012-2017 vaker naar een religieuze dienst dan mannen, maar dat geldt niet voor degenen die zeggen tot de gereformeerde kerk te behoren. Daarnaast gaat van de vrouwen een kleiner deel regelmatig naar de moskee dan van de mannen. Ook valt uit tabel 3.1 af te lezen dat alle leeftijdsgroepen, en vooral de jongeren, minder dikwijls naar een katholieke dan naar een protestantse dienst gaan, met uitzondering van de 75-plussers waar het tegenovergestelde het geval is. Het moskeebezoek neemt geleidelijk per oudere leeftijdsgroep af. De burgerlijke staat is een verdere ingang om verschillen in religieuze betrokkenheid te beschrijven. Ongehuwden rekenen zich met 38,4 procent het minst vaak tot een denominatie, bij weduwen en weduwnaars is dit aandeel met 69,4 procent bijna twee keer zo hoog. Een ongehuwde zegt relatief vaak tot de islam of de PKN te behoren.

De religieuze binding neemt af met het opleidingsniveau. Bij de groep die alleen basisonderwijs heeft afgerond, is 64,0 procent godsdienstig, bij de academici is dat 37,7 procent. Dit graduele patroon wordt echter niet aangetroffen bij de verdeling over de religieuze groepen. Bij de katholieken is er een duidelijke driedeling: van het laagste (basis en vmbo), via het middelbare naar het hoogste opleidingsniveau (hbo/wo). Bij de protestanten valt op dat het aandeel PKN-ers toeneemt bij de hoger opgeleiden. Blijkbaar zijn hoger opgeleiden zich er meer bewust van dat ze tot de PKN behoren, en houden lageropgeleiden vaker vast aan de traditionele kerken, zoals de Nederlands hervormde en gereformeerde. De sterkste verschillen doen zich voor bij de islam: 11,3 procent van de groep met alleen basisonderwijs is hier aanhanger van, tegen 1,6 procent van de hoogstopgeleiden.

Meer dan helft van de hoogste inkomensgroep is niet-kerkelijk, bij de andere inkomensgroepen is dat een minderheid. Ook inkomen is vooral onderscheidend bij de moslims: naarmate het inkomen hoger is, is het aandeel moslims lager.

4. Religieuze betrokkenheid en sociale cohesie

4.1 Raamwerk sociale samenhang

Voor sociale cohesie, ofwel de binding van individuen en groepen in de samenleving, is veel belangstelling. Dat wordt gevoed door zorgen over vermeende ontwikkelingen in de samenleving, zoals verruwing, afnemende solidariteit, minder sociale contacten in de buurt, meer personen die sociaal aan de kant van de samenleving staan, en een grotere afstand tussen de burger en de politiek. Traditionele sociale banden staan onder druk, is hierbij een veelgehoord geluid, met een eroderend vertrouwen tussen mensen onderlingen in maatschappelijke en politieke instituties. Al meer dan een decennia is sociale cohesie een van de prioriteiten voor de politiek, met verwijzingen naar de onderlinge betrokkenheid voor de kracht en kwaliteit van de samenleving, en gedeelde waarden,participatie, emancipatie en integratie (Ministerie van Algemene Zaken, 2007). Ook de term‘vertrouwen’ valt steeds vaker in discussies over de toestand en toekomst van de samenleving: vertrouwen in de economie, in de politiek, in banken, in Europa, en in de euro. In het recente Regeerakkoord (Rijksoverheid, 2017) vormen participatie en vertrouwen belangrijke bouwstenen waar het kabinet zich op zal richten.

Het voorgaande doet vermoeden dat het slecht gesteld is met de binding in de samenleving. Uit de discussies zou men kunnen afleiden dat er nog weinig is wat ons bindt, en veel wat ons verdeelt. Dit beeld wordt echter weinig ondersteund door de cijfers.Van een afbrokkeling van de sociale cohesie in Nederland was in de periode 1997-2010 geen sprake (Schmeets, 2013b) en evenmin was dat in de afgelopen periode het geval(CBS, 2019a; b). Op een groot aantal indicatoren die betrekking hebben op het ‘meedoen’en het ‘vertrouwen’ van de burgers in de samenleving is er geen daling, maar zelfs een stijging, te zien. Daar staat tegenover dat er, soms grote, discrepanties in het meedoen en vertrouwen zijn tussen de bevolkingsgroepen. Vooral opleiding is relevant. Lageropgeleiden participeren minder, en etaleren vooral minder vertrouwen dan hogeropgeleiden.

In de literatuur wordt met sociale samenhang meestal gedoeld op collectieve verbanden inde samenleving, waarbij ook het concept sociaal kapitaal vaak als synoniem voor sociale samenhang wordt gebruikt, met als bouwstenen ‘sociale netwerken’ en ‘vertrouwen’. De participatie van burgers in de samenleving door onderlinge contacten, zowel informeel als in georganiseerd verband, staan centraal. Daarbij is het ook belangrijk dat de mensen in voldoende mate eensgezind zijn over gezamenlijke waarden en normen. Een veelgebruikte definitie komt van de OESO (Coté en Healy, 2001): “networks together with shared norms,values and understandings that facilitate cooperation within or among groups” [netwerken met gemeenschappelijke normen, waarden en referentiekaders, die het samenwerken binnen en tussen groepen onderling bevorderen]. Deze definitie maakt duidelijk dat het gaat om collectieve verbanden van mensen binnen en tussen bevolkingsgroepen die begrip hebben voor elkaars meningen. Het gaat dus niet alleen om de binding binnenbevolkingsgroepen, maar ook die tussen de groepen, of anders gezegd: niet alleen bonding is van belang, maar ook bridging (Granovetter, 1973; Putnam, 2000).

Binnen het onderzoeksprogramma Sociale samenhang is in 2007 een raamwerk ontwikkeld dat als het conceptueel kader fungeert, waarin drie dimensies zijn opgenomen: (1) participatie,(2) vertrouwen en (3) integratie (zie figuur).  

Binnen de dimensie participatie gaat het om de mate waarin mensen: (a) banden of netwerken met elkaar aangaan en elkaar hulp en steun verlenen, (b) meedoen in maatschappelijke organisaties, zoals zich inzetten als vrijwilliger, actief zijn in verenigingen, en betaald werk en (c) deelnemen aan politieke activiteiten.

Waar participatie gaat over gedrag, behelst de dimensie vertrouwen meer een perceptie van de goede bedoelingen van anderen en van organisaties. Net als participatie, is het vertrouwen ook op drie niveaus vastgesteld: (a) vertrouwen in andere mensen, (b) vertrouwen in organisaties en (c) vertrouwen in de politiek. Hoe meer participatie en hoe meer vertrouwen, hoe waarschijnlijker het zal zijn dat er netwerken ontstaan met gezamenlijke waarden en normen, kortom: hoe meer sociaal kapitaal.

Het raamwerk sociale samenhang voorziet in een derde dimensie: de integratie. Dit betreft in de eerste plaats de mate waarin álle leden van een samenleving participeren en vertrouwen hebben. Er is sprake van meer integratie in een samenleving als mensen uit verschillende groepen – zoals jongeren versus ouderen, lagere en hogere opleidings- en inkomensgroepen, mensen met een verschillende religieuze, culturele of nationale achtergrond – binding hebben met en vertrouwen hebben in elkaar. Dit zal resulteren in meer begrip voor elkaars meningen, gedeelde waarden en normen, en samenwerking tussen bevolkingsgroepen. In deze publicatie worden de verschillen tussen religieuze groepen belicht in het participeren en het vertrouwen, of anders geformuleerd ‘hoe bindt en verdeelt religie?’.

figuur 4.1.1 Raamwerk sociale samenhang Participatie, vertrouwen en integratie

4.2 Participatie

In de periode 2012 tot en met 2017 had een overgrote meerderheid van de bevolking van 15 jaar en ouder minstens een keer per week contact met familie, vrienden en buren. Bij 83 procent ging het om contact met de familie, 77 procent communiceerde met vrienden en goede bekenden en 62 procent met de buren. Daarnaast geeft 34 procent ten minste een keer in de vier weken informele hulp: dat is hulp aan anderen die niet georganiseerd is en buiten het eigen huishouden plaatsvindt.

Van de mensen van 15 jaar en ouder heeft 63 procent betaald werk van minstens een uur per week. Een minderheid van 44 procent is de afgelopen vier weken actief geweest in een vereniging en bijna de helft (49 procent) heeft zich in het afgelopen jaar ingezet als vrijwilliger voor een organisatie.

Krap de helft (45 procent) heeft in een periode van vijf jaar een keer of vaker aan een actie deelgenomen om de politiek te beïnvloeden, zoals een handtekeningenactie of een demonstratie. Ruim acht op de tien stemgerechtigden zeggen gestemd te hebben bij de meest recente Tweede Kamerverkiezingen.

Personen die zich niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekenen, nemen overwegend gemiddelde posities in bij de negen participatie-aspecten(zie tabel B.1). Wel zetten ze zich veel minder dikwijls in als vrijwilliger, en zijn ze veel minder actief in verenigingen. Daarnaast hebben ze iets minder contact met familie en buren, doen ze iets vaker betaald werk en nemen ze iets frequenter deel aan politieke acties. De correctie, waarbij rekening is gehouden met de verschillen in geslacht, leeftijd,burgerlijke staat, opleiding en huishoudinkomen tussen de dertien groepen, doet weinig.De uitzondering is dat na correctie het percentage met betaald werk afneemt tot iets meer dan gemiddeld. Daarnaast dempt deze de deelname aan politiek acties iets.

Rooms-katholieken die regelmatig naar een kerkdienst gaan, hebben vaker geen regelmatig contact met vrienden, hebben minder vaak betaald werk en nemen bovendien minder frequent deel aan politieke acties. Op andere terreinen zijn deze katholieken beduidend actiever dan gemiddeld. Zo heeft 72 procent minstens wekelijks een contact met hun buren, geeft 39 procent hulp aan anderen, is 61 procent actief in verenigingen en doet 58 procent vrijwilligerswerk. Voor een belangrijk deel worden deze posities veroorzaakt doordat ze overwegend ouder en lager opgeleid zijn, en minder inkomen hebben. De gecorrigeerde cijfers laten duidelijk zien dat, behoudens familiecontact en betaald werk, deze katholieken beduidend meer participeren dan de randkerkelijke katholieken die niet regelmatig hun geloof in de kerk praktiseren. Deze nemen overwegend gemiddelde posities in.

4.2.1 Vrijwilligerswerk naar religieuze betrokkenheid, 2012/2017

Bij de protestanten is het beeld divers. Vooral de mensen die zeggen tot de PKN te behoren èn regelmatig een gebedsdienst bijwonen, zijn actief in de samenleving. Dit geldt voor alle terreinen, behalve voor de frequentie van het contact met vrienden en het hebben van betaald werk. Zo is bijvoorbeeld bijna 80 procent in een periode van een maand actief geweest in een vereniging, terwijl dat landelijk minder dan de helft is. Ook doen de PKN-ers vaker vrijwilligerswerk, geven eerder hulp aan anderen en zijn ze het meest van alle groepen politiek actief: de helft heeft de afgelopen vijf jaar meegedaan aan tenminste een politieke actie en 94 procent heeft deelgenomen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Het contrast met hun geloofsgenoten die niet regelmatig een dienst bezoeken, is groot. Bij hen is het aandeel vrijwilligers juist lager dan gemiddeld, en nemen ze wat betreft burencontact en informele hulp een gemiddelde positie is. Hoewel ze relatief vaak actief zijn in een vereniging, ligt hun aandeel met 54 procent beduidend onder dat van de kerkgaande PKN-ers. De gecorrigeerde cijfers laten een daarmee vergelijkbaar beeld zien.

Ook bij de gereformeerden is een groot contrast waarneembaar tussen de praktiserenden en niet-praktiserenden. Van de regelmatige bezoekers van een gebedsdienst heeft 90 procent minstens een keer per week contact met een familielid, geeft 44 procent hulp aan anderen, is 75 procent actief in het verenigingsleven, werkt 48 procent als vrijwilliger en heeft 93 procent gestemd. Bij de niet-kerkelijke gereformeerden zijn deze percentages met respectievelijk 84, 29, 45, 37 en 80 een stuk lager. Na correctie zwakken de verschillen maar nauwelijks af.

Onder de Nederlands hervormden zijn de verschillen aanmerkelijk kleiner. Maar ook hier vinden we hogere participatiecijfers bij degenen die wel naar de kerk gaan ten opzichte van de groep die niet of nauwelijks een gebedsdienst bijwoont. Dit is nog duidelijker te zien bij de gecorrigeerde cijfers.

Bij de moslims vallen de bovengemiddelde frequenties van de sociale contacten op. Daar staat tegenover dat ze minder vaak informele hulp verlenen, een lager aandeelvrijwilligers kennen en minder dikwijls deelnemen aan politieke activiteiten. De scheiding tussen de groep die wel en niet regelmatig naar de moskee gaat, is ook bij moslims duidelijk te zien. Vooral er uit springen de contacten met buren (73 tegenover 61 procent),de verenigingsactiviteiten (46 versus 34 procent) en het aandeel vrijwilligers (35 versus 20 procent). De correctie maakt nauwelijks verschil.

Bij degenen die zich rekenen tot een andere kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering zijn de verschillen tussen het praktiserende en niet-praktiserende deel minder prevalent. De uitzondering vormt het verenigingsleven: bij de groep die regelmatig naar een gebedsdienst gaat, is het aandeel dat actief is in een vereniging met bijna twee keer zo groot als bij de groep die dat niet doet.

4.3 Vertrouwen

De andere pijler van sociale samenhang is het vertrouwen in de medemens en in instituten.Van de personen van 15 jaar en ouder geeft 59 procent aan dat ze andere mensenvertrouwen, tegenover 41 procent die van mening zijn dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met anderen. Bij vrijwel alle geloofsgroepen heeft een meerderheid vertrouwen in anderen (zie tabel B.2). De moslims vormen een uitzondering: nog geen vier op de tien hebben vertrouwen in de medemens. Ook onder de katholieken is dit vertrouwen met iets meer dan de helft betrekkelijk laag. Bij de Nederlands hervormden, de gereformeerden en de groep die behoort tot een ‘ander gezindte’ is het aandeel met vertrouwen iets groter. Daarna komen degenen die zich niet rekenen tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering met 65 procent. De PKN-ers spannen de kroon: van de regelmatige kerkgangers heeft 74 procent vertrouwen in de medemens en van degenen die niet of zelden naar de kerk gaan 66 procent.

De discrepanties die werden aangetroffen bij de participatiecijfers tussen het praktiserende en niet-praktiserende deel vinden we deels ook in het sociale vertrouwen. Een duidelijke uitzondering vormen de katholieken. Bij hen is het vertrouwen in de medemens onder degenen die regelmatig naar de kerk gaan zelfs iets lager dan bij degenen die dit niet doen. Dat verschil wordt echter veroorzaakt doordat de kerkgangers gemiddeld ouder en lager opgeleid zijn, bevolkingsgroepen waarbij het sociaal vertrouwen doorgaans wat lager is.

figuur 4.3.1 Vertrouwen in medemens naar religieuze betrokkenheid, 2012/2017

Het vertrouwen in maatschappelijke en politieke instituties wijkt voor mensen die zich niet rekenen tot een kerk of levensbeschouwelijke groep nauwelijks af van die van alle 15-plussers. Een uitzondering vormt daarbij het vertrouwen in kerken: van de niet religieus betrokkenen heeft 12 procent vertrouwen in kerken, tegenover 30 procent gemiddeld. Het vertrouwen in kerken is de grootste splijtzwam. De verschillen zijn niet alleen groot tussen de religieuze groepen onderling, maar ook binnen deze groepen tussen degenen die welen niet regelmatig een religieuze dienst bezoeken. Alleen bij de moslims is er weinig onderscheid naar moskeebezoek. Het vertrouwen in kerken is met een kwart het laagst bij de niet-praktiserende rooms-katholieken en het hoogst met 90 tot 93 procent onder de drie protestantse groepen die regelmatig naar de kerk gaan. De correctie waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in de bevolkingssamenstelling van de geloofsgroepen doet weinig.

Veel minder verschillen tussen de religieuze groepen zijn er bij het vertrouwen in andere instituten. Zo varieert het aandeel met vertrouwen in rechters van ruim 60 procent bij zowel de katholieken als de hervormden tot zo’n 75 procent bij de niet-kerkgaande PKN-ers en moslims. Hier speelt de bevolkingssamenstelling een rol: wanneer de geloofsgroepen zich niet zouden onderscheiden in een aantal sociaal-demografische kenmerken, neemt het vertrouwen bij katholieken en hervormden toe en worden deze discrepanties gereduceerd. Bij de twee andere gezaghebbende instituties, politie en leger,zijn de verschillen tussen de geloofsgroepen, vooral na correctie, groter. Ook valt op dat het verschil in vertrouwen bij de protestanten ten faveure van degenen die regelmatig naar dekerk gaan, vooral van toepassing is op katholieken, gereformeerden en hervormden en minder op de PKN-ers. Moslims die regelmatig naar de moskee gaan hebben mindervertrouwen in politie.

figuur 4.3.2 Vertrouwen in kerken naar religieuze betrokkenheid, 2012/2017

Een minderheid van de bevolking heeft vertrouwen in banken, grote bedrijven,ambtenaren en pers. Uitgezonderd de pers, hebben moslims het meeste vertrouwen in deze instituties van alle dertien religieuze groepen. Daarbij is het vertrouwen in ambtenaren en pers kleiner onder moslims die regelmatig naar de moskee gaan dan onder degenen die dit niet doen. De verschillen tussen de ander geloofsgroepen worden vooral aangetroffen tussen het deel dat wel regelmatig deelneemt aan een gebedsdienst en het deel dat dit niet doet. In banken en ambtenaren is er veelal meer vertrouwen onder de kerkgangers, terwijl het tegenovergestelde vaak geldt voor het vertrouwen in grote bedrijven en de pers.

Iets meer dan een derde van de bevolking heeft vertrouwen in de politiek. De hervormden hebben het minst vertrouwen in de Tweede Kamer en de PKN-ers het meest. Bij zowel katholieken als hervormden en gereformeerden is onder de kerkgangers het politieke vertrouwen hoger dan onder degenen die niet of zelden een dienst bijwonen. Bij de andere geloofsgroepen is dit vrijwel niet het geval. Ook is er nauwelijks een verschil tussen de protestantse groepen die wel en niet regelmatig naar een dienst gaan in het vertrouwen in de Europese Unie. Katholieken die regelmatig kerken etaleren beduidend meer vertrouwen in de EU dan die dat niet doen, ook na correctie. De moslims en de groep die zich tot een ‘andere gezindte’ rekent laten een ander beeld zien: het vertrouwen in de EU is lager onder de frequente bezoekers van diensten.

5. Conclusie

Doel van dit artikel was te onderzoeken in welke mate het behoren tot een religieuze ofl evensbeschouwelijke groepering en het al dan niet bezoeken van religieuze dienstengerelateerd is aan het meedoen met de samenleving en het hebben van vertrouwen hierin.Hiervoor is allereerst een beeld geschetst van de religieuze betrokkenheid van een aantal bevolkingsgroepen in Nederland. In 2017 rekende 49,3 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder zich tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering,16 procent bezocht regelmatig een religieuze dienst. In 2018 is het aandeel religieuzen verder afgenomen naar 46,5 procent. Dit is vastgesteld op basis van een derde deel van de onderzoeksgroep, waardoor de daling vanwege de betrouwbaarheidsmarges ook minder of zelfs nog sterker kan zijn. Bij het overige deel van de onderzoeksgroep is de religieuze binding vastgesteld met twee alternatieve vraagstellingen. Daarbij is vooral een meer gedetailleerd onderscheid gemaakt tussen de protestantse geloofsgroepen door een vervolgvraag onder de personen die zich rekenen tot een christelijke religieuze of levensbeschouwelijke groepering. Bij het eerste alternatief is gevraagd tot welke groep men zich rekent en bij de tweede hoe men zichzelf ziet. Hier kwam uit dat respectievelijk 45,6 en 49,3 procent van de bevolking van 15 jaar en ouder een religieuze band heeft. Een gemiddelde op basis van alle drie de vragen resulteert in 47,1 procent, dat zou betekenen dat tussen 2017 en 2018 het aandeel gelovigen gedaald is met 2,2 procentpunt.

Katholieken vormen ook in 2018 de grootste groep, afhankelijk van de vraagstelling maken ze 19,5 tot 23,1 procent van de bevolking uit. Het percentage protestanten varieert van 14,1 volgens de traditionele vraagstelling tot 17,3 en 19,5 op basis van de nieuwe vraagstellingen. Volgens beide nieuwe vraagstellingen ligt het aandeel PKN-ers rond de 12 procent en is daarmee substantieel hoger dan bij de traditionele vraagstelling. Een van de verklaringen van de toename van het aandeel protestanten is dat het aantal personen meteen ‘andere gezindte’ sterk is geslonken en vooral terecht is gekomen bij een van de protestantse geloofsgroepen.

Op basis van de gegevens die in de periode 2012 tot en met 2017 zijn verzameld met de reguliere vraagstelling over het gezindte aangevuld met informatie over het bezoek van religieuze diensten, zijn dertien geloofsgroepen onderscheiden. Deze groepen zijn niet gelijk over de bevolking verdeeld. Zo hebben vrouwen, ouderen, gehuwden en verweduwde personen, lager opgeleiden en mensen met een lager inkomen een beduidend grotere betrokkenheid bij religie dan mannen, jongeren, gescheiden en ongehuwde personen, hoger opgeleiden, en mensen met een hoger inkomen. Hiermee is rekening gehouden bij de analyses en interpretatie van de verschillen in de participatie en het vertrouwen in de samenleving.

De groep zonder religieuze binding neemt bij de verschillende vormen van participatie doorgaans gemiddelde posities in. Wel doen ze beduidend minder vaak vrijwilligerswerken zijn ze minder actief in het verenigingsleven. Bij de religieuzen nemen degenen die regelmatig, dit wil zeggen minstens een keer per maand, een dienst bijwonen meer deel aan de samenleving dan de randkerkelijken. Ze hebben doorgaans vaker sociale contacten,zijn actiever in organisaties en in de politiek.

Het beeld bij het vertrouwen is minder scherp, waarbij het vertrouwen in kerken een duidelijke uitzondering is. Het aandeel met vertrouwen in kerken is onder de religieuzen veel groter dan bij de niet-religieuzen en binnen de verschillende groepen gelovigen weer groter onder de praktiserenden dan onder de niet-praktiserenden, behalve bij moslims bij wie er nauwelijks verschil is. Daarnaast worden relatief grote verschillen aangetroffen bij het vertrouwen in de medemens: minder dan vier van de tien moslims die zelden naar de moskee gaan vertrouwen andere personen, bij PKN-ers die regelmatig naar de kerk gaan is dat bijna drie kwart. Bij de andere vertrouwensaspecten is er een verdeeld beeld. De niet-kerkelijken nemen overwegend gemiddelde posities in. Verder nemen de PKN-ers bij het vertrouwen in (politieke) instituties veelal het voortouw. Bij moslims, zowel de groep die wel regelmatig de moskee bezoekt als die dat niet doet, is het vertrouwen in banken,grote bedrijven en ambtenaren het hoogst van alle dertien groepen. Tevens geldt dat meestal het praktiserende deel meer vertrouwen etaleert dan de geloofsgroepen die niet of nauwelijks participeren in gebedsdiensten. Dit geldt vooral voor het vertrouwen in politie, leger, banken, ambtenaren en Tweede Kamer, maar vooral niet voor het vertrouwen in de pers.

Afrondend is de conclusie dat religie een onderscheidende factor in de samenleving blijft,waarbij vooral het praktiseren van het geloof gepaard gaat met meer participatie en meer vertrouwen. Daarnaast zijn het vooral degenen die zeggen te behoren tot de PKN, die meer meedoen en meer vertrouwen hebben. Bij moslims is het beeld wisselend: ze hebben meer sociale contacten, maar minder deelname in organisaties, terwijl ze wantrouwender staan tegenover de medemens maar meer fiducie hebben in sommige instituties.

Literatuur

Aarts, O. (2010). Religious Diversity and Religious Involvement: A Study of Religious Marketsin Western Societies at the End of the Twentieth Century. Nijmegen, Radboud Universiteit Nijmegen.

Becker, J. (2003). De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes. 40% of 60%buitenkerkelijken? Werkdocument 92. Den Haag: SCP.

Bekkers, R., T. Schuyt en B. Gouwenberg (red.) (2017). Geven in Nederland, 2017.Amsterdam: Lenthe.

Bie, R. van der (2009). Kerkelijkheid en kerkelijke diversiteit, 1889–2008. In: Schmeets. H.en R. van der Bie (red.) Religie aan het begin van de 21e eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS,13–25.

Bruggink, J.-W., en M. van Herten (2009). Religie, gezondheid en leefstijl. In: H. Schmeets en R. van der Bie (red.), Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS,53−64.

Coté, S., en T. Healy (2001). The well-being of nations. The role of human and social capital.Parijs: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

Coumans, M. (2014). Meer religie, meer welzijn? Bevolkingstrends, juli 2014.Enk, B. van, en H. Schmeets (2019). Vertrouwen en stemgedrag. Statistische Trends, mei 2019.

Granovetter, M. S. (1973). The Strength of Weak Ties. The American Journal of Sociology, 78(6), 1360−1380.

Hart, J. de (2013). Zwevende gelovigen. SCP: Den Haag.

Hart, J. de (2014). Geloven binnen en buiten verband. Den Haag: SCP.

Hart, J. de, en P. van Houwelingen (2018). Christenen in Nederland. Den Haag: SCP.

Herten, M. van (2009). Het aantal islamieten in Nederland. In: Schmeets, H. en van der Bie,R. (red.) Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS, 35-40.

Huijink, W. (2018). De religieuze beleving van moslims in Nederland. Den Haag: SCP.

Knippenberg, H. (1992). De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografischespreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Assen/Maastricht:Van Gorcum.

Knippenberg, H. (2018). The changing religious landscape of the Netherlands, 1971-2016.In: P. Puschmann en T. Riswick (red.) Building Bridges. Arnhem: Valkhof Pers, 385-420.

Kregting, J., P. Scheepers, P. Vermeer en C. Hermans (2018) Why God has left The Netherlands. Explanations for the decline of institutional Christianity in The Netherlands between 1966 and 2015. Journal for the Scientific Study of Religion, 57 (1), 58-79.

Ministerie Algemene Zaken (2007). Samen werken, samen leven. Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV, 2007-2011. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken. Otten, F., K. Arts en R. Lok (2013). Protestantse ethiek en financiële positie. ESB 98 (9673), 704-707.

Oudhof, J., en J. Pannekoek (1988). De vraag naar kerkelijke gezindte: een methodologisch dilemma. Sociaal-Culturele Berichten, 88–2. Voorburg/Heerlen, CBS.

Putnam, R. D. (2000). Bowling Alone. The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster.

Putnam, R.D., en D.E. Campbell (2012). American Grace. How Religion Divides and Unites Us. New York: Simon & Schuster.

Rijksoverheid. (2017). Vertrouwen in de toekomst: regeerakkoord 2017-2021. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken.

Schmeets, H. (2010). Het belang van de religieuze binding in sociale statistieken. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 1 (3), 29–41.

Schmeets, H. (2013). Het belang van religie voor sociale samenhang. Bevolkingstrends, december 2013.

Schmeets, H. (2016). De religieuze kaart van Nederland, 2010-2015. Bevolkingstrends, december 2016.

Schmeets, H. (2018). Wie is religieus, en wie niet? Statistische Trends, oktober 2018.

Schmeets, H., en F. Peters (2016). De rol van religie in orgaandonatie. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, 7 (3), 24–35.

Stark, R., en L. R. Iannaccone (1994). A supply-side reinterpretation of the secularization of Europe. Journal for the Scientific Study of Religion, 33 (3), 230-252.

Te Grotenhuis, H.F., en P. Scheepers (2001). Churches in Dutch: Causes of religious disaffiliation in the Netherlands, 1937-1995. Journal for the Scientific Study of Religion, 40 (4), 591-606

StatLine

CBS Statline (2018). Kerkelijke gezindte en kerkbezoek; vanaf 1849; 18 jaar en ouder

Tabellenbijlage

B.1 Participatie naar religieuze betrokkenheid, ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, opleiding en inkomen van personen van 15 jaar en ouder (in %), 2012/2017
FamiliecontactVriendencontactBurencontact Informele hulp Betaald werkActief in verenigingVrijwilligerswerkPolitieke actiesStemmen Tweede Kamer
Totaal83,477,062,033,644,062,649,145,280,9
Geen: ongecorrigeerd81,778,759,633,169,546,243,749,882,7
Room-katholiek: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel 85,977,572,138,534,261,458,137,085,1
Room-katholiek: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen85,675,162,234,262,648,447,640,079,5
Nederlands hervormd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel89,572,972,339,349,767,749,843,491,4
Nederlands hervormd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen85,670,269,933,049,345,942,937,885,5
Gereformeerd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel90,278,161,943,667,675,447,945,493,6
Gereformeerd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen83,770,366,229,458,945,236,939,580,2
PKN: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel88,975,669,042,255,279,155,550,093,4
PKN: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen84,773,062,133,861,254,145,547,985,8
Islam: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel86,683,973,227,851,946,434,934,562,9
Islam: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen82,979,660,729,052,733,920,435,459,8
Andere religie: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel84,479,063,438,355,773,735,945,973,2
Andere religie: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen81,176,459,034,861,341,032,449,571,1
Geen: gecorrigeerd81,976,661,633,163,944,642,047,082,4
Room-katholiek: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel86,584,466,038,257,367,762,444,083,6
Room-katholiek: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen85,777,160,334,267,049,848,442,379,5
Nederlands hervormd: gecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Wel89,277,967,738,761,370,652,848,690,9
Nederlands hervormd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen85,875,764,932,863,649,945,843,484,8
Gereformeerd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel89,478,960,943,463,974,048,446,094,0
Gereformeerd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen84,373,263,630,266,547,838,943,181,0
PKN: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel88,478,666,840,858,678,655,950,090,3
PKN: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen84,273,861,632,862,053,645,247,383,9
Islam: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel87,780,475,032,147,047,938,138,371,7
Islam: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen80,774,163,429,947,934,223,938,268,2
Andere religie: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel83,580,062,237,757,573,737,847,274,0
Andere religie: gecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen80,675,060,234,860,440,732,849,072,3

B.2 Vertrouwen naar religieuze betrokkenheid, ongecorrigeerd en gecorrigeerd voor geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, opleiding en inkomen van personen van 15 jaar en ouder (in %), 2012/2017
MedemensRechtersPolitieLegerBankenGrote bedrijvenAmbtenarenPersKerkenTweede KamerEU
Totaal59,469,869,462,937,440,342,931,230,235,737,5
Geen: ongecorrigeerd65,273,770,662,834,640,244,133,512,436,638,8
Room-katholiek: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel51,460,571,061,443,739,945,231,969,939,041,9
Room-katholiek: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen54,866,168,763,439,443,339,130,723,533,334,8
Nederlands hervormd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel59,165,573,766,540,538,844,127,189,936,232,4
Nederlands hervormd: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen51,961,067,359,137,039,034,728,939,129,531,6
Gereformeerd: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel64,672,774,673,940,142,945,323,393,242,436,6
Gereformeerd: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen53,366,167,265,534,742,841,632,149,432,334,5
PKN: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel74,173,376,271,037,836,749,829,492,443,844,2
PKN: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen66,275,473,770,238,539,545,933,060,841,642,2
Islam: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Wel40,571,461,459,755,046,552,519,648,139,242,2
Islam: ongecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen37,174,368,261,656,049,061,128,146,042,749,1
Andere religie: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel57,566,269,659,738,135,447,724,076,738,231,0
Andere religie: ongecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen54,568,165,962,139,842,445,834,434,937,740,9
Geen: gecorrigeerd62,670,769,660,733,938,442,433,111,534,536,3
Room-katholiek: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel57,169,873,169,847,748,049,331,872,344,349,1
Room-katholiek: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen56,568,569,365,340,345,040,430,924,334,836,9
Nederlands hervormd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel63,271,275,271,142,943,347,327,691,640,037,4
Nederlands hervormd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen56,367,869,164,739,844,438,129,241,033,837,4
Gereformeerd: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel65,672,975,273,340,042,246,424,093,543,437,7
Gereformeerd: gecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen56,570,668,968,836,045,443,932,650,435,338,4
PKN: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel73,474,275,873,040,239,350,529,093,244,345,8
PKN: gecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen65,275,073,070,839,440,745,932,761,041,242,3
Islam: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel48,274,566,157,149,640,555,122,346,843,343,6
Islam: gecorrigeerd Bezoek religieuze dienst: Geen44,575,470,857,548,843,462,730,944,644,847,8
Andere religie: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Wel59,767,970,560,438,136,149,124,677,139,832,4
Andere religie: gecorrigeerdBezoek religieuze dienst: Geen54,967,565,961,138,541,545,534,634,437,539,8