Auteur: Susanne de Witt en Hans Schmeets

Milieu en duurzame energie. Opvattingen en gedrag

Over deze publicatie

Veel Nederlanders zijn zich ervan bewust dat de vervuiling van lucht, water en bodem, maar ook het toenemende energieverbruik problemen zijn. Negen op de tien volwassen Nederlanders gaven in 2017 aan het milieu (heel) belangrijk te vinden. Daarnaast zeiden bijna negen op de tien enigszins of heel bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik.

In hoeverre vertaalt zich dat in hun dagelijks handelen, bijvoorbeeld door het tijdig verwijderen van een oplader uit een stopcontact of het sluiten van de deur wanneer de verwarming aanstaat? Welke reden geeft men voor energiebesparend gedrag? Gaat het vooral om kostenbesparing of vormt het milieu de belangrijkste drijfveer? Hoe denkt de Nederlandse bevolking over duurzame energie? En in welke mate verschillen de opvattingen en het gedrag naar geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, inkomensgroep en het al dan niet hebben van een partner of kinderen?

1. Inleiding

De Nederlandse overheid heeft de ambitie om in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te hebben in Nederland. In het Regeerakkoord (Rijksoverheid, 2017) zijn, in het voetspoor van het klimaatverdrag van Parijs, talrijke maatregelen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat in 2030 de uitstoot van broeikasgassen met 49 procent gedaald is. Op 10 juli 2018 is dit beleid in gang gezet. Tot nu toe draagt Nederland binnen de EU nog weinig bij aan het gebruik van hernieuwbare energie: het bungelt met slechts 6 procent van alle verbruikte energie uit hernieuwbare bronnen onderaan de EU-lijst (CBS,2018). Een volledig duurzame energievoorziening lijkt dus nog ver weg.

Een meerderheid van de bevolking is zich ervan bewust dat het klimaat en het energieverbruik problemen zijn. Uit de Eurobarometer van 2017 blijkt dat 70 procent van de Nederlandse bevolking klimaatverandering als één van de vier belangrijksteproblemen ervaart. Ook is het milieubesef in de periode 2012–2017 sterk toegenomen(CBS, 14 september 2018). In 2012 vond nog 40 procent dat lucht, bodem en water sterk verontreinigd zijn, in 2017 is dat toegenomen tot 55 procent. Was in 2012 nog 59 procent van mening dat er veel schade is toegebracht aan de natuur, in 2017 is dit met 75 procent fors hoger. Tevens is een grotere groep bereid om meer belasting te betalen voor een beter milieu. Tot slot maakt bijna de helft zich zorgen over de uitputting van fossiele bronnen(Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016).

Dit toenemende milieubewustzijn vertaalt zich in opvattingen over duurzame energie.Zo staat driekwart van de Nederlanders positief tegenover het stimuleren van duurzame energie, slechts 2 procent is daarover negatief (Van der Lelij, Graaf en Visscher, 2016).Voorts denkt een meerderheid van de bevolking dat Nederland door de ontwikkeling van duurzame energie onafhankelijker wordt van andere landen en zijn concurrentiepositie verbetert (Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016). Uit de Nationale Energieverkenning blijkt dat Nederlanders het feitelijke aandeel van het land aan duurzame energie overschatten (Schoots, Hekkenberg en Hammingh, 2017).

Hoe energiebewust gedragen Nederlanders zich? Wat is de reden voor hun energiebewust gedrag? En hoe denkt de Nederlandse bevolking over duurzame energie? Op deze vragen wordt in dit artikel ingegaan. Meer specifiek wordt vastgesteld in welke mate het milieu voor de bevolking belangrijk is, hoe milieubewustzijn zich manifesteert in daadwerkelijk gedrag en hoe noodzakelijk men duurzame energie acht. Daarbij wordt ook onderzocht in welke mate bevolkingsgroepen zich hierin onderscheiden. Bekend is dat hoger opgeleiden het milieu belangrijker vinden dan lager opgeleiden (Van der Lelij, De Graaf en Visscher, 2016). Ook inkomen is onderscheidend. Mensen met een laaginkomen zullen vaker uit kostenoverwegingen energiebesparend gedrag afwijzen dan mensen met een hoger inkomen. Tevens wordt verwacht dat de huishoudenssamenstelling een relevante factor is voor zowel de opvattingen als het gedrag over duurzame energie.

Maar ook omstandigheden, zoals de mogelijkheid om het gft-afval gescheiden in te zamelen, en de sociale omgeving spelen een rol (Ajzen en Fishbein, 1980). Zowel een partner als kinderen in een huishouden zullen energiebesparend gedrag stimuleren. Leeftijd zal naar verwachting ook een rol spelen: jongeren zijn meer milieubewust dan ouderen. Ook vragen jongeren meer aandacht voor het milieu dan ouderen (Schmeets en Van Hoof, 2016; Schmeets en Gielen, 2015). Vrouwen stemmen beduidend vaker op milieubewuste partijen als GroenLinks en de Partij voor de Dieren dan mannen (CBS, 2017) en het ligt voor de hand dat dit ook tot uiting zal komen in hun opvattingen over duurzame energie. Tevens is de verwachting dat de migratieachtergrond onderscheidend zal zijn. De gedachte is dat niet-westerse migranten meer prioriteit geven aan materiële doelen, zoals financiële zekerheid en veiligheid, dan aan milieudoelen dan mensen met een westerse of Nederlandse achtergrond (Buijs, Custers en Lagers, 2007). Ten slotte wordt verwacht dat de milieuproblematiek sterker zal wegen in grote steden dan op het platteland. In steden is immers de milieuproblematiek, zoals luchtvervuiling, groter dan op het platteland (Voerknecht en Van Bokhorst, 2018). Met gegevens uit het onderzoek Belevingen 2017 is het bovenstaande verder onderzocht (zie toelichting).

2. Houding tegenover milieu

Maar liefst 90 procent van de volwassen bevolking geeft aan in het algemeen het milieu belangrijk of heel belangrijk te vinden. Verder is 9 procent hier neutraal over en vindt 1 procent het milieu onbelangrijk. Een iets groter deel van de vrouwen (91 procent) vindt het milieu belangrijk dan van de mannen (88 procent). Leeftijd is meer onderscheidend.

Van 18- tot 25-jarigen vindt 80 procent het milieu belangrijk, van de 65-plussers 90 procent. Ook opleiding is relevant, maar de verschillen in opvattingen tussen de laagopgeleiden (88 procent vindt milieu belangrijk) en hoogopgeleiden (92 procent) zijn beperkt. Ook een partner doet er in dit opzicht weinig toe: 91 procent van de mensen met een inwonende partner en 87 procent van de mensen met een niet inwonende partner, vinden het milieu belangrijk. Van de mensen zonder partner zegt 88 procent dat zij het milieu een belangrijk thema vinden (zie tabel B.1). Tevens blijken mensen met kinderen het milieu iets belangrijker te vinden (91 procent) dan mensen die geen kinderen hebben (87 procent). De stedelijkheid van de woongemeente speelt geen rol, net als de migratieachtergrond en het inkomen van het huishouden.

Deze kenmerken zijn met elkaar verweven. Zo hebben hoger opgeleiden doorgaans meer inkomen dan laagopgeleiden en is leeftijd gerelateerd aan de samenstelling van het huishouden. Om hier rekening mee te houden, zijn aanvullende analyses uitgevoerd(zie tabel B.2). Verschillen op basis van geslacht, leeftijd en opleiding blijven evenwel overeind. Echter, de geringe verschillen in huishoudenssamenstelling verdwijnen. Ook blijkt dat mensen met een niet-westerse migratieachtergrond een grotere kans hebben om het milieu belangrijk te vinden dan mensen met een Nederlandse achtergrond (Odds ratio = 1,77). Dit komt vooral door de correctie van leeftijd en opleiding. Mensen met een niet-westerse achtergrond zijn immers gemiddeld jonger, en jongeren vinden het milieu minder belangrijk dan ouderen. .

2.1. Houding tegenover milieu naar geslacht, leeftijd en opleiding, 2017
   (Heel) belangrijk (% personen van 18 jaar en ouder)Niet belangrijk, niet onbelangrijk (% personen van 18 jaar en ouder)(Heel) onbelangrijk (% personen van 18 jaar en ouder)
TotaalTotaal89,872671638,8732523061,254076062
GeslachtMan88,419069410,364456361,216474239
GeslachtVrouw91,287487877,4218375671,290674567
Leeftijd 18 tot 25 jaar80,0081280617,95773292,034139042
Leeftijd 25 tot 35 jaar86,7841341411,801284691,414581163
Leeftijd 35 tot 45 jaar90,723611018,4580554080,818333584
Leeftijd 45 tot 55 jaar91,14967077,6416494451,208679857
Leeftijd 55 tot 65 jaar92,220560786,5292801971,250159019
Leeftijd 65 tot 75 jaar95,050351334,3456803830,603968291
Leeftijd 75 jaar e.o.91,119755276,9753655861,904879142
OpleidingLaag87,6916025310,399266931,909130546
OpleidingMiddelbaar89,454746669,5008931271,044360215
OpleidingHoog92,446401266,8544460980,69915264

3. Energiebewust gedrag

3.1 Bewust bezig met eigen energiegebruik

Het leeuwendeel van de bevolking vindt het milieu belangrijk. Hetzelfde geldt voor het bewust bezig met het eigen energieverbruik. Ruim de helft van de mensen zegt enigszins bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik, iets meer dan een derde deel meent echter dat zij heel bewust hiermee bezig zijn. Nog geen 10 procent is niet zo bewust,2 procent is helemaal niet bewust hiermee bezig (zie tabel B.1).

Bijna 90 procent van de bevolking is dus bewust bezig met het eigen energiegebruik.Op dit punt zijn er weinig verschillen tussen bevolkingsgroepen. Mannen en vrouwen zeggen even vaak bewust hiermee bezig te zijn. Leeftijd is het meest onderscheidend:72 procent van de 18- tot 25-jarigen zegt milieubewust bezig te zijn, en ruim 90 procent van de 45-plussers. Hoogopgeleiden geven iets meer aan milieubewust bezig te zijn dan laagopgeleiden: 91 procent tegen 87 procent. Het effect van leeftijd en opleiding blijft ook na correctie voor de andere bevolkingskenmerken – geslacht, herkomst, inkomen en huishoudsamenstelling – voorhanden. Alle andere verschillen tussen bevolkingsgroepen verdwijnen (zie tabel B.2). Van de mensen met een inkomen in de laagste inkomensgroep zegt 85 procent iets minderbewust bezig te zijn met hun energiegebruik dan de andere inkomensgroepen. Mensen met een partner in het huishouden (met of zonder kinderen) zeggen vaker milieubewust te zijn (ruim 90 procent) dan mensen zonder partner in het huishouden (83 procent).

En mensen met een niet-westerse migratieachtergrond blijken minder bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik dan mensen met een Nederlandse of westerse migratieachtergrond. Deze verbanden verdwijnen echter na correctie voor de andere bevolkingskenmerken (zie tabel B.2). Stedelijkheid heeft, voor en na correctie, geen effect.

3.2 Energiebewust gedrag in en rond het huis

Mensen die aangeven doorgaans bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik,zeggen dat ook in en om het eigen huis in praktijk te brengen: ze halen het vaakst de oplader uit het stopcontact zodra de telefoon of de tablet is opgeladen, en trekken sneller een warme trui aan of pakken een deken in plaats dat ze de verwarming hoger zetten dan mensen die zeggen niet bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik. Ook doen ze sneller het licht uit in kamers waar niemand aanwezig is, laten ze de ramen en deuren dicht in een kamer waar de verwarming aan staat, en zetten ze de wasmachine of vaatwasser pas aan als deze vol is. Desondanks vertonen ook de mensen die beweren minder bewust bezig te zijn met het eigen energiegebruik, energiebewust gedrag: de overgrote meerderheid doet het licht uit wanneer er niemand in de kamer is, doet ramen en deuren dicht in een kamer waar de verwarming aanstaat en doet pas de wasmachine of vaatwasser aan als deze vol is.

figuur 3.2.1 Energiebewust gedrag in en om huis, 2017
 
Het zijn vooral vrouwen die de daad bij het woord voegen: 78 procent van de vrouwen tegen 71 procent van de mannen haalt een apparaat sneller uit het stopcontact (zie tabel B.3). Ook zegt 67 procent van de vrouwen tegen 60 procent van de mannen dat ze zich wat sneller warmer aankleden dan dat ze de verwarming een graadje hoger zetten. Ouderen halen sneller elektronische apparatuur uit het stopcontact, maar zetten ook sneller de verwarming hoger als het thuis koud is. Ook zijn het vaker de hoger opgeleiden en mensen met een partner (die behoort tot het huishouden) die daadwerkelijk energiebewust gedrag vertonen. Echter, na correctie is de huishoudenssamenstelling niet meer onderscheidend (zie tabel B.2). Ook is opleiding na correctie niet meer relevant voor de maatregel ‘verwijderen van apparaten uit het stopcontact‘. Inkomen, migratieachtergrond en stedelijkheid laten nauwelijks verschillen tussen bevolkingsgroepen zien.

Ook bij vier andere energiebesparende maatregelen is er weinig variatie tussen de bevolkingsgroepen. De 18- tot 25-jarigen en lager opgeleiden vertonen iets minderbesparend gedrag bij het licht uitdoen, het sluiten van ramen en deuren en het vullen van de wasmachine en vaatwasser dan 25-plussers en hoger opgeleiden. Na correctie voor de overige bevolkingskenmerken verdwijnt de relatie tussen opleiding en het vullen van de vaatwasser en wasmachine.

3.3 Reden energiebewust gedrag

Een ruime meerderheid van de mensen die vaak of altijd energiebewust gedrag vertonen,doen dat vooral vanwege de kosten. De oplader uit het stopcontact halen zodra telefoon of tablet geladen is, doet de helft om kosten te besparen, nog geen derde deel doet het omdat het beter is voor het milieu, ruim een vijfde deel doet het om een andere reden. Het licht uitdoen in kamers waar niemand is en het sluiten van ramen en deuren in een kamer waar de verwarming aanstaat, doet twee derde van de bevolking om kosten te besparen.De verschillen tussen de bevolkingsgroepen zijn gering (zie tabel B.4). Mannen zeggen dit iets vaker te doen dan vrouwen, terwijl vrouwen iets vaker het milieu als reden noemen.Leeftijd, herkomst, en de samenstelling van het huishouden spelen nagenoeg geen rol.Wel rapporteren lager opgeleiden en mensen met een laag inkomen vaker dan de hogeropgeleiden en mensen met een hoger inkomen dat hun milieubewust gedrag gestuurd wordt door kostenbesparing.

Wanneer het over het eigen energieverbruik gaat, vindt bijna drie kwart het belangrijk dat dit goedkoop en milieuvriendelijk is. Verder vindt 16 procent het belangrijker dat het verbruik goedkoop is, en 12 procent vindt het belangrijker dat het milieuvriendelijk is. Ook hierbij zijn er nagenoeg geen verschillen tussen bevolkingsgroepen.

figuur 3.3.1 Reden energiebewust gedrag van personen die vaak/altijd dit 
gedrag vertonen, 2017

4. Duurzame energie

4.1 Noodzaak van duurzame energie

Duurzame energie is energie uit bronnen die niet opraken, zoals windenergie, zonne-energie en waterkracht. Ruim drie kwart van de bevolking zegt de noodzaak van duurzame energie in te zien, 11 procent ziet die noodzaak niet, 12 procent staat hier neutraal in(zie tabel B.5). Mannen zien hiervan vaker de noodzaak in dan vrouwen: de percentages zijn 80 en 75 procent. Mensen jonger dan 65 jaar (81 procent) zien dit ook vaker dan 65-plussers (65 procent). En hoger opgeleiden (89 procent) zien de noodzaak van duurzame energie vaker in dan middelbaar opgeleiden (78 procent) en lager opgeleiden(63 procent). Hoe hoger het inkomen, des te meer mensen vinden dat duurzame energie noodzakelijk is: 85 procent van degenen met een inkomen in de hoogste inkomensgroep vindt duurzame energie noodzakelijk tegen 78 procent in de derde inkomenskwartiel en gemiddeld 71 procent in de laagste twee inkomensgroepen. Mensen met uitwonende kinderen vinden duurzame energie minder noodzakelijk dan mensen zonder kinderen of mensen met thuiswonende kinderen. Na correctie vallen de verschillen van mening over de noodzaak van duurzame energie op basis van geslacht en het al dan niet hebben van een partner weg (zie tabel B.2). Leeftijd en onderwijsniveau blijken de grootste rol te spelen.

4.2 Windmolenpark in woonomgeving

Over het algemeen vindt nog niet de helft van de mensen een windmolenpark in de eigen woonomgeving geen probleem, bijna een derde deel vindt dat wel een probleem, en de rest heeft hier geen uitdrukkelijke mening over (zie tabel B.5). Het zijn vooral de jongere leeftijdsgroepen die een windmolenpark in de buurt geen probleem vinden. Gemiddeld 60 procent van de 18- tot 35-jarigen vindt dit, en 38 procent van de 65-plussers. Van de hoogstopgeleiden rapporteert bijna de helft een windmolenpark geen probleem te vinden tegen 43 procent van de laagstopgeleiden. Met betrekking tot inkomen is het net andersom: van de laagste inkomensgroep vindt bijna de helft het geen probleem, tegen 43 procent van de mensen in de hoogste inkomensgroep. Ook de migratieachtergrond is relevant. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond vinden een windmolenpark in de buurt vaker geen probleem dan de mensen met een Nederlandse of westerse migratieachtergrond. De mate van stedelijkheid is ook van invloed: ruim de helft van de mensen in (zeer) sterk stedelijke gebieden vindt het vaker geen probleem als er een windmolenpark in de buurt komt tegen gemiddeld 40 procent van de mensen in niet- tot matig-stedelijke gebieden. Hoewel mensen zonder partner en/of kinderen een windmolenpark vaker niet erg vinden dan alleenstaanden, vervalt dit verschil grotendeels na correctie voor de overige bevolkingskenmerken. De verschillen tussen de andere bevolkingsgroepen blijven echter voorhanden.

4.3 Subsidies overheid voor duurzame energie

Een overgrote meerderheid van de mensen, 84 procent, vindt dat de overheid met subsidies duurzame energie moet stimuleren, 6 procent deelt deze mening niet, en 10 procent staat hier neutraal in (zie tabel B.5). Bevolkingsgroepen onderscheiden zich op dit punt nauwelijks. Alleen zijn vrouwen met 85 procent deze mening iets meer toegedaan dan mannen (82 procent). Een forse meerderheid van 89 procent zegt dat duurzame energie bijdraagt aan een beter milieu, 8 procent is hier neutraal over, 4 procent is het niet eens met de stelling. Hoger opgeleiden onderschrijven de stelling vaker (92 procent)dan de laagst opgeleiden (85 procent). Dezelfde tendens is zichtbaar wanneer de hoogste inkomens worden vergeleken met de laagste inkomens. Andere achtergrondkenmerken dragen verder niet bij aan deze mening. Na correctie komt ook naar voren dat jongeren dit vaker vinden dan ouderen.

figuur 4.3.1 Meningen over duurzame energie, 2017

5. Conclusies en discussie

De aandacht voor het milieu bij de bevolking fluctueert sterk. In het begin van de jaren zeventig was het milieu het grootste landelijke probleem, mede door het kritische rapport dat de Club van Rome uitbracht over de grenzen aan de groei. Terwijl eind jaren tachtig het milieu in de schijnwerpers stond vanwege discussies over de financiering van milieubeleidsplannen, daalde de interesse voor milieuvraagstukken tot 4 procent in 2014 (Schmeets en Van Hoof 2016; Schmeets en Gielen, 2015). Dit ging ten faveure van andere problemen waar een hogere prioriteit aan werd toegekend, zoals de gezondheidszorg, criminaliteit, de economie, waarden en normen, en minderheden. Indien echter direct wordt gevraagd naar het belang van het milieu, geeft slechts een op de honderd 18-plussers te kennen het milieu onbelangrijk te vinden. Maar liefst negen op de tien volwassenen in Nederland vinden het milieu belangrijk tot zeer belangrijk. Zij zijn doorgaans bewust bezig met het eigen energiegebruik. In het perspectief van de tanende belangstelling voor het milieu als een belangrijk nationaal probleem, is dit een opmerkelijk resultaat.

Het belang dat mensen aan het milieu hechten wordt weerspiegeld in het gedrag. Tussen 80 en 90 procent van de bevolking geeft aan dat ze energiebewust bezig zijn doorlichten uit te doen en deuren te sluiten om energie te besparen, en de wasmachine en vaatwasser doorgaans pas aan te zetten als deze vol zijn. Het is iets minder vaak te zien bij het verwijderen van apparaten uit stopcontacten en het lager zetten van de verwarming door warmere kleding aan te trekken. Daarbij spelen kostenoverwegingen overigens een belangrijker rol dan het milieu. Ook heeft de bevolking een uitgesproken mening over duurzame energie: een overgrote meerderheid vindt dat duurzame energie bijdraagt aaneen beter milieu, vindt duurzame energie noodzakelijk, zegt dat de overheid duurzame alternatieven moet subsidiëren, en ervaart een windmolenpark in de woonomgeving niet als een probleem.

Het belang dat mensen aan het milieu hechten vertaalt zich blijkbaar in de inzet om er ook daadwerkelijk iets aan te (willen) doen. En dat wordt onder vrijwel alle bevolkingsgroepen aangetroffen. Als er tussen bevolkingsgroepen al verschillen zijn, dan zijn die doorgaans klein en vallen die (gedeeltelijk) weg indien rekening wordt gehouden met de specifieke samenstelling van die groepen. Er zijn geen aanwijzingen dat een partner en/of kinderen zorgen voor corrigerend gedrag ten gunste van het milieu. Een andere constatering is dat vrouwen iets meer milieubesef en milieubewust gedrag tonen dan mannen. Ook is, conform de verwachting, milieubewust gedrag meer te zien onder hoger dan onder lager opgeleiden. Geheel tegen de verwachting is het effect van leeftijd. Voor de meeste aspecten etaleren niet jongeren, maar ouderen energiebewuste opvattingen en milieubewust gedrag. Ook strookt de relatie tussen inkomen en milieugedrag niet met de veronderstelling dat juist de lagere inkomens besparen op de energie in en rond het huis. Evenzeer sporen de cijfers niet met de verwachtingen dat mensen in de steden meer milieubewust zijn dan op het platteland. Opmerkelijk is de relatie met herkomst: de mensen met een niet-westerse migratieachtergrond vinden het milieu belangrijker, maar handelen daar minder naar.
.
Het beeld dat naar voren komt, is dat de bevolking veel belang hecht aan het milieu en milieubewust handelt en dat dit gedragen wordt door vrijwel alle bevolkingslagen. Dit is gunstig in het perspectief van het slagen van de doelstellingen zoals in het Regeerakkoord is vastgelegd. Daar dient aan te worden toegevoegd dat naast milieuoverwegingen ook – en vooral – het kostenaspect het milieubewuste gedrag stuurt. Indien handelingen resulteren in kostenbesparing zal men daar eerder toe genegen zijn.

Technische toelichting

Data

Gegevens voor dit onderzoek zijn onttrokken uit het CBS-onderzoek Belevingen dat van februari tot en met mei 2017 is uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is om aan de hand van opvattingen, percepties en meningen van de bevolking een beter beeld te vormen over gevoelens en standpunten in de samenleving. De onderwerpen in dit onderzoek wisselen ieder jaar. In het onderzoek Belevingen 2017 kwamen de thema’s milieu, vluchtelingen,sociale media en de timing van levensloopgebeurtenissen aan bod. De respons bedroeg 55,8 procent. In totaal zijn gegevens beschikbaar van 3 339 personen van 18 jaar of ouder.

Methode

Door middel van bivariate analyses is nagegaan of er verschillen zijn tussen bevolkingsgroepen in hun opvattingen over het milieu. Er wordt onderscheid gemaakt naar geslacht, leeftijd, het hoogst behaald onderwijsniveau, inkomen en herkomst. Daarnaast is met logistische regressieanalyses nagegaan of de gevonden verschillen het gevolg zijn van andere kenmerken die met de desbetreffende afhankelijke variabele samen kunnen hangen. Hierbij is gebruik gemaakt van dichotome variabelen. Hierbij zijn alle bovengenoemde achtergrondkenmerken meegenomen en daarnaast is een aanvullende analyse toegepast waarbij ook stedelijkheid van de van de woongemeente is toegevoegd(resultaten op aanvraag beschikbaar).

Operationalisering

Houdingen en opvattingen ten aanzien van het milieu
Met behulp van de vraag ‘Kunt u allereerst aangeven hoe belangrijk of onbelangrijk u het milieu in het algemeen vindt?’ is gemeten in welke mate men het milieu belangrijk vindt. De antwoordcategorieën waren: 1. heel belangrijk, 2. belangrijk, 3. niet belangrijk,niet onbelangrijk, 4. onbelangrijk, 5. heel onbelangrijk. Voor verdere analyses zijn de categorieën ingedikt naar 1. (heel) belangrijk, 2. niet belangrijk, niet onbelangrijk en 3. (heel) onbelangrijk.

Bewust bezig met energiegebruik
Met de volgende stelling is onderzocht in welke mate men bewust bezig met het eigen energiegebruik: ‘Hoe bewust bent u doorgaans bezig met uw eigen energiegebruik?’ Met antwoordcategorieën: 1. helemaal niet bewust, 2. niet zo bewust, 3. enigszins bewust,4. heel bewust. Voor verdere analyses zijn de categorieën ingedikt naar: 1. (helemaal) niet(zo) bewust en 2. enigszins/heel bewust.

Handelingen in het belang van het milieu
Met behulp van een vragenblok is in twee delen onderzocht met welke frequentie en met welke reden iemand in en om huis handelingen uitvoert ten behoeve van het milieu:
— Oplader uit het stopcontact halen zodra telefoon of tablet is opgeladen.
— Als het men het thuis koud heeft een warme trui aantrekken of deken pakken in plaats van de verwarming hoger zetten.
— Het licht uitdoen in kamers waar niemand is.
— Ramen en deuren dicht houden in een kamer waar de verwarming aanstaan.
— De wasmachine pas aanzetten als deze vol is.
— De vaatwasser pas aanzetten als deze vol is.

Antwoordcategorieën behorende bij frequentie waren: 1. altijd, 2. vaak, 3. af en toe,4. nooit, 5. niet van toepassing. Antwoordcategorieën bij het tweede deel over de bijbehorende reden waren: 1. vooral om kosten te besparen, 2. vooral omdat het beter is voor het milieu, 3. andere reden. Deze laatste zijn alleen gesteld aan de groep mensen die ‘vaak’ of ‘altijd’ op de frequentie vragen hebben geantwoord. De optie ‘niet van toepassing’ is niet meegenomen in de analyse.

Dilemma: milieuvriendelijk of goedkoop?
Met de volgende vraag is nagegaan wat men belangrijker vindt wat betreft het eigen energiegebruik: ‘Wat vindt u belangrijker als het gaat om uw eigen energieverbruik:dat het goedkoop is, dat het milieuvriendelijk is of vindt u het beide even belangrijk?’Antwoordcategorieën hierbij waren: 1. dat het goedkoop is, 2. dat het milieuvriendelijk is,3. beide even belangrijk.

Houding ten aanzien van duurzame energie
Ten slotte is gevraagd in welke mate men het eens of oneens was met de volgende stellingen:
— Ik zie de noodzaak van duurzame energie niet in.
— Ik vind het geen probleem als er een windmolenpark in de buurt van mijn woonomgeving komt.
— Ik vind de overheid door middel van subsidies duurzame energie moet stimuleren.
— Ik denk dat duurzame energie bijdraagt een beter milieu.

Antwoordcategorieën waren 1. helemaal mee eens, 2. mee eens, 3. niet mee eens,niet mee oneens, 4. mee eens, 5. helemaal mee oneens. Voor verdere analyses zijn de categorieën ingedikt naar 1. (helemaal) mee eens, 2. niet mee eens, niet mee oneens en3. (helemaal) mee oneens.

Literatuur

Ajzen, I. en Fishbein, M. (1980). Understanding Attitudes and Predicting Social Behavior. New York: Prentice-Hall.

Buijs, A.E., Custers, M.H.G. en Lagers, F. (2007). Natuur door andere ogen bekeken: de natuurbeleving van allochtonen en jongeren. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu.Wageningen: Universiteit Wageningen.

CBS (2017). Het profiel van het electoraat in 2012. Den Haag/Heerlen: CBS.

CBS (2018). Monitor Brede Welvaart. Den Haag/Heerlen: CBS.

CBS (2018, 14 september). Meer mensen vinden milieu sterk vervuild. CBS Nieuwsbericht.

Lelij van der B., Graaf de, M. en Visscher, J. (2016). Energievoorziening 2015–2050:publieksonderzoek naar draagvlak voor verduurzaming van energie. Motivaction research and strategy. Den Haag: Ministerie van Economische zaken.

Rijksoverheid (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021. VVD, CDA, D66 en Christen Unie: Den Haag.

Schmeets, H. en Gielen, W. (2015). Economische en culturele dreiging in Nederland, in:Schmeets, H. (red.), Het Nationaal Kiezersonderzoek 2006–2012. Den Haag/Heerlen: CBS,62–76.|

Schmeets, H. en van Hoof, M. (2016). Ontwikkelingen in ervaren nationale problemen,2010–2014. Bevolkingstrends, 2016-6, 1–15.

Schoots K., Hekkenberg, M. en Hammingh, P. (2017). Nationale Energieverkenning 2017.Amsterdam/Petten: Energieonderzoek Centrum Nederland.

Voerknecht H., en van Bokhorst, M. (2018). Benchmark actieve, gezonde, duurzame mobiliteit gemeenten. Delft: CE Delft.

Tabellenbijlage

tabel 1
Milieu in het algemeenMilieu in het algemeenMilieu in het algemeenMilieu in het algemeenMilieu in het algemeenBewust bezig met eigen energiegebruikBewust bezig met eigen energiegebruikBewust bezig met eigen energiegebruikBewust bezig met eigen energiegebruik
Heel belangrijkBelangrijkNeutraalNiet belangrijkHelemaal niet belangrijkHeel bewustEnigszins bewustNiet zo bewustHelemaal niet bewust
TotaalTotaal32,157,78,90,90,337,052,08,62,4
GeslachtMan32,256,210,41,00,335,952,18,93,1
GeslachtVrouw32,159,27,40,90,438,251,88,31,7
Leeftijd18 tot 25 jaar24,255,818,01,70,314,757,122,75,4
Leeftijd25 tot 35 jaar23,663,211,80,90,626,460,811,90,9
Leeftijd35 tot 45 jaar31,559,28,50,70,135,354,08,22,5
Leeftijd45 tot 55 jaar31,260,07,61,20,038,652,95,62,9
Leeftijd55 tot 65 jaar37,754,56,50,70,647,547,83,81,0
Leeftijd65 tot 75 jaar41,353,74,30,20,452,243,13,41,4
Leeftijd75 jaar en ouder34,956,27,01,50,440,246,99,03,9
MigratieachtergrondNederlands28,660,79,60,80,236,353,18,32,3
MigratieachtergrondWesters45,746,06,80,70,942,647,97,02,5
MigratieachtergrondNiet-westers43,648,35,81,70,537,447,512,03,1
Hoogstbehaalde opleidingsniveauLaag28,159,610,41,60,438,348,49,24,0
Hoogstbehaalde opleidingsniveauMiddelbaar30,259,29,50,80,235,752,79,22,4
Hoogstbehaalde opleidingsniveauHoog37,754,76,90,40,337,953,77,31,1
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen 38,749,99,61,60,337,947,310,74,1
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen 30,859,28,31,10,638,651,56,83,2
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen 26,961,710,20,90,234,054,99,21,9
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen 31,659,78,10,40,237,753,18,11,1
Burgerlijke staatGehuwd, incl. geregistreerd partnerschap33,158,67,10,80,340,152,45,91,7
Burgerlijke staatVoor de wet gescheiden38,854,45,60,90,351,343,82,62,3
Burgerlijke staatWeduwe/weduwnaar38,650,38,91,01,147,042,88,41,9
Burgerlijke staatNooit gehuwd geweest27,958,512,21,00,327,355,114,23,5
WoonsituatieAlleenstaand37,353,18,50,70,443,345,68,03,1
WoonsituatieEenoudergezin32,959,94,21,61,338,752,17,31,9
WoonsituatiePaar33,658,66,90,50,341,651,65,51,3
WoonsituatiePaar met thuiswonende kinderen29,560,19,20,90,235,355,57,22,0
WoonsituatieOverige24,156,816,42,40,315,356,223,25,4
PartnerNee31,656,79,81,50,436,448,211,44,1
PartnerJa, partner behoort tot huishouden31,759,48,00,70,238,653,46,31,6
PartnerJa, partner behoort niet tot huishouden36,750,011,90,70,728,853,315,42,5
KinderenNee28,358,511,71,00,529,953,513,23,3
KinderenJa, thuiswonende kinderen30,060,18,61,00,335,755,17,22,0
KinderenJa, geen thuiswonende kinderen38,854,36,10,70,246,246,95,11,9
StedelijkheidZeer sterk stedelijk39,352,56,81,20,235,550,911,61,9
StedelijkheidSterk stedelijk33,755,19,21,20,739,550,48,21,9
StedelijkheidMatig stedelijk31,358,79,40,60,036,354,07,32,4
StedelijkheidWeinig stedelijk25,863,49,90,60,336,054,36,33,4
StedelijkheidNiet stedelijk23,565,910,20,50,036,450,910,12,6