6. Doelbereik
In hoofdstuk 6 wordt het doelbereik van de Wet inburgering 2021 in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA, de arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente, het gebruik van uitkeringen en integratievoorzieningen en in hoeverre er is voldaan aan de inburgeringsplicht.
6.1 Arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA (asielmigranten)
Voor asielmigranten met een COA-overeenkomst in de periode 2022 tot en met 2024 is gekeken of zij tijdens de opvangovereenkomst hebben gewerkt. Niet alle asielmigranten worden rondom de kennisgeving van de inburgeringsplicht opgevangen door COA. Een deel heeft alleen vóór 2022 opvang gehad in COA en een ander deel is wel asielmigrant maar komt niet bij COA in beeld, of is administratief geplaatst. In figuur 6.1.1 is de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens verblijf in COA vóór en na kennisgeving inburgeringsplicht weergegeven.
In de periode vóór kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2020, had 6 procent van de asielmigranten met een COA-opvangovereenkomst op enig moment een baan in loondienst (3,2 duizend): voor cohort 2022 is dit aandeel 3 procent, voor cohort 2023 6 procent en voor 2024 9 procent. Mogelijk ligt het aandeel asielmigranten dat een baan heeft gehad hoger als verder terug gekeken wordt. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht ligt het aandeel asielmigranten met een baan hoger; in deze periode had 26 procent van de asielmigranten op enig moment een baan (12 duizend) tot aan het einde van de COA-opvangovereenkomst, of als deze nog eind 2024 loopt, eind 2024. Voor cohort 2022 is dit aandeel 21 procent, voor cohort 2023 is dit 29 procent en voor cohort 2024 is dit 27 procent. Voor de huidige rapportage is tot eind 2024 gekeken. Het aandeel kan hoger uitvallen wanneer er verder in de toekomst wordt gekeken.
Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht heeft 34 procent van de mannen op enig moment een baan (11,2 duizend). Dit aantal ligt lager voor vrouwen, 6 procent van de vrouwelijke asielmigranten heeft in de periode na kennisgeving inburgeringsplicht tot en met het einde van de COA-overeenkomst of, als deze nog eind 2024 loopt, eind 2024 op enig moment een baan in loondienst (850).
| Periode | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|
| Voor kennisgeving inburgeringsplicht | 5 | 94 |
| Na kennisgeving inburgeringsplicht | 26 | 74 |
6.2 Arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente (alle inburgeraars)
Arbeidsparticipatie en baankenmerken
Figuur 6.2.1 laat zien welk deel van de asielmigranten op enig moment tot eind 2024 een baan in loondienst had vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Een asielmigrant is gehuisvest in een gemeente wanneer die geen opvangovereenkomst met COA (meer) heeft of administratief geplaatst is nadat die inburgeringsplichtig is geworden De figuur is uitgesplitst naar de periode na huisvesting, cohort en geslacht. Van cohorten 2022 en 2023 heeft meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten in het 1e jaar na vestiging betaald werk gehad (6,8 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,6 duizend). Het 2e jaar na vestiging heeft een derde van de mannelijke asielmigranten uit cohort 2022 werk (3,4 duizend), tegenover 13 procent van de vrouwelijke asielmigranten (935).
| Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 10 745) | 2022: 1e jaar | 28 | 72 |
| Mannen (N = 9 620) | 2022: 2e jaar | 35 | 65 |
| Mannen (N = 4 360) | 2022: 3e jaar | 41 | 59 |
| Mannen (N = 12 040) | 2023: 1e jaar | 32 | 69 |
| Mannen (N = 6 145) | 2023: 2e jaar | 34 | 66 |
| Mannen (N = 6 725) | 2024: 1e jaar | 33 | 67 |
| Vrouwen (N = 7 425) | 2022: 1e jaar | 10 | 91 |
| Vrouwen (N = 7 125) | 2022: 2e jaar | 13 | 87 |
| Vrouwen (N = 4 525) | 2022: 3e jaar | 16 | 85 |
| Vrouwen (N = 7 505) | 2023: 1e jaar | 11 | 88 |
| Vrouwen (N = 5 020) | 2023: 2e jaar | 15 | 86 |
| Vrouwen (N = 5 380) | 2024: 1e jaar | 11 | 89 |
Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. De meerderheid van de mannelijke gezins- en overige migranten heeft werk na vestiging in een gemeente. Ongeveer driekwart van de mannelijke gezins- en overige migranten uit cohort 2022 en cohort 2023 hebben in het 1e jaar na vestiging in de gemeente gewerkt (4,3 duizend). Voor cohort 2022 is dit aandeel vergelijkbaar in het 2e jaar na vestiging.
Voor vrouwen ligt dit aandeel lager. Uit cohort 2022 en cohort 2023 heeft iets meer dan de helft (7,0 duizend) van de vrouwelijke gezins- en overige migranten een baan gehad in het 1e jaar na vestiging in de gemeente. Dit aandeel stijgt voor cohort 2022 van 53 procent naar 58 procent in het 2e jaar na vestiging.
| Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 1 945) | 2022: 1e jaar | 76 | 24 |
| Mannen (N = 1 915) | 2022: 2e jaar | 77 | 23 |
| Mannen (N = 1 740) | 2022: 3e jaar | 72 | 27 |
| Mannen (N = 3 855) | 2023: 1e jaar | 74 | 26 |
| Mannen (N = 3 460) | 2023: 2e jaar | 68 | 31 |
| Mannen (N = 3 240) | 2024: 1e jaar | 63 | 38 |
| Vrouwen (N = 4 415) | 2022: 1e jaar | 53 | 47 |
| Vrouwen (N = 4 340) | 2022: 2e jaar | 58 | 42 |
| Vrouwen (N = 3 925) | 2022: 3e jaar | 55 | 46 |
| Vrouwen (N = 8 755) | 2023: 1e jaar | 53 | 47 |
| Vrouwen (N = 7 895) | 2023: 2e jaar | 52 | 48 |
| Vrouwen (N = 7 440) | 2024: 1e jaar | 43 | 57 |
In figuur 6.2.3 is te zien of asielmigranten in 2024 op enig moment hebben gewerkt en wat hun inburgeringsstatus eind 2024 is. Het aandeel werkenden is het hoogst onder asielmigranten die volledig zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 90 procent (220 personen). Daarna volgt de groep die tijdelijk is vrijgesteld, met 80 procent werkenden in 2024 (1,8 duizend personen), en de groep die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan met 65 procent (435 personen). Bij asielmigranten die nog bezig zijn met de inburgeringsplicht en degenen die niet langer inburgeringsplichtig zijn, ligt het aandeel werkenden onder een derde: respectievelijk 28 procent (17,3 duizend personen) en 30 procent (105 personen).
| Status | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Voldaan (N = 670) | 62 | 75 | |
| Inburgeringsplicht lopend (N = 61 160) | 25 | 30 | 29 |
| Tijdelijk vrijgesteld (N = 2 265) | 86 | 83 | 71 |
| Ontheven van inburgering (N = 75) | |||
| Geheel vrijgesteld van de inburgerplicht (N = 245) | 100 | 86 | 100 |
| Niet meer inburgeringsplichtig (N = 350) | 22 | 33 | 50 |
| 1) Bij de categorieën "ontheven van inburgering" (alle cohorten) en "voldaan" (cohort 2024) zijn percentages onderdrukt wegens lage aantallen. | |||
In figuur 6.2.4 is te zien dat de arbeidsparticipatie in 2024 onder gezins- en overige migranten per inburgeringsstatus iets anders verdeeld is dan bij asielmigranten. De hoogste arbeidsparticipatie is te zien bij migranten die tijdelijk zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 86 procent had in 2024 werk (450 personen). Ook onder de volledig vrijgestelden ligt dit aandeel hoog, op 82 procent (825 personen). Van degenen die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan, had 77 procent werk (615 personen). Bij migranten die nog bezig zijn met de inburgeringsplicht en degenen die niet langer inburgeringsplichtig zijn, ligt het aandeel werkenden lager: respectievelijk 56 procent (16,3 duizend personen) en 51 procent (620 personen).
| Status | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Voldaan (N = 795) | 77 | 78 | |
| Inburgeringsplicht lopend (N = 29 360) | 61 | 60 | 48 |
| Tijdelijk vrijgesteld (N = 525) | 88 | 87 | 82 |
| Ontheven van inburgering (N = 55) | |||
| Geheel vrijgesteld van de inburgerplicht (N = 1 010) | 82 | 86 | 71 |
| Niet meer inburgeringsplichtig (N = 1 220) | 41 | 59 | 60 |
| 1) Bij de categorieën "ontheven van inburgering" (alle cohorten) en "voldaan" (cohort 2024) zijn percentages onderdrukt wegens lage aantallen. | |||
Er is daarnaast gekeken naar baankenmerken van asielmigranten en gezins- en overige migranten. De meeste asielmigranten met een baan hebben een baan in deeltijd (tot 0,95 vte). Drie maanden na huisvesting ligt dit aandeel op 85 procent, en twee jaar na huisvesting is dit gedaald naar 80 procent. De overige asielmigranten (15 procent na drie maanden) hebben een baan in voltijd. Asielmigranten hebben vaker een deeltijdbaan dan het landelijk gemiddelde: van alle werkenden in Nederland, werkt ongeveer 48 procent in deeltijd10). Voor vrouwelijke asielmigranten ligt het aandeel deeltijdbanen hoger dan voor mannelijke asielmigranten. Voor vrouwen ligt dit aandeel rond 90 procent en voor mannen ligt dit aandeel rond 80 procent. Asielmigranten uit recentere cohorten werken iets vaker in deeltijd. Drie maanden na huisvesting werkt 90 procent van de werkende asielmigranten uit cohort 2024 in deeltijd (1,2 duizend), tegenover 85 procent uit cohort 2023 (2 duizend) en 81 procent uit cohort 2022 (1,4 duizend).
Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel banen in deeltijd lager, namelijk rond 55 procent. Voor vrouwen ligt het aandeel hoger dan voor mannen. Drie maanden na huisvesting heeft 62 procent van de werkende vrouwen een deeltijdbaan (4,3 duizend) tegenover 46 procent van de werkende mannen (2,2 duizend). Er zijn geen verschillen tussen cohorten.
Drie maanden na huisvesting werken de meeste asielmigranten met een baan binnen de horeca sector (38 procent). Daarna komen banen in detailhandel (18 procent) en arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (18 procent) het meeste voor. Mannelijke asielmigranten hebben vaker een baan in deze laatste categorie (20 procent) dan vrouwelijke asielmigranten (11 procent). Vrouwen met een baan drie maanden na huisvesting werken vaker in de detailhandel (33 procent) dan mannen (14 procent).
Voor gezins- en overige migranten ligt de verdeling anders. Drie maanden na huisvesting werken zij het vaakst in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (20 procent). Daarna werken zij het vaakst in de horeca (19 procent), zakelijke dienstverlening (15 procent) en detailhandel (14 procent).
Uitkering na huisvesting
Figuur 6.2.5 laat zien welk deel van asielmigranten die zijn gehuisvest in een gemeente op enig moment een uitkering hebben ontvangen vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Uit cohort 2022 ontving 90 procent van de mannen (8,7 duizend) en 89 procent van de vrouwen (6,4 duizend) een uitkering in het 1e jaar na vestiging. Voor cohort 2023 lag dit aandeel lager, met 78 procent van de mannen (4,8 duizend) en 79 procent van de vrouwen (4,0 duizend). In het 2e jaar na vestiging is het aandeel personen dat een uitkering heeft ontvangen lager voor cohort 2022 vergeleken met het 1e jaar na vestiging, met 77 procent van de mannen (3,4 duizend) en 81 procent van de vrouwen (3,7 duizend).
| Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 9 660) | 2022: 1e jaar | 90 | 10 |
| Mannen (N = 4 370) | 2022: 2e jaar | 77 | 23 |
| Mannen (N = 6 180) | 2023: 1e jaar | 78 | 22 |
| Vrouwen (N = 7 165) | 2022: 1e jaar | 89 | 11 |
| Vrouwen (N = 4 545) | 2022: 2e jaar | 81 | 19 |
| Vrouwen (N = 5 055) | 2023: 1e jaar | 79 | 21 |
Bij gezins- en overige migranten ligt het aandeel dat een uitkering krijgt na vestiging in een gemeente lager. Dit komt waarschijnlijk omdat een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft. Voor cohort 2022 en 2023 ligt dit aandeel in het 1e jaar na vestiging rond 7 procent. In het 2e jaar na vestiging neemt dit aandeel iets toe voor vrouwen uit cohort 2022 naar 9 procent. Voor mannen blijft dit aandeel gelijk.
| Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 1 945) | 2022: 1e jaar | 7 | 93 |
| Mannen (N = 1 765) | 2022: 2e jaar | 7 | 93 |
| Mannen (N = 3 560) | 2023: 1e jaar | 5 | 94 |
| Vrouwen (N = 4 415) | 2022: 1e jaar | 7 | 93 |
| Vrouwen (N = 3 970) | 2022: 2e jaar | 9 | 92 |
| Vrouwen (N = 8 115) | 2023: 1e jaar | 6 | 94 |
Re-integratievoorzieningen na huisvesting
Figuur 6.2.7 laat het aandeel asielmigranten zien dat gedurende enige tijd na huisvesting binnen een gemeente één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad. Het gaat hierbij niet om inburgeringsactiviteiten in het kader van de inburgeringsplicht, maar om voorzieningen gericht op bredere participatie, zoals arbeid of maatschappelijke ondersteuning. Dit kunnen verschillende typen voorzieningen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van financiële compensatie, voorzieningen naar werk-participatie, werkplekken, ondersteuning op werkplek, of faciliterende voorzieningen. Er wordt het meest gebruik gemaakt van voorzieningen naar werk of -participatie (meer dan de helft van de gebruikte voorzieningen) en faciliterende voorzieningen (ongeveer een derde van de gebruikte voorzieningen). Onder faciliterende voorzieningen vallen onder andere vervoersvoorzieningen. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet meer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet meegenomen in de figuur. Asielmigranten die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht zijn wel meegenomen.
Drie maanden na huisvesting had ongeveer een op de vijf asielmigranten een voorziening (8,8 duizend). Dit aandeel stijgt naar een op drie na negen maanden (8,9 duizend). Hier zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Voor cohort 2023 ligt het aandeel dat een voorziening heeft gehad lager vergeleken met cohort 2022. Dit is 22 procent na drie maanden (3,8 duizend) en 29 procent na negen maanden (3,2 duizend) tegenover 25 procent na drie maanden (4,4 duizend) en 33 procent na negen maanden (5,6 duizend) bij cohort 2022.
| Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
|---|---|---|
| 3 maanden (N = 38 350) | 23 | 77 |
| 6 maanden (N = 33 360) | 28 | 72 |
| 9 maanden (N = 28 070) | 32 | 68 |
| 12 maanden (N = 22 855) | 34 | 66 |
| 15 maanden (N = 17 590) | 36 | 64 |
| 18 maanden (N = 12 945) | 37 | 63 |
| 21 maanden (N = 8 970) | 37 | 63 |
| 24 maanden (N = 4 785) | 36 | 64 |
| 27 maanden (N = 1 800) | 34 | 66 |
| 1) Dit figuur laat zien welk deel van de asielmigranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet langer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet opgenomen in de figuur. | ||
Figuur 6.2.8 laat zien dat het aandeel gezins- en overige migranten dat een re-integratievoorziening heeft gehad in de periode na huisvesting lager is dan dat van asielmigranten. Over tijd blijft dit aandeel tussen 3 en 5 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen cohorten. Gezins- en overig migranten maken in verhouding vaker gebruik van een voorziening naar werk of -participatie (79 procent van de voorzieningen na drie maanden) dan asielmigranten (56 procent van de voorzieningen na drie maanden). Asielmigranten maken vaker gebruik van faciliterende voorzieningen (36 procent van de voorzieningen na drie maanden) vergeleken met gezins- en overige migranten (5 procent van de voorzieningen na drie maanden).
| Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
|---|---|---|
| 3 maanden (N = 23 715) | 3 | 97 |
| 6 maanden (N = 20 795) | 4 | 96 |
| 9 maanden (N = 18 055) | 5 | 95 |
| 12 maanden (N = 12 475) | 5 | 95 |
| 15 maanden (N = 9 985) | 5 | 95 |
| 18 maanden (N = 7 880) | 5 | 95 |
| 21 maanden (N = 5 825) | 5 | 95 |
| 24 maanden (N = 4 000) | 5 | 95 |
| 27 maanden (N = 2 430) | 5 | 95 |
| 30 maanden (N = 1 005) | 4 | 95 |
| 1) Dit figuur laat zien welk deel van de gezins- en overige migranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet langer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet opgenomen in de figuur. | ||
6.3 Voldaan aan inburgeringsplicht eind 2024
Eind 2024 is de meerderheid van de inburgeringsplichtige migranten nog bezig met het inburgeringstraject. De wettelijke termijn om te voldoen aan de inburgeringsplicht is dan ook nog niet verstreken. Van de in totaal 64,8 duizend asielmigranten hebben 670 personen (1 procent) voldaan aan de inburgeringsplicht. Veruit de meesten, 63,4 duizend (98 procent), zijn nog niet uitgestroomd. Daarnaast hebben 675 personen (1 procent) een ontheffing, vrijstelling of is hun inburgeringsplicht komen te vervallen. Ook bij gezins- en overige migranten geldt dat de meerderheid nog niet is uitgestroomd: 29,9 van de in totaal 33 duizend migranten (91 procent). In deze groep is het aandeel met een ontheffing, vrijstelling of vervallen inburgeringsplicht iets hoger dan bij de asielmigranten: 2,3 duizend personen (7 procent). Ook het aandeel dat heeft voldaan aan de inburgeringsplicht ligt iets hoger, namelijk 795 personen (2 procent).
De mate van uitstroom verschilt per cohort. Dit komt doordat cohort 2022 het langst inburgeringsplichtig is. Voor dit cohort verloopt de wettelijke termijn van drie jaar om te voldoen aan de inburgeringsplicht op z’n vroegst in 2025. Van cohort 2022 heeft 4 procent eind 2024 voldaan aan de inburgering, tegenover 1 procent van cohort 2023 en bijna niemand van cohort 2024. In totaal voldeden bijna 1,5 duizend personen eind 2024 aan de inburgeringsplicht en zijn bijna 3 duizend personen om een andere reden uitgestroomd.
Er zijn ook andere manieren om uit te stromen: in totaal is 3 procent tijdelijk vrijgesteld (2790 personen), 1 procent is volledig vrijgesteld (1255 personen) en 2 procent is niet meer inburgeringsplichtig (1575 personen). Een groot gedeelte van deze laatste groep heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit verkregen door middel van naturalisatie, maar er zitten ook personen in die zijn overleden of niet meer in Nederland verblijven. Tot slot is een klein gedeelte (135 personen) ontheven van inburgeringplicht, bijvoorbeeld doordat lichamelijke of geestelijke problemen het onmogelijk maken om aan de inburgeringsplicht te voldoen. In tabel 6.3.1 is de status van inburgering per cohort te zien.
Binnen cohort 2022 zijn er verschillen zichtbaar tussen asielmigranten en gezins- en overige migranten. Van de asielmigranten heeft 3 procent eind 2024 voldaan aan de inburgering, tegenover 8 procent van de gezins- en overige migranten. Ook het aandeel vrijgestelden ligt hoger onder gezins- en overige migranten (4 procent tegenover 1 procent bij asielmigranten). Het aandeel dat nog bezig is met inburgering is groter onder asielmigranten (91 procent) dan bij gezins- en overige migranten (79 procent). Ook tijdelijke vrijstelling komt vaker voor onder asielmigranten (4 procent tegenover 2 procent van de gezins- en overige migranten).
De uitstroom uit het inburgeringstraject verschilt per leerroute. De meeste uitstroom is zichtbaar bij cohort 2022, dat het langst onder inburgeringsplicht valt. Binnen deze groep hebben 495 asielmigranten en 545 gezins- en overige migranten die die de B1-route volgen voldaan aan hun inburgeringsplicht, terwijl nog eens 400 asielmigranten die de B1 route volgen op ander wijze zijn uitgestroomd. In die laatste groep zitten vooral gezins- en overige migranten die niet meer inburgeringsplichtig zijn (270 personen). Er is daarnaast nauwelijks tot geen uitstroom via de onderwijsroute en Z-route.
Voor de groep zonder leerroute geldt dat in alle cohorten relatief veel personen zijn uitgestroomd doordat ze zijn ontheven, vrijgesteld of niet meer inburgeringsplichtig zijn. Voor cohort 2022 is dit het geval voor 705 personen. Dit zijn voornamelijk gezins- en overige migranten, waarvan 220 personen zijn vrijgesteld en 250 personen niet meer inburgeringsplichtig zijn.
Daarnaast is er nog een aanzienlijke groep die tijdelijk is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Zij zijn strikt genomen nog niet definitief uitgestroomd. Dit is vooral zichtbaar onder de groep asielmigranten, die de B1-route of onderwijsroute volgen. Het gaat om 270 personen die de B1-route volgen, 195 personen die de onderwijsroute volgen en 205 asielmigranten zonder leerroute.
| Doelgroep | Leerroute | Voldaan | Vrijgesteld | Tijdelijk vrijgesteld | Ontheven | Niet meer inburgeringsplichtig |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Asielmigrant | B1-route | 495 | 30 | 270 | 45 | |
| Asielmigrant | Onderwijsroute | 65 | 20 | 195 | ||
| Asielmigrant | Z-route | 25 | 20 | 10 | 30 | |
| Asielmigrant | Geen leerroute | 85 | 205 | 40 | 95 | |
| Gezins- & overige migranten | B1-route | 545 | 55 | 85 | 270 | |
| Gezins- & overige migranten | Onderwijsroute | 15 | ||||
| Gezins- & overige migranten | Z-route | 40 | ||||
| Gezins- & overige migranten | Geen leerroute | 220 | 30 | 20 | 250 | |
| 1)Ontbrekende aantallen zijn onderdrukt omwille van geheimhouding. | ||||||