Ongelijkheid in inkomen en vermogen

4. Conclusie

De ongelijkheid van het gestandaardiseerd primair huishoudensinkomen liep in de periode 2011–2014 licht op door vergrijzing en de economische crisis. Met het herstel van de economie daalde de ongelijkheid tussen 2014 en 2017 weer wat. Door compenserende herverdeling via sociale uitkeringen, belastingen en premies bleef de ongelijkheid in het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in die hele periode vrijwel onveranderd. AOW uitkeringen en aanvullende pensioenen zorgden samen voor de grootste afname in de ongelijkheid in het primair inkomen. Andere sociale uitkeringen en ook premies en belastingen speelden een kleinere rol.

De inkomensongelijkheid in gemeenten verschilt. In gemeenten met een bovengemiddeld inkomen is de ongelijkheid tussen huishoudens doorgaans groter dan landelijk. Ook in studentensteden, inclusief de vier grote steden, zijn de inkomensverschillen relatief groot.In gemeenten met in verhouding veel lage inkomens daarentegen, lopen de inkomens meestal minder uiteen. Vergeleken met andere EU-lidstaten is de inkomensongelijkheid in Nederland klein.

De ongelijkheid tussen vermogens is aanmerkelijk groter dan die tussen inkomens. Net als de primaire-inkomensongelijkheid nam de vermogensongelijkheid van 2011 tot 2014 toe.Dit was het gevolg van de daling van de huizenprijzen. Door het aantrekken van de woningmarkt stagneerde de vermogensongelijkheid in 2014 om vanaf 2015 weer te dalen.In de grote steden is de vermogensongelijkheid groter dan de ongelijkheid landelijk.Gemeenten met een hoog doorsnee vermogen hebben veelal een relatief lage vermogensongelijkheid.