Statistiek Wet Inburgering (SWI) 2024
Over deze publicatie
Deze rapportage beschrijft personen die in 2022, 2023 of in 2024 in Nederland inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021 (Statistiek Wet inburgering). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in inburgeringsplichtige asielmigranten enerzijds en inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten anderzijds. Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen personen die in 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden: cohort 2022, personen die in 2023 inburgeringsplichtig zijn geworden: cohort 2023 en personen die in 2024 inburgeringsplichtig zijn geworden: cohort 2024. De rapportage beschrijft de demografische en onderwijskenmerken van deze groep, de Voorinburgering en huisvesting, regionale spreiding, de inburgering in gemeenten en de arbeidsparticipatie vanaf de start van de inburgeringsplicht tot eind 2024. De uitkomsten in deze rapportage zijn voor cohort 2024 gebaseerd op voorlopige cijfers. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Erratum
Er zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in de herziene versie van de jaarrapportage van de Statistiek Wet inburgering 2024:
- Aan figuur 2.2.1 is de categorie ‘voortgezet speciaal onderwijs’ toegevoegd, zodat dit overeenkomt met het dashboard. Dit komt echter nagenoeg niet voor.
- Er is een kleine onvolkomenheid geconstateerd in de figuur Instemming Voorinburgering door inburgeringsplichtigen in het dashboard op het tabblad Vroege start tijdens verblijf in COA > Voorinburgering. Naast de figuur zijn twee blokken opgenomen over deelname en het aantal dat heeft voldaan aan taallessen inburgering. De percentages zijn berekend op het totaal dat heeft ingestemd met Voorinburgering en het aantal op het totaal dat deelneemt. Echter zijn er personen die niet instemmen, of wie het niet gevraagd is, maar wel deelnemen. Die werden bij het blokje voldaan wel meegeteld en bij het blokje over deelname niet. Hierdoor was het percentage voldaan niet consistent met de weergegeven aantallen. Dit is aangepast door personen die niet instemden, maar wel deelnamen alsnog te zien als personen die hebben ingestemd met Voorinburgering. Dit leidt ook tot een aanpassing in de cijfers in paragraaf 3.1 van de jaarrapportage;
- Er is geconstateerd dat de figuren 6.2.1, 6.2.2, 6.2.5 en 6.2.6 in de jaarrapportage afwijken qua peilperiode en daarmee qua populatie van de figuren ‘Arbeidsparticipatie van inburgeraars na huisvesting in een gemeente’ en ‘Uitkering van inburgeraars na huisvesting in een gemeente’ in het dashboard onder Werk en inkomen > Werk en uitkeringen. In de jaarrapportage lopen de peilperiodes voor arbeidsparticipatie en uitkering tot en met september 2024, terwijl in het dashboard de peilperiode voor arbeidsparticipatie doorloopt tot en met december 2024 en die voor uitkering tot en met eind 2023. Dit zorgt voor verschillen in populatie omdat de figuren het aantal inburgeringsplichtigen weergeven dat (op enig moment) in de peilperiode gevestigd is in de gemeente. De figuren 6.2.1 en 6.2.2 bevatten daarom, vanwege de kortere peilperiode, een kleinere populatie dan de corresponderende figuur ‘Arbeidsparticipatie van inburgeraars na huisvesting in een gemeente’ in het dashboard. De figuren 6.2.5 en 6.2.6 bevatten daarom, vanwege de langere peilperiode, een grotere populatie dan de corresponderende figuur ‘Uitkering van inburgeraars na huisvesting in een gemeente’ in het dashboard. Dit is aangepast in de herziene versie van de jaarrapportage, zodat de figuren en de tekst in de jaarrapportage aansluiten op het dashboard.
- Figuur 5.3.7 Afschalingen van taalniveau B1 naar taalniveau A2 is aangepast. In de figuur is nu het aantal afschalingen dat door DUO en/of gemeenten is geregistreerd opgenomen, waar dit voorheen alleen het aantal afschalingen geregistreerd door DUO betrof.
Samenvatting
Deze rapportage beschrijft personen die in 2022, 2023 of 2024 in Nederland inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in inburgeringsplichtige asielmigranten enerzijds en inburgeringsplichtige gezins- en overige migranten anderzijds. De rapportage beschrijft de demografische en onderwijskenmerken van deze groep, de Voorinburgering, huisvesting, regionale spreiding, de inburgering in gemeenten en de arbeidsparticipatie vanaf de start van de inburgeringsplicht tot eind 2024.
Populatie
Demografische kenmerken
Het cohort 2022 bestaat uit 25,9 duizend inburgeringsplichtigen. Dit aantal is hoger in de andere twee cohorten. Cohort 2023 bestaat uit 35,6 duizend inburgeringsplichtigen en cohort 2024 uit 36,2 duizend inburgeringsplichtigen. In cohort 2022 is ongeveer driekwart asielmigrant (18,7 duizend) en ongeveer een kwart gezins- of overige migrant (7,2 duizend). In cohort 2023 is het aandeel asielmigranten met 61 procent lager (21,9 duizend) en het aandeel gezins- en overige migranten hoger (39 procent; 13,7 duizend). Asielmigranten zijn vaker mannen (59 procent in cohort 2022; 64 procent in cohort 2023; 65 procent in 2024) dan vrouwen, terwijl vrouwen bij gezins- en overige migranten in de meerderheid zijn (69 procent). Bij asielmigranten valt het grootste aantal inburgeraars in de leeftijdscategorieën 18 tot 25 jaar (34 procent) en 25 tot 35 jaar oud (30 procent) en bij gezins- en overige migranten in de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar (44 procent). Verder komt nagenoeg de helft van de asielmigranten uit Syrië (54 procent; 35,3 duizend). Verder komen asielmigranten vaak uit Turkije, Jemen, Eritrea of Afghanistan (tezamen 25 procent; 16,3 duizend). Voor gezins- en overige migranten geldt dat zij voor een groot deel afkomstig zijn uit overig Azië (31 procent; 10,3 duizend).
De plaats in het huishouden is bepaald op het moment van vestiging in de gemeente. Bijna alle asielmigranten uit cohort 2022, 92 procent van de asielmigranten uit cohort 2023 en 57 procent van de asielmigranten uit cohort 2024 is eind 2024 gevestigd in de gemeente. Hiervan is meer dan een derde van de asielmigranten alleenstaand (20 duizend) en iets meer dan een kwart een partner in een paar met kinderen (13,9 duizend). Voor 8,7 duizend asielmigranten geldt dat zij volwassen kinderen zijn in een gezin met ouders. Onder gezins- en overige migranten ziet de verdeling naar plaats in het huishouden er anders uit dan bij de asielmigranten. In deze groep vormen partners in een paar zónder kinderen (19 duizend) en partners in een paar met kinderen (6,4 duizend) tezamen ruim driekwart van alle gezins- en overige migranten.
Onderwijs in Nederland
Ongeveer 1 op de 10 inburgeraars heeft voor de start van de inburgering onderwijs in Nederland gevolgd (12 procent). Hierbij gaat het nagenoeg alleen om inburgeraars in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. Asielmigranten hebben in 97 procent van de gevallen dat er in Nederland onderwijs is gevolgd voor de start van de inburgering, middelbaar beroepsonderwijs (47 procent) of voortgezet onderwijs (50 procent) gevolgd. Onder gezins- en overige migranten is dit aandeel met 37 procent veel lager. Zij hebben vaker dan asielmigranten hoger beroepsonderwijs (22 procent) of wetenschappelijk onderwijs (40 procent) gevolgd.
Onderwijs in het buitenland
Tot eind 2024 hebben 10,9 duizend inburgeringsplichtigen, waarvan 9,4 duizend asielmigranten en 1,5 duizend gezins- en overige migranten, hun diploma laten waarderen. Asielmigranten hebben vaker een niveau vergelijkbaar met havo of vwo diploma gehaald (25 procent) vergeleken met gezins- en overige migranten (8 procent). Gezins- en overige migranten hebben vaker een niveau vergelijkbaar met bachelor (57 procent) en master-diploma (18 procent) gehaald vergeleken met asielmigranten (respectievelijk 52 en 9 procent).
Voorinburgering
Voorinburgering houdt in dat inburgeringsplichtige asielmigranten praktische informatie over zelfstandig wonen en leven in Nederland krijgen en kennismaken met de Nederlandse taal. Voorinburgering is een niet verplicht onderdeel van inburgering. Van de totaal 43,8 duizend asielmigranten aan wie is gevraagd of zij willen deelnemen aan Voorinburgering hebben 33,3 duizend asielmigranten (76 procent) ingestemd met Voorinburgering. Na instemming hebben 24,2 duizend van de asielmigranten daadwerkelijk deelgenomen aan de taallessen van de Voorinburgering en hebben 5,4 duizend asielmigranten eind 2024 de taallessen van de Voorinburgering afgerond. Redenen om de voorinburgering niet af te ronden kunnen zijn dat personen inmiddels al doorgestroomd zijn naar de gemeente, werk hebben gevonden, omdat er geen kinderopvang beschikbaar is, of omdat het lastig is om sinds lange tijd weer onderwijs te volgen. Aan een deel van de inburgeringsplichtige asielmigranten wordt geen Voorinburgering aangeboden. Dit is bijvoorbeeld het geval als zij in een locatie voor crisisnoodopvang verblijven welke niet in beheer van COA is, administratief geplaatsten die zich bij aankomst in Nederland bij bekenden vestigen en asielmigranten die nooit een opvangovereenkomst met COA hebben gehad.
Huisvesting en spreiding
Van de 47,8 duizend asielmigranten die aan een gemeente gekoppeld zijn is er bij 4 procent sprake geweest van een herkoppeling. Voordat de daadwerkelijke huisvesting in een gemeente plaats heeft gevonden zijn de meeste asielmigranten verhuisd tussen de opvanglocaties waar ze verbleven, namelijk 87 procent. Meer dan een derde is drie keer of vaker van opvanglocatie verwisseld.
Ongeveer één op de zeven asielmigranten wordt gekoppeld aan de gemeente waar zij op dat moment in een opvanglocatie van COA verblijven. Voor asielmigranten voor wie de gemeente van opvang en de gemeente waar zij uiteindelijk worden gehuisvest verschillend zijn (41,0 duizend asielmigranten), varieert de afstand tussen beide gemeenten sterk. Meer dan de helft (22,1 duizend) van de asielmigranten verbleef in een opvanglocatie welke binnen 60 kilometer van de gekoppelde gemeente ligt. Ongeveer één op de zes (7,0 duizend) verblijft in een opvanglocatie op meer dan 140 kilometer afstand van de gekoppelde gemeente.
Na drie maanden vanaf het moment dat de inburgeringsplicht start is 38 procent van de asielmigranten uit cohort 2024 gevestigd in een gemeente, tegenover 43 procent van cohort 2022 en 46 procent van 2023. Asielmigranten wonen over het algemeen meer verspreid over Nederland dan gezins- en overige migranten. Asielmigranten worden namelijk evenredig (naar inwonertal) gekoppeld aan gemeenten en zijn daarom meer verspreid over Nederland. Het zijn vaker de wat kleinere gemeenten die in verhouding (rekening houdend met het inwonertal) veel asielmigranten huisvesten. Gezins- en overige migranten wonen vooral in de grote steden in het westen van het land.
Vanaf het moment dat inburgeringsplichtige asielmigranten door COA aan een gemeente gekoppeld zijn, ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid om te starten met begeleiding van de inburgeraar. Van de asielmigranten die in 2022 inburgeringsplichtig werden, is bij 9 procent (1,3 duizend) een PIP vastgesteld door gemeenten, terwijl de inburgeraar nog in een COA-opvanglocatie verbleef. Voor cohort 2023 is dit 12 procent (2,1 duizend).
Inburgering in gemeenten
Na de start van de inburgeringsplicht en vestiging in de gemeente vindt de brede intake plaats, waarbij de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar in kaart worden gebracht.
Op basis van de brede intake, in combinatie met de resultaten van een leerbaarheidstoets, kan een leerroute worden vastgesteld. Dit alles wordt vastgelegd in een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP), in de vorm van een officiële beschikking.
De B1-route is de leerroute die het meest gevolgd is en dit is nog sterker zichtbaar bij gezins- en overige migranten dan bij asielmigranten. In bijna alle gevallen dat de Z-route is gevolgd, is uit de leerbaarheidstoets gebleken dat taalniveau B1 niet haalbaar is. Het resultaat van de leerbaarheidstoets hangt dan ook vaak samen met de gekozen leerroute, maar lijkt niet altijd leidend te zijn geweest voor de leerroute zoals vastgesteld in het PIP.
Als blijkt dat een inburgeringsplichtige niet in staat is om binnen de inburgeringstermijn taalniveau B1 te bereiken, kan de gemeente het taalniveau verlagen naar taalniveau A2. Om hiervoor in aanmerking te komen moet een inburgeringsplichtige minimaal 600 uur aan taalles hebben gevolgd bij een aanbieder met een keurmerk van de Stichting Blik op Werk. Voor asielmigranten uit cohort 2022 geldt dat zes procent eind 2024 is afgeschaald van taalniveau B1 naar A2. Voor gezins- en overige migranten geldt dit minder vaak (één procent).
Tot 1,5 jaar na aanvang van de inburgeringstermijn mag de leerroute van een inburgeringsplichtige door de gemeente worden gewijzigd. Het wijzigen van de onderwijsroute naar de B1-route is gedurende het gehele inburgeringstraject mogelijk. Asielmigranten uit cohort 2022 zijn eind 2024 in drie procent van de gevallen gewisseld van leerroute. Voor gezins- en overige migranten ligt dit lager (één procent). De meeste inburgeraars wisselen van de B1-route naar de Z-route gevolgd door een wisseling van de onderwijsroute naar de B1-route.
Er is tevens gekeken naar het onderwijsniveau dat de inburgeringsplichtige gevolgd heeft tijdens de leerroute. Het grootste deel van de inburgeringsplichtigen met een leerroute volgt geen onderwijs (91 procent). Het deel dat onderwijs volgt is opgedeeld in niet tijdelijk vrijgestelden en tijdelijk vrijgestelden. De meeste inburgeraars die tijdelijk zijn vrijgesteld volgen onderwijs op mbo-2 niveau. Voor de niet tijdelijk vrijgestelden zijn de niveaus mbo-1 of voortgezet onderwijs het grootst.
Voor asielmigranten uit cohort 2022 geldt dat eind 2024 voor 95 procent een PIP is opgesteld. In de gevallen dat er eind 2024 een PIP was opgesteld voor asielmigranten, gebeurde dit bij cohort 2022 in vier op de tien gevallen in de periode tot 10 weken na vestiging in de gemeente. Bij 97 procent van de gezins- en overige migranten uit cohort 2022 is eind 2024 een PIP opgesteld. In 21 procent van de gevallen gebeurde dit binnen 10 weken na vestiging in de gemeente.
Andere onderdelen van het inburgeringstraject zijn de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP) en het Participatieverklaringstraject (PVT). De MAP betreft een kennismaking met en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarnaast bestaat het PVT uit twee onderdelen: een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving (vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie) en de ondertekening van de participatieverklaring. Voor de afgeronde MAP en ondertekende PVT is alleen gekeken naar inburgeringsplichtigen die al aan de inburgeringsplicht hebben voldaan. De MAP en PVT worden voornamelijk binnen de eerste twee jaar na vestiging in de gemeente afgerond of ondertekend. De ondertekening van de PVT vindt vaker dan de MAP in het eerste jaar na vestiging in de gemeente plaats en lijkt dus eerder in het inburgeringsproces te gebeuren.
In deze rapportage wordt nog geen aandacht besteed aan gevolgde cursussen en behaalde examens.
Arbeidsparticipatie
In de periode voor kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2020, had 6 procent van de asielmigranten met een COA-overeenkomst op enig moment een baan (3,2 duizend). Na kennisgeving inburgeringsplicht had 26 procent van de asielmigranten op enig moment in de periode tot het einde van de COA-opvangovereenkomst een baan (12 duizend). Hierin is het aandeel mannen met een baan (34 procent) hoger dan het aandeel vrouwen met een baan (6 procent).
Na vestiging in de gemeente neemt aandeel asielmigranten dat een baan heeft toe. Van cohorten 2022 en 2023 heeft meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten in het 1e jaar na vestiging betaald werk gehad (6,8 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,6 duizend). Het betreft veelal deeltijdbanen, in ruim een derde van de gevallen werken zij drie maanden na vestiging in de gemeente in de horeca. Het aandeel werkenden is het hoogst onder asielmigranten die volledig zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 90 procent heeft in 2024 op enig moment werk gehad (220 personen). Daarna volgt de groep die tijdelijk is vrijgesteld (80 procent, 1,8 duizend personen).
Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. Onder de gezins- en overige migranten uit cohort 2022 en cohort 2023 heeft driekwart van de mannen en ruim de helft van de vrouwen het eerste jaar na vestiging in de gemeente een baan. Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel deeltijdbanen een stuk lager dan bij asielmigranten. In ongeveer één op de vijf gevallen werken zij drie maanden na huisvesting in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer en nog eens één op de vijf werkt op dat moment in de horeca. Bij gezins- en overige migranten is de hoogste arbeidsparticipatie te zien bij migranten die tijdelijk zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 86 procent had in 2024 werk (450 personen). Ook onder de volledig vrijgestelden ligt dit aandeel hoog, op 82 procent (825 personen).
Zo’n 90 procent van de asielmigranten uit het cohort 2022 ontving in het eerste jaar na vestiging in de gemeente een uitkering (meestal bijstand), terwijl dit voor gezins- en overige migranten voor 7 procent het geval was. Een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft. Voor cohort 2023 lag het aandeel asielmigranten met een uitkering lager, met 78 procent van de mannen (4,8 duizend) en 79 procent van de vrouwen (4,0 duizend). Asielmigranten maken vaker gebruik van re-integratievoorzieningen dan gezins- en overige migranten.
Aan inburgeringsplicht voldaan
Eind 2024 is de meerderheid van de inburgeringsplichtige migranten nog bezig met het inburgeringstraject. De wettelijke termijn om te voldoen aan de inburgeringsplicht is dan ook nog niet verstreken. Van de in totaal 25,9 duizend inburgeringsplichtigen uit cohort 2022 heeft 1,1 duizend (4 procent) voldaan aan de inburgeringsplicht. Daarnaast hebben 1,2 duizend personen (5 procent) een ontheffing, vrijstelling of is hun inburgeringsplicht komen te vervallen.
Binnen cohort 2022 zijn er verschillen zichtbaar tussen asielmigranten en gezins- en overige migranten. Van de asielmigranten heeft 3 procent eind 2024 voldaan aan de inburgering, tegenover 8 procent van de gezins- en overige migranten.
De meeste personen die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht hebben de B1-route gevolgd. Het gaat hierbij om 495 asielmigranten en 545 gezins- en overige migranten.
English summary
About this publication
This report concerns persons who were required to participate in civic integration programmes in the Netherlands in 2022, 2023 or 2024 under the Civic Integration Act 2021 (Statistics regarding the Civic Integration Act). It differentiates between asylum migrants on the one hand, and family and other migrants on the other hand. A further distinction is made between persons who became subject to the civic integration requirement in 2022, 2023 or 2024, respectively (the 2022, 2023 and 2024 cohorts). The report describes the demographic and educational characteristics of this group, the pre-integration process, housing, regional distribution, the civic integration overseen by the municipalities and labour force participation, from the introduction of the civic integration requirement until the end of 2024. With respect to the 2024 cohort, the results provided in this report are based on provisional figures. This study was conducted in partnership with the Ministry of Social Affairs and Employment (SZW).
Summary
This report concerns persons who were required to participate in civic integration programmes in the Netherlands in 2022, 2023 or 2024 under the Civic Integration Act 2021. It differentiates between asylum migrants on the one hand, and family and other migrants on the other hand. The report describes the demographic and educational characteristics of this group, the pre-integration process, housing, regional distribution, the civic integration overseen by the municipalities and labour force participation, from the introduction of the civic integration requirement until the end of 2024.
Population
Demgraphic characteristics
The 2022 cohort consists of 25.9 thousand persons required to participate in civic integration programmes. The other two cohorts contain a higher number. The 2023 cohort numbers 35.6 thousand and the 2024 cohort numbers 36.2 thousand. Approximately three-quarters of the 2022 cohort are asylum migrants (18.7 thousand) and around a quarter are family or other migrants (7.2 thousand). In the 2023 cohort, the share of asylum migrants is lower, at 61 percent (21.9 thousand), and the share of family and other migrants is higher (39 percent, or 13.7 thousand). Asylum migrants are more likely to be men (59 percent in the 2022 cohort; 64 percent in the 2023 cohort; 65 percent in the 2024 cohort) than women, but women make up the majority of family and other migrants (69 percent). Among asylum migrants, the largest number of people required to participate in civic integration programmes are in the 18-24 age group (34 percent) and the 25-34 age group (30 percent); among family and other migrants, the largest number are in the 25-34 age group (44 percent). Half of asylum migrants came from Syria (54 percent or 35.3 thousand). Other countries of origin among asylum migrants include Türkiye (Turkey), Yemen, Eritrea and Afghanistan (25 percent or 16.3 thousand came from these countries, combined). Many of the family and other migrants originate from Morocco, Türkiye and various countries in Asia (31 percent or 10.3 thousand).
The position within the household is determined when the migrant is first housed in a municipality. Almost all asylum migrants in the 2022 cohort, 92 percent of asylum migrants in the 2023 cohort and 57 percent of asylum migrants in the 2024 cohort had been housed by a municipality by the end of 2024. Of these, over one-third of asylum migrants were single (20 thousand) and slightly over a quarter were part of a couple with children (13.9 thousand). A total of 8.7 thousand asylum migrants were adult children in a family with parents. Among family and other migrants, the distribution according to the position within the household was different from the distribution among asylum migrants. Partners in a couple without children (19 thousand) and partners in a couple with children (6.4 thousand) together made up more than three-quarters of all family and other migrants.
Education in the Netherlands
Around 1 in 10 of those undergoing civic integration had attended education in the Netherlands before starting the civic integration process (12 percent). This concerns almost exclusively those in the 18-34 age group. In 97 percent of cases in which asylum migrants had attended education in the Netherlands before the start of civic integration, they had been in secondary vocational education (47 percent) or secondary education (50 percent) . This share was significantly lower among family and other migrants, at 37 percent. Family and other migrants are more likely than asylum migrants to have attended higher vocational education (HBO, 22 percent) or university education (40 percent).
Education outside the Netherlands
At the end of 2024, 10.9 thousand persons subject to the civic integration requirement – of whom 9.4 thousand were asylum migrants and 1.5 thousand were family and other migrants – had had their diploma officially assessed. Asylum migrants were more likely to have attained a level comparable to a HAVO or VWO diploma (25 percent) than family and other migrants (8 percent). Family and other migrants were more likely to have attained a level comparable to a Bachelor’s degree (57 percent) or Master's degree (18 percent) than asylum migrants (52 percent and 9 percent, respectively).
Pre-integration
The pre-integration process involves providing asylum migrants who are required to participate in civic integration with practical information regarding living independently and life in the Netherlands, and helping them to start learning the Dutch language. The pre-integration process is a non-mandatory component of civic integration. Of the total of 43.8 thousand asylum migrants who were asked if they would like to participate in the pre-integration process, 33.3 thousand asylum migrants (76 percent) agreed to do so. A total of 24.2 thousand of the asylum migrants then actually participated in language classes as part of the pre-integration process, and by the end of 2024 5.4 thousand asylum migrants had completed these language classes. Some potential reasons for failing to complete the pre-integration process include that the relevant individuals had already begun classes with the municipality, had found employment, had not been able to arrange childcare, or had found it difficult to return to education after a long time. Some of the asylum migrants who are required to integrate are not offered the opportunity of pre-integration. This is the case if, for example, they are staying in emergency accommodation that is not managed by the Central Agency for the Reception of Asylum seekers (COA) or if they have recently arrived at a reception location managed by the COA.
Housing and distribution
Of the 47.8 thousand asylum migrants who were placed in a municipality, 4 percent of cases involved a placement with a second muncipality. Before actually being allocated housing by a municipality, most asylum migrants had moved between reception locations: 87 percent. More than one-third have moved between reception locations three times or more.
Around one in six asylum migrants were placed with the same municipality in which they were being accommodated in a COA reception location. For asylum migrants who are placed in a different municipality to the one in which they are being accommodated (a total of 41.0 thousand asylum migrants), the distance between the two municipalities varies greatly. More than half of asylum migrants (22.1 thousand) were accommodated at a reception centre within 60 kilometres of the municipality in which they were placed. Around 1 in 6 (7.0 thousand) were accommodated in a reception centre more than 140 kilometres away from the municipality in which they were placed.
Three months after the civic integration requirement first took effect, 38 percent of asylum migrants from the 2024 cohort had been housed by a municipality, compared to 43 percent in the 2022 cohort and 46 percent in the 2023 cohort. Asylum migrants are generally more dispersed across the Netherlands than family and other migrants. This is because asylum migrants are placed with municipalities in numbers that reflect the population of the relevant municipality, and are therefore distributed more evenly across the Netherlands. Even so, the smaller municipalities are more likely to accommodate a disproportionately high number of asylum migrants (when population is taken into account). Family and other migrants live mainly in the large cities in the west of the country.
As soon as asylum migrants subject to the civic integration requirement are placed with a municipality by the COA, the municipality may begin providing them with support. Among asylum migrants who became subject to the civic integration requirement in 2022, 9 percent (1.3 thousand) were provided with a personal integration and participation plan (PIP) by the relevant municipality while still residing in a COA reception facility. For the 2023 cohort, this share is 12 percent.
Civic integration in municipalities
After the civic integration requirement first takes effect and when housing has been provided by the municipality, a general intake procedure is carried out to assess the start position and development opportunities of each person subject to the requirement.
Based on the conclusions of the general intake and in combination with the results of a learning aptitude test, a learning pathway is determined. The details of this are recorded in a ‘Personal Integration and Participation Plan’ (PIP), in the form of an official decision.
The B1 route is the learning pathway that is followed the most frequently; this is more common among family and other migrants than among asylum migrants. In almost all cases where the ‘Z route’ is taken, the learning aptitude test shows that language level B1 is not attainable. The result of the learning aptitude test is therefore often consistent with the learning pathway selected, but does not always seem to determine the learning pathway specified in the PIP.
If it appears that a person who is subject to the civic integration requirement is unable to achieve language level B1 within the integration period, the municipality may decide to reduce the target language level to A2. To qualify for this, the person concerned must have attended at least 600 hours of language classes from a provider approved by the Blik op Werk Foundation. For asylum migrants from the 2022 cohort, six percent had moved from target language level B1 to target language level A2 by the end of 2024. This is less common among family and other migrants (one percent).
The learning route of a person subject to the civic integration requirement may be changed by the municipality up to eighteen months after the start of the civic integration period. Switching from the education route to the B1 route is possible at any point in the civic integration process. In three percent of cases, asylum migrants from the 2022 cohort had switched learning pathways by the end of 2024. This was less common among family and other migrants (one percent). Most of those required to integrate switched from the B1 route to the Z route, followed by switchers from the education route to the B1 route.
The education completed by migrants during the learning pathway was also examined. The majority of those following the learning pathway are not in education (91 percent). Those who are in education are divided between those with a temporary exemption from the civic integration requirement and those without such an exemption. Most of those with a temporary exemption attend education at MBO-2 level. For those without a temporary exemption, most are in MBO-1 or secondary education.
Among asylum migrants in the 2022 cohort, 95 percent had thier own PIP at the end of 2024. Among asylum migrants who had a PIP by the end of 2024, this had been issued within ten weeks of being housed by a municipality in four out of ten cases for those in the 2022 cohort. A total of 97 percent of family and other migrants from the 2022 cohort had a PIP in place by the end of 2024. In 21 percent of cases, this occurred within ten weeks of being housed in a municipality.
Other components of the civic integration programme include the Employment Market & Participation Module (MAP) and the Participation Declaration Programme (PVT). The MAP consists of an introduction to and preparation for the Dutch labour market. The PVT consists of two parts: an introduction to the core values of Dutch society (freedom, equality, solidarity and participation) and the signing of the participation declaration itself. Only those who had already fulfilled the civic integration requirement were considered with respect to the completion of the MAP and the signing of the PVT. The MAP and PVT are usually completed/signed within two years of being housed by a municipality. The PVT is more likely to be signed than the MAP in the first year after being housed by a municipality, and this appears to take place earlier in the civic integration process.
This report does not look at courses taken and exams passed.
Participation in the labour market
In the period prior to being notified of the civic integration requirement (but measured from 1 January 2020), 6 percent of asylum migrants (3.2 thousand) with an accommodation agreement with the COA had been in employment at some point. After being notified of the civic integration requirement, 26 percent of asylum migrants (12 thousand) were in employment at some point during the period of the COA accommodation agreement. More men are in employment (34 percent) than women (6 percent).
The share of asylum migrants in employment increases after they are housed by a municipality. In the 2022 and 2023 cohorts, just over a quarter of male asylum migrants (6.8 thousand) were in paid work within a year of being housed by a municipality, and one in ten female asylum migrants (1.6 thousand). These were mainly part-time jobs, and in over one-third of cases, asylum migrants were working in the accommodation and food services sector three months after being housed in a municipality. Employment is highest among asylum migrants who are fully exempt from the civic integration requirement: 90 percent were employed at some point in 2024 (220 people). This is followed by the group with a temporary exemption (80 percent, 1.8 thousand people).
Family and other migrants are more likely to be in paid work than asylum migrants. Among family and other migrants in the 2022 cohort and 2023 cohort, three-quarters of men and over half of women are in employment within a year of being housed by a municipality. The share of part-time jobs is also lower in this group than among asylum migrants. In about 1 in 5 cases, three months after being allocated housing, they have enrolled with job placement services, temporary employment agencies and human resource management; a further one in five are working in the food and accommodation services sector. Among family and other migrants, the highest labour force participation rate is seen among migrants with a temporary exemption from the civic integration requirement: 86 percent of them were in employment in 2024 (450 people). The share is also high among those who are fully exempt, at 82 percent (825 persons).
A total of 90 percent of asylum migrants in the 2022 cohort were receiving benefits (mainly income support) in the first year of being housed by a municipality, compared with 7 percent among family and other migrants. One requirement for family and other migrants is that the income of the reference person is sufficient. In the 2023 cohort, the share of asylum migrants on benefits was slightly lower, at 78 percent of men (4.8 thousand) and 79 percent of women (4.0 thousand) in the first year after being housed by a municipality. Asylum migrants are more likely to use reintegration services than family and other migrants.
Civic integration requirement fulfilled
At the end of 2024, the majority of migrants subject to the civic integration requirement were still on their way to becoming officially integrated. This means that the statutory deadline for meeting the civic integraration requirement had not yet passed. Of the total of 25.9 thousand persons from the 2022 cohort who are required to undergo civic integration, 1.1 thousand (4 percent) have done so. In addition, 1.2 thousand persons (5 percent) have a waiver or exemption, or the requirement has lapsed.
In the 2022 cohort, there are clear differences between asylum migrants and family and other migrants. Among asylum migrants, 3 percent had met the civic integration requirement by the end of 2024, compared to 8 percent of family and other migrants.
The majority of those who have fulfilled the civic integration requirement followed the B1 route. This includes 495 asylum migrants and 545 family and other migrants.
1. Over het onderzoek
1.1 Introductie
Op 1 januari 2022 is een nieuw inburgeringsstelsel in werking getreden. De Wet inburgering 2021 heeft als doel alle nieuwkomers met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken, schrijven, lezen en luisteren op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij volwaardig mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving, liefst via betaald werk.
Binnen dit nieuwe inburgeringsstelsel is een belangrijke rol weggelegd voor monitoring en evaluatie. Hiertoe heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) samen met de ketenpartners het Plan van aanpak monitoring en evaluatie Wet inburgering 2021 (M&E-plan)1) ontwikkeld, dat in september 2022 door SZW aan de Tweede Kamer is aangeboden. In dit plan is uitgewerkt hoe de werking en het doelbereik van de Wet inburgering 2021 op landelijk stelselniveau gemonitord en geëvalueerd gaat worden in de periode van de inwerkingtreding van de wet in 2022 tot en met de wetsevaluatie in 2027.
Het doelbereik van de wet wordt in kaart gebracht met onder meer kwantitatieve gegevens. SZW heeft aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om deze gegevens samen te stellen. Hiertoe leveren de ketenpartners van de Wet inburgering 2021, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de gemeenten en Nuffic/Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gegevens aan over inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021, aan het CBS. Het CBS verrijkt deze met gegevens over onder meer arbeidsparticipatie, sociale zekerheid en onderwijsdeelname. Het CBS verwerkt de uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek in een jaarlijkse monitor: de Statistiek Wet inburgering (SWI). De jaarlijkse monitor bestaat uit een interactief dashboard en de voorliggende rapportage. Daarnaast stelt het CBS een onderzoeksbestand samen dat beschikbaar komt in de CBS microdata-omgeving van het CBS, zodat andere onderzoeksinstellingen ook onderzoek kunnen doen op de data.
Er komt steeds meer informatie beschikbaar over de inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021 en over hun inburgering en participatie in Nederland, over een langere periode. De huidige rapportage beschrijft de derde editie van dit jaarlijkse onderzoek.
Er is nu informatie beschikbaar over drie cohorten: cohort 2022, 2023 en 2024. Het gaat hierbij om het jaar waarin de inburgeringsplicht door DUO is vastgesteld.
1.2 Verschillen in populatie SWI en het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’
In dit rapport worden onder asielmigranten statushouders met de verblijfstitel asiel verstaan, waarvan DUO in 2022, 2023 of 2024 de inburgeringsplicht heeft vastgesteld.
Sinds 2017 publiceert het CBS het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’2). Hierin zijn alle asielzoekers die vanaf 2014 bij COA zijn ingestroomd en de statushouders die vanaf 2014 een verblijfsvergunning asiel hebben ontvangen, opgenomen, inclusief hun nareizigers en gezinsherenigers. Deze jaarlijkse rapportage geeft inzicht in de instroom van asielzoekers bij het COA en in de samenstelling van statushouders en gezinsherenigers. Er worden cijfers gepresenteerd over het verblijf in een opvanglocatie van COA, de wachttijd tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning, huisvesting, inburgering, huishoudenssamenstelling, gezinshereniging, onderwijs, naturalisatie, werk en inkomen, zorggebruik en criminaliteit.
De opzet van het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ en de jaarrapportage over de SWI lijken sterk op elkaar. Het zijn beide onderzoeken waarin cohorten jaar op jaar worden gevolgd. Daarnaast is er ook een overlap in de populaties van beide onderzoeken. Het onderscheid kan als volgt gemaakt worden:
- Het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ volgt asielzoekers en statushouders die ofwel in een opvanglocatie van COA verblijven, ofwel een vergunning asiel hebben ontvangen (inclusief de gezinsherenigers die bij een asielstatushouder verblijven). Ook alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) en vluchtelingen uit Oekraïne behoren tot de populatie van dit onderzoek. Al deze personen kunnen inburgeringsplichtig zijn, maar dat hoeft niet. Personen jonger dan 18 jaar of ouder dan de AOW-leeftijd zijn bijvoorbeeld niet inburgeringsplichtig, net als personen uit Oekraïne.
- De jaarlijkse monitor van de SWI gaat over alle personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021. Deze personen zijn altijd 18 jaar of ouder en jonger dan de AOW-leeftijd. Een groot deel van deze groep is statushouder asiel of gezinshereniger bij een asielmigrant; deze groep wordt ook in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ gevolgd. Er zijn echter ook inburgeringsplichtigen die om een andere reden dan asiel naar Nederland zijn gekomen, zoals gezinsmigranten uit veilige landen. Deze personen zijn wel inburgeringsplichtig en worden daarom gevolgd in de jaarrapportage SWI, maar niet in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’;
- Een cohort heeft in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ een andere definitie bij de gegevens over inburgering dan in de SWI. In het cohortonderzoek is het peilmoment voor het vaststellen tot welk cohort iemand behoort, het verkrijgen van de verblijfsvergunning asiel, terwijl dit bij de SWI de datum vaststelling van inburgeringsplicht door DUO is;
- Waar in de SWI over asielmigranten wordt gesproken, gaat het in het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ over statushouders met vergunning asiel. Daarnaast geldt bij de SWI dat als een asielmigrant de referent is van een nareiziger, ongeacht of gezinshereniging binnen drie maanden is aangevraagd, de nareiziger ook asielmigrant is. Deze groep heeft binnen de Wet inburgering 2021 dezelfde rechten en plichten als asielmigranten. Bij het cohortonderzoek ‘Asiel en integratie’ worden nareizigers voor wie gezinshereniging na drie maanden is aangevraagd als een aparte groep gevolgd.
In figuur 1.2.1 zijn de verbanden tussen beide onderzoeken visueel weergegeven. De grootte van de elementen is echter niet representatief voor de aantallen of verhoudingen tussen de populaties.
1.3 Stappen die inburgeraar doorloopt in Nederland
Het inburgeringsproces van asielmigranten verschilt van dat van gezins- en overige migranten. Hieronder volgt een vereenvoudigde weergave van de vijf inburgeringsstappen van asielmigranten.
| Naam stap | Inhoud stap |
|---|---|
| 1. DUO | Vaststelling inburgeringsplicht |
| 2. COA | Koppeling inburgeraar aan gemeente |
| 3. Gemeente | -Ontzorging -Maatschappelijke begeleiding -Brede intake -Leerbaarheidstoets -Vaststellen leerroute -Definitief besluit: PIP, PVT, MAP |
| 4. Start inburgering | Volgen inburgeringscursussen |
| 5. Einde inburgering | Succesvol voldaan aan alle verplichtingen |
De eerste stap is de vaststelling van de inburgeringsplicht door DUO. Stap 2 houdt in dat COA de inburgeringsplichtige koppelt aan de gemeente die de begeleiding op zich neemt. Op het moment dat de inburgeringsplichtige zich vestigt in de gemeente (stap 3) en recht heeft op een bijstandsuitkering, wordt deze persoon minimaal zes maanden financieel ontzorgd. Dit ontzorgen houdt in dat de gemeente gedurende die periode de huur, de rekeningen voor gas, water en stroom en de rekening voor de zorgverzekering vanuit de bijstand betaalt. De ontzorging is verplicht (zowel voor gemeente als voor de inburgeringsplichtige) gedurende een periode van zes maanden. Daarna kan de gemeente de ontzorging nog verlengen indien dat wenselijk wordt geacht3). Naast de verplichte financiële ontzorging hebben gemeenten ook de taak om de inburgeraar gedurende die zes maanden te ondersteunen en op weg leiden naar financiële zelfredzaamheid. Hoe gemeenten dit doen, staat hen vrij.
Daarnaast ontvangen inburgeringsplichtigen maatschappelijke begeleiding vanuit de gemeente. De maatschappelijke begeleiding van inburgeraars is gericht op het regelen van praktische zaken en het vergroten van de kennis van de Nederlandse samenleving. Het doel is het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van asielstatushouders. Maatschappelijke begeleiding bestaat in ieder geval uit praktische hulp bij en voorlichting over het regelen van basisvoorzieningen (bijvoorbeeld werk, zorg en onderwijs) in de Nederlandse samenleving.
Vanaf het moment dat de asielmigrant door COA is gekoppeld aan een gemeente, kan de gemeente de asielmigrant uitnodigen voor de brede intake. Met de brede intake wordt een beeld gevormd van de startpositie en de ontwikkelmogelijkheden van de inburgeringsplichtige op het gebied van inburgering en participatie om, zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeringsplichtige, invulling te geven aan het inburgeringstraject. Gemeenten bepalen zelf hoe zij de brede intake invullen. De intake kan onder meer bestaan uit één of meer gesprekken, groepsvoorlichting, een assessment en/of taallessen. Een vast onderdeel van de brede intake is een leerbaarheidstoets. Met de input uit de brede intake en de leerbaarheidstoets stelt de gemeente een plan inburgering en participatie (PIP) op. In dit plan is onder meer opgenomen welke leerroute de asielmigrant gaat volgen. Er worden drie leerroutes onderscheiden, welke in hoofdstuk 5 verder worden toegelicht:
Na vaststelling van de initiële PIP start de inburgeringstermijn (stap 4). De gemeente doet een cursusaanbod aan de asielmigrant, waarna deze kan starten met de inburgering. De inburgering eindigt met het voldoen aan een aantal verplichtingen, bijvoorbeeld taalexamens die behaald moeten worden. Het verschilt per leerroute aan welke verplichtingen voldaan moet worden.
Daarnaast neemt de asielmigrant tijdens de inburgeringsplicht deel aan het Participatieverklaringstraject (PVT) en de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP). Het PVT wordt door gemeenten aangeboden en bestaat uit twee onderdelen: een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving (vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie) en de ondertekening van de participatieverklaring. Ook de MAP wordt door de gemeente aan de inburgeraar aangeboden en betreft een kennismaking met en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Als de asielmigrant aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, ontvangt hij/zij een inburgeringsdiploma of inburgeringscertificaat (stap 5).
Gezins- en overige migranten doorlopen grotendeels dezelfde stappen in het inburgeringsproces. Er zijn een aantal verschillen:
- Gezins- en overige migranten worden niet door COA aan een gemeente gekoppeld die de begeleiding op zich neemt. De gemeente waar zij zich vestigen (bij de referent) is de gemeente die de inburgeringsplichtige begeleidt;
- Gezins- en overige migranten worden niet financieel ontzorgd door gemeenten en ontvangen geen maatschappelijke begeleiding;
- Gezins- en overige migranten worden begeleid door gemeenten bij hun inburgering, maar regelen en betalen hun inburgering zelf. Om de inburgering te bekostigen, kunnen zij een lening afsluiten bij DUO. De lening betalen zij na afronding van de inburgering terug. De gemeente verzorgt wel het Participatieverklaringstraject (PVT) en de Module arbeidsmarkt en participatie (MAP) voor gezins- en overige migranten;
- Om de voortgang van het inburgeringsproces te monitoren, worden voortgangsgesprekken gehouden met gezins- en overige migranten.
1.4 Opbouw rapportage
In hoofdstuk 2 van deze rapportage wordt de omvang en samenstelling van de populatie inburgeringsplichtigen, die in 2022, 2023 of 2024 inburgeringsplichtig werden onder de Wet Inburgering 2021, beschreven aan de hand van demografische en onderwijskenmerken. Hierbij wordt steeds een onderscheid gemaakt tussen enerzijds asielmigranten en anderzijds gezins- en overige migranten. Hoofdstuk 3 gaat over de mate waarin asielmigranten Voorinburgering volgen tijdens hun verblijf in een COA-opvanglocatie. In hoofdstuk 3 wordt ook gekeken naar de duur van het verblijf in een COA-opvanglocatie, het aantal verhuizingen tussen COA-opvanglocaties, het aantal herkoppelingen aan gemeenten onder asielmigranten, de afstand tussen de COA-opvanglocatie en de gemeente waar de inburgeringsplichtige aan gekoppeld is en de start van de inburgering in de COA-opvang. In hoofdstuk 4 wordt ingezoomd op de huisvesting van asielmigranten en de regionale spreiding van inburgeringsplichtigen. In hoofdstuk 5 wordt de inburgering van asiel- en gezins- en overige migranten in de vestigingsgemeente besproken. Daarnaast wordt ook gekeken naar gevolgd onderwijs tijdens het inburgeringstraject. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 het doelbereik beschreven. Hier wordt verder ingegaan op de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens het verblijf in COA, de arbeidsparticipatie van alle inburgeringsplichtigen na vestiging in de gemeente en in 2024, het aandeel uitkeringen na vestiging in de gemeente en de status van inburgering naar cohort en leerroute.
Waar in dit rapport gesproken wordt over asielmigranten worden inburgeringsplichtige asielmigranten bedoeld. Dit zijn statushouders met de verblijfstitel asiel en waarvan DUO in 2022, 2023 of 2024 de inburgeringsplicht heeft vastgesteld. De term kennisgeving wordt gebruikt als aanduiding voor het moment waarop DUO een besluit neemt over de inburgeringsplicht en de inburgeringstermijn.
De uitkomsten in deze rapportage zijn gebaseerd op cijfers over 2022 tot en met 2024. Het gaat hier om voorlopige cijfers over verslagjaar 2024. Omdat er bij elke update van deze rapportage de volledige populatie inburgeringplichtigen in de onderzochte jaren (opnieuw) wordt aangeleverd vanuit DUO, COA en gemeenten is het ook mogelijk dat er (kleine) wijzigingen optreden in de cijfers over eerdere jaren. Aantallen kleiner dan tien zijn onderdrukt in verband met geheimhouding.
1.5 Dashboard
Naast deze rapportage is er een interactief dashboard (https://dashboards.cbs.nl/v5/statistiek_wet_inburgering/), met daarin nog meer cijfers over inburgeringsplichtigen onder de Wet inburgering 2021. In dit dashboard kunt u zelf kiezen over welke onderwerpen u cijfers (visueel) gepresenteerd wilt zien.
1.6 Methode en begrippen
Meer details over de methode, begrippen en afkortingen zijn te vinden in het ‘Dashboard statistiek Wet inburgering’ onder het kopje ‘Toelichting'.
1.7 Dossier Asiel, migratie en integratie
Meer informatie over asiel, migratie en integratie kunt u vinden in het dossier Asiel, migratie en integratie4). In dit dossier worden recente cijfers en verdiepende artikelen over migratie, asielzoekers en de integratie van mensen naar herkomst weergegeven1) Plan van aanpak monitoring en evaluatie Wet inburgering 2021 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl
2) De meest recente publicatie: Asiel en integratie 2025 – Cohortonderzoek asielzoekers en statushouders | CBS
3) In de periode sinds de invoering van de wet is duidelijk geworden dat de verplichte financiële ontzorging complex is om uit te voeren voor gemeenten en soms ook averechts werkt voor inburgeraars. Dit bleek onder andere uit de uitvoeringspraktijk en het rapport ‘Een status met weinig armslag’ van de Nationale Ombudsman. Op basis daarvan heeft de minister in april 2023 in een brief aan de Kamer de koers voor het ontzorgen bijgesteld: de minister nam zich voor om dit wetsonderdeel te gaan herzien en, vooruitlopend op een wetswijziging, “tijdelijk een ruimere uitleg te geven aan het wetsartikel over financieel ontzorgen”. Het doel van het ontzorgen blijft overeind, en de gemeente blijft verplicht om te ontzorgen, maar de gemeente mag afwijken van de standaard vorm van ontzorgen.
4) Dossier Asiel, migratie en integratie
2. Samenstelling populatie inburgeringsplichtigen
2.1 Doelgroep
In 2022, 2023 en 2024 zijn 97.745 personen inburgeringsplichtig geworden onder de Wet inburgering 2021. In 2023 en 2024 is het aantal inburgeringsplichtigen hoger dan in 2022. Ook is de samenstelling anders. Verhoudingsgewijs bestaat de grootste groep inburgeringsplichtigen uit asielmigranten. Het aandeel gezins- en overige migranten verschilt tussen de verschillende cohorten: voor cohort 2022 is 28 procent van de inburgeringsplichtigen een gezins- of overige migrant, voor cohort 2023 is dit aandeel 39 procent en voor cohort 2024 is dit 33 procent. Tabel 2.1.1 geeft een overzicht van het aantal inburgeringsplichtigen per cohort en doelgroep.
In deze jaarrapportage worden de volgende groepen inburgeringsplichtigen onderscheiden:
- Asielmigranten (64,8 duizend personen). Naast reguliere asielmigranten (59,9 duizend) behoren ook gezinsherenigers5) 6) met asielstatushouders (4,9 duizend) tot deze groep inburgeringsplichtigen;
- Gezinsmigranten: gezinsvormers en gezinsherenigers (30,8 duizend);
- Overige migranten (2,2 duizend). Tot deze subgroep behoren geestelijk bedienaren en overige typen migranten, waarbij de overige typen in de figuur zijn samengevoegd in de categorie “overig”.
Figuur 2.1.2 geeft een overzicht van de verschillende groepen inburgeringsplichtigen in 2022, 2023 en 2024 samen:
| Doelgroep | Asielmigranten | Gezins- en overige migranten |
|---|---|---|
| Asielmigrant | 59925 | |
| Gezinshereniger met asielmigrant | 3675 | |
| Gezinsvormer met asielmigrant | 1175 | |
| Gezinsvormer | 24860 | |
| Gezinshereniger | 5960 | |
| Geestelijk bedienaar | 400 | |
| Overig | 1755 | |
In het vervolg van deze jaarrapportage worden steeds twee groepen onderscheiden: asielmigranten enerzijds en gezins- en overige migranten anderzijds. Wanneer de drie cohorten samen in figuren worden gevisualiseerd, zullen de eventuele verschillen tussen de cohorten beschreven worden in de tekst.
Geslacht en leeftijd
De cohorten verschillen iets van elkaar in verdeling van leeftijd en geslacht. Van de inburgeringsplichtige asielmigranten is 59 procent man in cohort 2022 (11,1 duizend), 64 procent in cohort 2023 (14,0 duizend) en 65 procent in 2024 (15,8 duizend). De meeste inburgeringsplichtige asielmigranten zijn onder de 35 jaar oud bij start inburgeringsplicht. Ongeveer een derde is tussen de 18 en 25 jaar oud (21,8 duizend) en ongeveer een derde valt in de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar oud (19,6 duizend). De rest van de inburgeringsplichtige asielmigranten is ouder. In de categorie 55 jaar en ouder vallen iets minder dan 2500 asielmigranten (figuur 2.1.3).
| Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
|---|---|---|
| 55 jaar en ouder | -1590 | 900 |
| 45 tot 55 jaar | -4780 | 2775 |
| 35 tot 45 jaar | -7610 | 5665 |
| 25 tot 35 jaar | -12385 | 7250 |
| 18 tot 25 jaar | -14515 | 7300 |
De geslachtsverdeling onder gezinsmigranten en overige migranten die inburgeringsplichtig zijn verschilt van asielmigranten. Onder gezinsmigranten en overige migranten bestaat een grote meerderheid (ruim twee derde) juist uit vrouwen (22,9 duizend). Daarnaast vormt de leeftijdscategorie 25 tot 35 jaar verreweg de grootste leeftijdscategorie onder de gezinsmigranten en overige migranten, namelijk 44 procent (14,6 duizend, zie figuur 2.1.4).
| Leeftijd | Mannen | Vrouwen |
|---|---|---|
| 55 jaar en ouder | -495 | 845 |
| 45 tot 55 jaar | -1000 | 2325 |
| 35 tot 45 jaar | -2465 | 5300 |
| 25 tot 35 jaar | -4330 | 10315 |
| 18 tot 25 jaar | -1825 | 4070 |
Nationaliteit
In figuur 2.1.5 is de top-10 van meest voorkomende nationaliteiten onderscheiden. Dit zijn de nationaliteiten met de meeste inburgeringsplichtige asielmigranten onder de Wet inburgering 2021 in de cohorten 2022-2024. Inburgeringsplichtige asielmigranten met andere nationaliteiten zijn in figuur 2.1.5 opgenomen in de groep ‘Overig’.
De meest voorkomende nationaliteit bij inburgeringsplichtige asielmigranten is Syrisch. Syriërs vormen iets meer dan de helft (35,3 duizend) van de inburgeringsplichtige asielmigranten. Met 5 duizend inburgeringsplichtige asielmigranten vormen Turken qua aantal de tweede groep, gevolgd door Jemenieten (4,6 duizend), Eritreeërs (3,8 duizend) en Afghanen (2,9 duizend). De samenstelling van nationaliteiten verschilt tussen de cohorten. Zo is in cohort 2024 het aandeel Syriërs het hoogst met 62 procent, terwijl het aandeel in cohort 2022 48 procent en in cohort 2023 51 procent is. Daarnaast vormen de Jemenieten een grotere groep binnen cohort 2023, namelijk 10 procent, dan binnen het cohort 2022 en 2024, waar het aandeel Jemenieten respectievelijk 6 en 5 procent is. In recentere cohorten zijn er in verhouding minder Afghaanse en Turkse asielmigranten inburgeringsplichtig geworden. In cohort 2022 was dit aandeel respectievelijk 7 en 10 procent, terwijl dit aandeel in cohort 2024 respectievelijk 3 en 5 procent is.
| Nationaliteit | Asielmigranten (%) |
|---|---|
| Syrisch | 54 |
| Turks | 8 |
| Jemenitisch | 7 |
| Eritrees | 6 |
| Afghaans | 4 |
| Iraaks | 3 |
| Iraans | 3 |
| Somalisch | 2 |
| Staatloos | 2 |
| Pakistaans | 1 |
| Overig | 7 |
| Onbekend | 3 |
In figuur 2.1.6 is de nationaliteit van gezins- en overige migranten uitgesplitst naar het werelddeel dat bij de nationaliteit hoort. De nationaliteit van gezins- en overige migranten is zeer divers, waardoor een top-10 zoals bij de asielmigranten minder inzichtelijk is. De drie cohorten hebben een vergelijkbare samenstelling van gezins- en overige migranten naar werelddeel.
Overige Aziatische nationaliteiten komen het vaakst voor bij gezins- en overige migranten. Bijna een derde van de gezins- en overige migranten behoort tot deze groep (10,3 duizend). Binnen deze groep zijn Indiërs (1,3 duizend), Filippijnen (1,2 duizend) en Chinezen (1,2 duizend) getalsmatig het sterkst vertegenwoordigd. Dit zijn bijvoorbeeld personen die naar Nederland komen om met iemand te trouwen of samen te wonen. Verder bevat de groep overige Aziatische nationaliteiten veel personen met de Syrische nationaliteit (1,1 duizend) die eveneens ruim vertegenwoordigd zijn onder de groep inburgeringsplichtige asielmigranten.
| Nationaliteit | Gezins- en overige migranten (%) |
|---|---|
| Marokkaanse nationaliteit | 10 |
| Europese (exclusief Nederlandse) nationaliteit | 10 |
| Turkse nationaliteit | 9 |
| Surinaamse nationaliteit | 6 |
| Indonesische nationaliteit | 3 |
| Overig Aziatische nationaliteit | 31 |
| Overig Amerikaanse of Oceanische nationaliteit | 16 |
| Overig Afrikaanse nationaliteit | 14 |
| Onbekend | 1 |
Plaats in het huishouden
Van alle inburgeringsplichtigen is de plaats in het huishouden bepaald na vestiging in de gemeente. Voor asielmigranten die in een opvanglocatie van COA verblijven op het moment van vaststelling inburgeringsplicht, is vestiging in de gemeente de inschrijving bij een gemeente op het moment waarop de opvangovereenkomst met COA eindigt. Voor asielmigranten die geen opvangovereenkomst met COA hebben op het moment van de vaststelling van de inburgeringsplicht en voor gezins- en overige migranten is dit de inschrijving bij een gemeente bij vaststelling van de inburgeringsplicht.
In figuur 2.1.7 is de plaats in het huishouden van asielmigranten opgenomen, uitgesplitst naar cohort. Onder ‘overig lid in een huishouden’ vallen bijvoorbeeld grootouders, ooms en tantes of broers en zussen. Vier op de vijf (52,3 duizend) asielmigranten heeft zich uiterlijk einde van 2024 op enig moment gevestigd in de gemeente. Dit komt neer op 99 procent van cohort 2022, 92 procent van cohort 2023 en 57 procent van cohort 2024. Hiervan is 38 procent alleenstaand (20 duizend) en 27 procent een partner in een paar met kinderen (13,9 duizend). Daarna bestaat de grootste groep uit kinderen in een gezin met ouders. Hiertoe behoort 17 procent asielmigranten (8,7 duizend) die einde van 2024 gevestigd is in de gemeente.
In het cohort 2022 zijn asielmigranten die uiterlijk einde van 2024 op enig moment gevestigd zijn geweest in de gemeente vaker een partner in paar met kinderen (32 procent) dan in het cohort 2023 (23 procent) en cohort 2024 (25 procent). In het cohort 2023 zijn meer alleenstaanden (44 procent) vergeleken met cohort 2022 (36 procent) en cohort 2024 (33 procent). In het cohort 2024 zijn er naar verhouding meer kinderen in een gezin met ouders (21 procent) dan in cohort 2022 (14 procent) en cohort 2023 (16 procent).
| Plaats in het huishouden | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Alleenstaand | 36 | 44 | 33 |
| Kind in gezin met ouder(s) | 14 | 16 | 21 |
| Partner in paar met kinderen | 32 | 23 | 25 |
| Partner in paar zonder kinderen | 7 | 8 | 9 |
| Ouder in eenouderhuishouden | 4 | 4 | 4 |
| Overig lid huishouden | 6 | 6 | 8 |
| 1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen de in een gemeente gevestigde asielmigranten uit cohort 2022 (N = 18 555), cohort 2023 (N = 20 070) en cohort 2024 (N = 13 725) afzonderlijk. | |||
Voor gezins- en overige migranten geldt dat zij bij de start van de inburgeringsplicht altijd gehuisvest zijn in een gemeente. Onder gezins- en overige migranten ziet de verdeling naar plaats in het huishouden er anders uit dan bij de asielmigranten. In deze groep vormen partners in een paar zónder kinderen de grootste groep (19,0 duizend), dit is meer dan helft van alle gezins- en overige migranten. Nog eens 20 procent is een partner in een paar met kinderen (6,4 duizend) en 14 procent is alleenstaand (4,6 duizend). De subgroepen ‘overig lid huishouden’ en ‘ouder in eenouderhuishouden’ betreffen – evenals onder asielmigranten –, kleine subgroepen onder de gezins- en overige migranten. In recentere cohorten zijn meer alleenstaanden en minder partners in paren met of zonder kinderen. In cohort 2022 is het aandeel alleenstaanden 10 procent, in cohort 2023 12 procent en in cohort 2024 is dit aandeel 18 procent. Daarnaast is bijvoorbeeld 21 procent van cohort 2022 en 2023 een partner in paar met kinderen, tegenover 17 procent van cohort 2024.
| Plaats in het huishouden | Gezins -en overige migranten (%) |
|---|---|
| Alleenstaand | 14 |
| Kind in gezin met ouder(s) | 5 |
| Partner in paar met kinderen | 20 |
| Partner in paar zonder kinderen | 58 |
| Ouder in eenouderhuishouden | 1 |
| Overig lid huishouden | 3 |
2.2 Onderwijs in Nederland
Een deel van de inburgeringsplichtigen heeft, voordat de inburgeringsplicht werd vastgesteld, al onderwijs gevolgd in Nederland (12 procent). Dit geldt voor zowel asielmigranten (13 procent) als gezins- en overige migranten (10 procent). Het aandeel inburgeringsplichtigen dat onderwijs heeft gevolgd is hoger in recentere cohorten, met 9 procent in cohort 2022, 12 procent in cohort 2023 en 14 procent in cohort 2024. Dit kan komen door de verschillen in leeftijdsverdeling tussen cohorten; in recentere cohorten is een groter deel van de asielmigranten tussen de 18 en 25 jaar oud. In figuur 2.2.1 is de hoogst gevolgde opleiding in Nederland opgenomen voor zowel asielmigranten als gezins- en overige migranten. Onder de figuur zijn de aantallen inburgeringsplichtigen opgenomen waarop de figuur betrekking heeft.
Asielmigranten uit cohort 2022 hebben iets vaker middelbaar beroepsonderwijs (50 procent) en wetenschappelijk onderwijs (3 procent) als hoogst gevolgde opleiding dan asielmigranten uit cohort 2023 (respectievelijk 46 en 1 procent) en cohort 2024 (respectievelijk 47 en 1 procent). Asielmigranten uit cohort 2023 en cohort 2024 hebben vaker voortgezet onderwijs als hoogst gevolgde opleiding (respectievelijk 50 en 52 procent) dan asielmigranten uit cohort 2022 (46 procent).
Gezins- en overige migranten hebben vaker hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs gevolgd, terwijl asielmigranten vaker voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs hebben gevolgd.
Voor zowel asielmigranten als gezins- en overige migranten geldt dat nagenoeg alle inburgeringsplichtigen van 35 jaar of ouder hun inburgeringstraject zijn begonnen zonder enige vorm van opleiding in Nederland te hebben gevolgd. Van de in totaal bijna 12 duizend asielmigranten en gezins- en overige migranten die een opleiding in Nederland hebben gevolgd, zijn zo’n 2 duizend van 25 jaar of ouder. De meeste asielmigranten en gezins- en overige migranten die een opleiding in Nederland hebben gevolgd zijn tussen de 18 en 22 jaar oud, namelijk 9,2 duizend.
| Opleidingsniveau | Asielmigranten (%) | Gezins- & overige migranten (%) |
|---|---|---|
| Basisonderwijs | ||
| Voortgezet speciaal onderwijs | 0 | 0 |
| Voortgezet onderwijs | 50 | 15 |
| Middelbaar beroepsonderwijs | 47 | 22 |
| Hoger beroepsonderwijs | 1 | 22 |
| Wetenschappelijk onderwijs | 1 | 40 |
| 1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen de groepen asielmigranten (8 375 personen) en gezins- en overige migranten (3 410 personen) die voordat de inburgeringsplicht werd vastgesteld in Nederland onderwijs hebben gevolgd. Percentages bij de categorie "basisonderwijs" zijn onderdrukt vanwege lage aantallen. | ||
2.3 Onderwijs in het buitenland
Voor inburgeringsplichtigen is het mogelijk om behaalde diploma’s en gevolgde opleidingen in het buitenland te laten waarderen door Nuffic of SBB. Zij vergelijken diploma’s en opleidingen in het buitenland met het Nederlandse onderwijssysteem. Daarnaast maakt COA een inschatting van het opleidingsniveau van asielmigranten die op het moment van vaststelling van de inburgeringsplicht in een COA-opvanglocatie verblijven.
Diploma- en opleidingswaardering Nuffic/SSB
Zo’n 11 procent van de 97,7 duizend inburgeringsplichtigen (10,9 duizend personen) heeft hun behaalde diploma door Nuffic/SBB laten waarderen. Onder hen waren 9,4 duizend asielmigranten en 1,5 duizend gezins- en overige migranten. Asielmigranten hebben dus vaker hun diploma laten waarderen (14 procent) dan gezins- en overige asielmigranten (5 procent). Een diplomawaardering is een vergelijking van een buitenlands diploma met een Nederlands diploma. Bij 8 procent van de migranten met een diplomawaardering is er een vergelijking gemaakt met het aantal jaren onderwijs op een vergelijkbaar Nederlands niveau. Het gaat hierbij om 7 procent van de asielmigranten met een diplomawaardering en 12 procent van de gezins- en overige migranten met een diplomawaardering.
Het aandeel migranten uit cohort 2022 dat hun diploma heeft laten waarderen eind 2024 (18 procent) is hoger dan het aandeel migranten uit 2023 (12 procent) en 2024 (5 procent). Dit verschil is waarschijnlijk te verklaren, doordat eerdere cohorten langer de tijd hebben gehad om een diplomawaardering aan te vragen voor eind 2024 dan recentere cohorten. In de vorige editie van deze rapportage had bijvoorbeeld 6 procent van cohort 2023 een diploma laten waarderen eind 2023, vergelijkbaar met het aandeel van cohort 2024 eind 2024 in deze rapportage. In figuur 2.3.1 zijn de diplomawaarderingen van asielmigranten opgenomen per cohort en in figuur 2.3.2 zijn de diplomawaarderingen van gezins- en overige migranten opgenomen voor alle cohorten samen. De aantallen van het cohort 2024 zijn te laag om apart weer te geven. Het opleidingsniveau van inburgeringsplichtige asielmigranten en gezins- en overige migranten die een waardering hebben aangevraagd verschilt van elkaar. Asielmigranten hebben vaker een niveau vergelijkbaar met havo of vwo diploma gehaald (25 procent) vergeleken met gezins- en overige migranten (8 procent). Gezins- en overige migranten hebben vaker een niveau vergelijkbaar met bachelor- (57 procent) of masterdiploma (18 procent) gehaald vergeleken met asielmigranten (respectievelijk 52 en 9 procent).
| Niveau diplomawaardering | Cohort 2022 (%) | Cohort 2023 (%) | Cohort 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Basisonderwijs of vmbo | 0 | 0 | |
| Havo/vwo | 23 | 27 | 27 |
| Mbo-1 t/m mbo-4 | 9 | 8 | 10 |
| Associate degree | 3 | 3 | 3 |
| Bachelor ho/wo | 54 | 51 | 51 |
| Master ho/hbo/wo | 9 | 10 | 8 |
| Promotie/PhD | 1 | 1 | 1 |
| Onbekend | 0 | ||
| 1) Percentages zijn berekend over de asielmigranten die hun behaalde diploma hebben laten waarderen door Nuffic/SBB. Dit zijn 4 070 asielmigranten uit cohort 2022, 3 710 asielmigranten uit cohort 2023 en 1 570 asielmigranten uit cohort 2024. Een aantal percentages bij de categorieën "basisonderwijs of vmbo" en "onbekend" zijn onderdrukt vanwege lage aantallen. | |||
| Niveau diplomawaardering | Percentage (%) |
|---|---|
| Basisonderwijs of vmbo | 1 |
| Havo/vwo | 8 |
| Mbo-1 t/m mbo-4 | 7 |
| Associate degree | 6 |
| Bachelor ho/wo | 57 |
| Master ho/hbo/wo | 18 |
| Promotie/PhD | |
| Onbekend | 2 |
| 1)Percentages zijn berekend over de 1 540 gezins- en overige migranten die hun behaalde diploma hebben laten waarderen door Nuffic/SBB. Het percentage bij de categorie "promotie/PhD" is onderdrukt vanwege lage aantallen. | |
Wanneer een asielmigrant tijdens het volgen van de opleiding is gevlucht, maar wel cijferlijsten beschikbaar heeft van afgeronde jaren, wordt door Nuffic/SBB een opleidingswaardering gegeven. Dit kwam voor bij 770 asielmigranten en 20 gezins- en overige migranten. Vanwege dit geringe aantal wordt er niet verder uitgesplitst. Daarnaast geeft Nuffic/SBB in een beperkt aantal gevallen een Indicatie Onderwijsniveau af als de asielmigrant helemaal geen papieren van de gevolgde opleiding heeft. Maar dit komt te weinig voor om weer te geven.
6) Gezinsvorming: tot stand brengen van een gezinsband door voor het eerst te gaan samenwonen.
3. Vroege start asielmigranten tijdens verblijf in COA-opvang
3.1 Voorinburgering
De meeste inburgeringsplichtige asielmigranten wonen bij de vaststelling van de inburgeringsplicht in een COA-opvanglocatie. Daar kunnen zij meestal gebruik maken van de mogelijkheid om het programma ‘Voorbereiding op inburgering’ te volgen, kortweg Voorinburgering7), voordat zij zich in de gemeente vestigen die hen begeleidt bij de inburgering. Voorinburgering houdt in dat inburgeringsplichtige asielmigranten praktische informatie over zelfstandig wonen en leven in Nederland krijgen en kennismaken met de Nederlandse taal. Zodoende kunnen inburgeraars worden voorbereid op het inburgeringsprogramma in de gemeente. Voorinburgeren is niet verplicht. Aan inburgeringsplichtige asielmigranten wordt gevraagd of zij instemmen met voorinburgeren. In figuur 3.1.1. is het aandeel opgenomen dat instemt met Voorinburgering en het aandeel dat niet instemt met Voorinburgering. Alleen asielmigranten aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering (43,8 duizend; 90 procent) zijn opgenomen in de figuur.
Aan 4,7 duizend asielmigranten (10 procent) is (nog) niet gevraagd of zij willen deelnemen aan Voorinburgering. Dit heeft verschillende redenen:
- Met een deel van de personen is nog geen gesprek over Voorinburgering gevoerd. Hierbij gaat het om asielmigranten die eind 2024 zijn ingestroomd in een opvanglocatie van COA. Het aandeel aan asielmigranten wie het (nog) niet gevraagd is, is dan ook hoger in 2024 (13 procent) dan in cohort 2022 (7 procent) en cohort 2023 (8 procent);
- Met het andere deel van de asielmigranten wordt geen gesprek over Voorinburgering gevoerd. Hierbij gaat het om
bijvoorbeeld:
- 18-jarigen die vaak nog onderwijs volgen in een Internationale SchakelKlas;
- Personen met verblijf in een locatie voor crisisnoodopvang (CNO), welke niet in beheer van COA was.
Van de asielmigranten aan wie wel gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering heeft driekwart (76 procent, 33,3 duizend) van de asielmigranten ingestemd met de Voorinburgering, en 10,6 duizend personen (24 procent) niet.
Er is een verschil in Voorinburgering tussen asielmigranten die in een reguliere opvang van COA zitten (25,9 duizend) en asielmigranten die in noodopvang zitten (waaronder ook crisisnoodopvang en provinciale noodopvang, 22,6 duizend). Het gaat hierbij om het soort opvang tijdens het gesprek over Voorinburgering of, wanneer er (nog) geen gesprek is gevoerd, op het moment van besluit van inburgeringsplicht. Het aandeel inburgeringsplichtigen waarmee (nog) geen gesprek is gevoerd is groter binnen de groep asielmigranten die in een noodopvang verblijven (15 procent, 3,5 duizend) vergeleken met asielmigranten die in een reguliere opvang verblijven (5 procent, 1,2 duizend). Van de asielmigranten die in een reguliere opvang zitten en aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering heeft 77 procent ingestemd (19,1 duizend). Dit aandeel is vergelijkbaar met asielmigranten in een noodopvang, namelijk 74 procent (14,2 duizend).
Niet iedereen die instemt met Voorinburgering neemt ook daadwerkelijk deel aan het hele programma of rondt het af. Naast het percentage dat wel en niet instemt met de Voorinburgering, is in figuur 3.1.1 het aandeel inburgeringsplichtige asielmigranten opgenomen dat heeft deelgenomen aan de taallessen van de Voorinburgering en deze heeft afgerond. Van de 33,3 duizend inburgeringsplichtige asielmigranten die hebben ingestemd met de Voorinburgering, is bijna driekwart (24,2 duizend) ook daadwerkelijk gestart met de taallessen. Voor het cohort 2022 geldt dit voor 76 procent van alle asielmigranten die hebben ingestemd, voor cohort 2023 voor 72 procent en voor cohort 2024 voor 70 procent. Van alle asielmigranten die hebben ingestemd met Voorinburgering heeft in 2024 16 procent (5,4 duizend) aan de taallessen van de Voorinburgering voldaan. Voor de oudere cohorten is dit percentage hoger dan voor de jongere cohorten:, 20 procent van alle personen die hebben ingestemd met Voorinburgering uit cohort 2022,16 procent uit cohort 2023 en 12 procent uit cohort 2024 hebben voldaan aan de taallessen na instemming met Voorinburgering. Voor een deel van de deelnemers geldt dat zij eind 2024 nog bezig waren met de Voorinburgering en daarom (nog) niet in de categorie ‘voldaan’ vallen. Daarnaast kunnen er diverse redenen zijn waarom een inburgeringsplichtige asielmigrant wel instemt met Voorinburgering, maar niet daadwerkelijk start met de taallessen of deze afrondt. Soms moeten personen enige tijd wachten voordat met Voorinburgering begonnen kan worden en stromen daarvoor of tijdens de Voorinburgering uit naar de gemeente, die hen begeleidt bij de inburgering. Daarnaast kan het zo zijn dat personen stoppen met de Voorinburgering, omdat ze werk vinden of omdat er geen kinderopvang beschikbaar is. Tot slot kan het bijvoorbeeld voor sommige personen lastig zijn om voor het eerst of sinds lange tijd onderwijs te volgen, waardoor zij eerder stoppen.
| Instemming | Groep | Asielmigranten (%) |
|---|---|---|
| Instemming | Totaal instemming | 76 |
| Instemming | Deelname | 55 |
| Instemming | Voldaan | 12 |
| Geen instemming | 24 | |
| 1)Figuur bevat alleen de 43,8 duizend asielmigranten aan wie gevraagd is of zij willen deelnemen aan Voorinburgering. Alle percentages zijn berekend over deze groep. Niet alle personen met instemming zijn ook daadwerkelijk gestart. | ||
3.2 Koppeling asielmigrant aan gemeente
Nadat de inburgeringsplicht is vastgesteld na vergunningverlening, koppelt COA asielmigranten aan gemeenten die hen gaan begeleiden bij de inburgering. Herkoppelingen van asielmigranten komen voor bij alle cohorten. In cohort 2022 is 7 procent van de asielmigranten opnieuw gekoppeld aan een andere gemeente (905 personen). Voor cohort 2023 gaat het om 4 procent (650 personen) en voor cohort 2024 om 1 procent (145 personen). De periode waarin een herkoppeling plaats kan vinden verschilt dan ook tussen verschillende cohorten.
| cohort | Herkoppelingen (%) |
|---|---|
| 2022 | 7 |
| 2023 | 4 |
| 2024 | 1 |
| Totaal | 4 |
De afstand tussen de opvanglocatie en de koppelgemeente waar een inburgeringsplichtige asielmigrant uiteindelijk wordt gehuisvest, varieert en is mede afhankelijk van het type opvanglocatie waar de inburgeringsplichtige zich bevindt. In figuur 3.2.1 is de afstand tussen de opvanglocatie van COA en de gekoppelde gemeente op het moment van koppeling opgenomen. Ongeveer 6,7 duizend asielmigranten (14 procent) worden gekoppeld aan de gemeente waar zij op dat moment verblijven.
Voor diegenen voor wie de gemeente van opvang en de koppelgemeente verschillend zijn (41,0 duizend personen, 86 procent), woont meer dan de helft binnen 60 kilometer van de opvanglocatie (22,1 duizend personen). Voor 15 procent bedraagt de afstand meer dan 140 kilometer (7,0 duizend). Dit betreft veelal migranten die in een asielzoekerscentrum (AZC) of centrale ontvangstlocatie verblijven.
| Afstand gemeente | Cohort 2022-2024 (%) |
|---|---|
| Huisvesting in gemeente | 14 |
| Minder dan 20 km | 16 |
| 20 tot 60 km | 30 |
| 60 tot 100 km | 14 |
| 100 tot 140 km | 11 |
| 140 km of meer | 15 |
3.3 Verhuizingen tussen opvanglocaties
Voordat daadwerkelijke huisvesting in een gemeente plaatsvindt, verhuizen asielmigranten soms een aantal keer tussen opvanglocaties. In figuur 3.3.1 is het aantal verhuizingen van inburgeraars tijdens de periode dat er sprake was van een opvangovereenkomst met COA opgenomen. Het gaat dus om verhuizingen tussen COA-opvanglocaties in 2024 of daarvoor: de opvangovereenkomst kan al in 2021 of nog eerder zijn gestart. Het gaat hierbij om zowel asielmigranten die eind 2024 nog in een opvanglocatie verbleven als asielmigranten die zich ergens in de periode 2022-2024 in de gemeente vestigden. Percentages zijn apart gevisualiseerd voor de verschillende cohorten.
De meeste asielmigranten zijn minimaal één keer verhuisd tussen opvanglocatie(s) van COA tot en met eind 2024 (87 procent). Een minderheid is niet verhuisd, namelijk 16 procent van cohort 2022, 13 procent van cohort 2023 en 12 procent van 2024. Asielmigranten uit cohort 2023 zijn vaker meerdere keren verhuisd dan asielmigranten uit cohort 2022 en cohort 2024. Bijna de helft van cohort 2023 (48 procent) is drie keer of vaker van opvanglocatie gewisseld tegenover 35 procent van cohort 2022 en 42 procent van cohort 2024.
| Aantal verhuizingen | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Geen verhuizing | 16 | 13 | 12 |
| 1 verhuizing | 23 | 17 | 23 |
| 2 verhuizingen | 26 | 22 | 23 |
| 3 verhuizingen | 19 | 23 | 20 |
| 4 of meer verhuizingen | 16 | 25 | 22 |
| 1) Percentageverdelingen zijn berekend binnen cohort 2022, cohort 2023 en cohort 2024 afzonderlijk. | |||
3.4 Start inburgering tijdens verblijf in COA-opvanglocatie
Eén van de doelen van de Wet inburgering 2021 is om inburgeraars zo veel als mogelijk al in een opvanglocatie te laten beginnen met voorbereidende (formele) activiteiten in het kader van het inburgeringstraject. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het faciliteren van Voorinburgering (paragraaf 3.1), maar ook om activiteiten vanuit gemeenten (zie hoofdstuk 5), zoals starten met de brede intake en het vaststellen van de PIP (Persoonlijk Inburgerings- en Participatieplan). Vanaf het moment dat inburgeringsplichtige asielmigranten door COA aan een gemeente gekoppeld zijn, ontstaat voor de gemeente de mogelijkheid om te starten met begeleiding van de inburgeraar. Dit kan dus al op het moment dat de asielmigrant nog in een opvanglocatie verblijft. Uit de KIS-monitor 20238) blijkt echter dat de meeste gemeenten dit niet doen. Een belangrijke reden hiervoor is de afstand tussen de gekoppelde gemeente en de opvanglocatie (zie figuur 3.2.2). Dit is ook terug te zien in de resultaten van voorliggend onderzoek. Van de asielmigranten die in 2022 inburgeringsplichtig werden, is bij 9 procent (1,3 duizend) een PIP vastgesteld door gemeenten, terwijl de inburgeraar nog in een COA-opvanglocatie verbleef. Voor cohort 2023 is dit 12 procent (2,1 duizend) en voor cohort 2024 is dit 6 procent (1,2 duizend). Vooral voor cohort 2024 kan dit aandeel nog stijgen wanneer over een langer periode gekeken wordt. Zie hoofdstuk 5 voor meer informatie over dit onderwerp.
In tabel 3.4.1 is weergegeven dat van de totale groep asielmigranten met een opvangovereenkomst (exclusief administratief geplaatsten) geldt dat bijna de helft heeft deelgenomen aan de Voorinburgering (46 procent) en een op de vijf (19 procent) is gestart met de brede intake. Voor cohort 2022 en cohort 2023 is te zien dat respectievelijk 66 procent en 58 procent heeft deelgenomen aan Voorinburgering, de brede intake is gestart en/of de PIP is vastgesteld. Het gaat hier voor het overgrote deel om deelname aan de Voorinburgering. Voor cohort 2024 geldt dat iets minder dan de helft heeft deelgenomen aan Voorinburgering, de brede intake en/of dat er is gestart met het opstellen van een PIP eind 2023 (45 procent). Voor dit cohort wordt verwacht dat dit aandeel nog gaat stijgen als verder vooruit gekeken kan worden.
8) Monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding en inburgering statushouders en gezinsmigranten 2023 | KIS
4. Vestiging en spreiding van inburgeringsplichtigen in gemeenten
4.1 Huisvesting eerste fase van het inburgeringsproces – asielmigranten
In figuur 4.1.1 is te zien dat 22 procent (13,6 duizend) van de asielmigranten al gevestigd was in de gemeente op het moment dat de inburgeringsplicht startte. Dit betreft vooral personen die nooit in een opvanglocatie van COA hebben gezeten en personen die al langer in Nederland wonen en in de periode 2022-2024 de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt waardoor zij inburgeringsplichtig worden. Ook administratief geplaatsten zijn al gevestigd in de gemeente. Het aandeel asielmigranten dat al gevestigd was in de gemeente op het moment dat de inburgeringsplicht startte is hoger voor cohort 2023 en 2024 (23 procent) vergeleken met cohort 2022 (18 procent). Minder dan de helft van de asielmigranten die drie maanden inburgeringsplichtig zijn, is op dat moment gevestigd in de gemeente (24,9 duizend, 43 procent). Voor 2024 zijn aandelen van asielmigranten die gevestigd zijn in de gemeente wat lager. Na drie maanden is 38 procent van de asielmigranten uit cohort 2024 gevestigd in de gemeente, tegenover 43 procent uit cohort 2022 en 46 procent uit cohort 2023. Na twaalf maanden is 85 procent van de asielmigranten gevestigd in de gemeente wat neerkomt op 33,2 duizend van de 38,9 duizend asielmigranten die twaalf maanden inburgeringsplichtig zijn.
| Maanden voor/na inburgeringsplichtig | COA (%) | Huisvesting in gemeente (%) | (Nog) niet in Nederland (%) |
|---|---|---|---|
| -3 maanden (N = 64 775) | 61 | 11 | 29 |
| 0 maanden (N = 63 285) | 78 | 22 | 0 |
| 3 maanden (N = 58 120) | 57 | 43 | 0 |
| 6 maanden (N = 51 755) | 37 | 63 | 0 |
| 9 maanden (N = 45 685) | 23 | 77 | 0 |
| 12 maanden (N = 38 890) | 14 | 85 | 1 |
| 15 maanden (N = 32 865) | 9 | 91 | 1 |
| 18 maanden (N = 27 210) | 5 | 94 | 1 |
| 21 maanden (N = 22 335) | 2 | 97 | 1 |
| 24 maanden (N = 17 230) | 1 | 98 | 1 |
| 27 maanden (N = 11 295) | 0 | 98 | 1 |
| 30 maanden (N = 6 175) | 0 | 98 | 1 |
| 1)Percentageverdelingen zijn berekend op het aantal asielmigranten dat het desbetreffende aantal maanden inburgeringsplichtig is. Wanneer een asielmigrant bijvoorbeeld nog geen 6 maanden inburgeringsplichtig is, wordt deze niet meegenomen in de berekening. Hierdoor kunnen er populatieverschillen zijn tussen de staven. | |||
Gezins- en overige migranten vestigen zich in Nederland direct bij de referent. Hierdoor zijn zij bij de vaststelling van de inburgeringsplicht al gevestigd in de gemeente.
4.2 Regionale spreiding - alle inburgeraars
In figuur 4.2.1 en 4.2.2 is de regionale spreiding van respectievelijk asielmigranten en gezins- en overige migranten eind 2024 opgenomen. Het gaat hier om personen die in 2022, 2023 of 2024 inburgeringsplichtig zijn geworden. Voor de asielmigranten geldt dat alleen de inburgeraars zijn opgenomen in figuur 4.2.1 die eind 2024 in de gemeente gevestigd zijn en dus niet meer in een COA-opvanglocatie verbleven. Er zijn 51,9 duizend van de in totaal 64,8 duizend asielmigranten opgenomen in het figuur.
| statnaam | Aandeel asielmigranten ( per 10 duizend inwoners) |
|---|---|
| Groningen | 35,1 |
| Almere | 35,5 |
| Stadskanaal | 23,4 |
| Veendam | 25,4 |
| Zeewolde | 16,7 |
| Achtkarspelen | 24,8 |
| Ameland | |
| Harlingen | 24,6 |
| Heerenveen | 26,1 |
| Leeuwarden | 38,8 |
| Ooststellingwerf | 23,2 |
| Opsterland | 23,3 |
| Schiermonnikoog | |
| Smallingerland | 26,5 |
| Terschelling | |
| Vlieland | |
| Weststellingwerf | 30,2 |
| Assen | 30,8 |
| Coevorden | 25,2 |
| Emmen | 26,1 |
| Hoogeveen | 23,9 |
| Meppel | 29,3 |
| Almelo | 22,9 |
| Borne | 34,5 |
| Dalfsen | 21,9 |
| Deventer | 28,5 |
| Enschede | 41,1 |
| Haaksbergen | 26,7 |
| Hardenberg | 20,7 |
| Hellendoorn | 27,6 |
| Hengelo (O.) | 39,7 |
| Kampen | 27,6 |
| Losser | 19,3 |
| Noordoostpolder | 27,0 |
| Oldenzaal | 17,3 |
| Ommen | 18,4 |
| Raalte | 36,5 |
| Staphorst | 31,0 |
| Tubbergen | 21,0 |
| Urk | 15,9 |
| Wierden | 30,1 |
| Zwolle | 36,4 |
| Aalten | 29,3 |
| Apeldoorn | 30,9 |
| Arnhem | 37,6 |
| Barneveld | 24,0 |
| Beuningen | 33,7 |
| Brummen | 35,2 |
| Buren | 30,6 |
| Culemborg | 28,4 |
| Doesburg | 36,1 |
| Doetinchem | 33,5 |
| Druten | 28,1 |
| Duiven | 28,1 |
| Ede | 28,7 |
| Elburg | 29,3 |
| Epe | 31,7 |
| Ermelo | 25,1 |
| Harderwijk | 30,4 |
| Hattem | 23,8 |
| Heerde | 20,8 |
| Heumen | 29,7 |
| Lochem | 20,4 |
| Maasdriel | 17,2 |
| Nijkerk | 32,0 |
| Nijmegen | 36,6 |
| Oldebroek | 18,5 |
| Putten | 24,0 |
| Renkum | 23,9 |
| Rheden | 29,8 |
| Rozendaal | |
| Scherpenzeel | 19,3 |
| Tiel | 29,5 |
| Voorst | 29,6 |
| Wageningen | 32,9 |
| Westervoort | 29,7 |
| Winterswijk | 35,9 |
| Wijchen | 42,1 |
| Zaltbommel | 19,7 |
| Zevenaar | 28,9 |
| Zutphen | 35,9 |
| Nunspeet | 24,1 |
| Dronten | 22,5 |
| Amersfoort | 25,6 |
| Baarn | 31,9 |
| De Bilt | 27,4 |
| Bunnik | 31,0 |
| Bunschoten | 28,7 |
| Eemnes | 30,8 |
| Houten | 29,5 |
| Leusden | 36,3 |
| Lopik | 27,2 |
| Montfoort | 25,2 |
| Renswoude | 17,4 |
| Rhenen | 27,2 |
| Soest | 25,2 |
| Utrecht | 30,6 |
| Veenendaal | 35,3 |
| Woudenberg | 20,5 |
| Wijk bij Duurstede | 25,1 |
| IJsselstein | 31,4 |
| Zeist | 27,8 |
| Nieuwegein | 27,3 |
| Aalsmeer | 33,1 |
| Alkmaar | 29,4 |
| Amstelveen | 28,4 |
| Amsterdam | 27,6 |
| Bergen (NH.) | 30,1 |
| Beverwijk | 36,2 |
| Blaricum | 27,5 |
| Bloemendaal | 29,4 |
| Castricum | 19,2 |
| Diemen | 25,8 |
| Edam-Volendam | 23,0 |
| Enkhuizen | 21,2 |
| Haarlem | 29,2 |
| Haarlemmermeer | 26,4 |
| Heemskerk | 33,0 |
| Heemstede | 27,2 |
| Heiloo | 35,0 |
| Den Helder | 26,6 |
| Hilversum | 30,7 |
| Hoorn | 31,7 |
| Huizen | 25,5 |
| Landsmeer | 21,4 |
| Laren (NH.) | 26,2 |
| Medemblik | 26,1 |
| Oostzaan | 25,8 |
| Opmeer | 32,8 |
| Ouder-Amstel | 41,5 |
| Purmerend | 28,4 |
| Schagen | 31,4 |
| Texel | 29,0 |
| Uitgeest | 33,6 |
| Uithoorn | 31,6 |
| Velsen | 31,1 |
| Zandvoort | 31,5 |
| Zaanstad | 32,2 |
| Alblasserdam | 22,2 |
| Alphen aan den Rijn | 27,4 |
| Barendrecht | 31,8 |
| Drechterland | 19,5 |
| Capelle aan den IJssel | 30,9 |
| Delft | 32,4 |
| Dordrecht | 29,5 |
| Gorinchem | 34,9 |
| Gouda | 31,0 |
| 's-Gravenhage | 32,6 |
| Hardinxveld-Giessendam | 34,6 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 26,0 |
| Stede Broec | 24,8 |
| Hillegom | 24,1 |
| Katwijk | 27,6 |
| Krimpen aan den IJssel | 27,0 |
| Leiden | 33,0 |
| Leiderdorp | 21,6 |
| Lisse | 25,6 |
| Maassluis | 37,7 |
| Nieuwkoop | 22,0 |
| Noordwijk | 25,1 |
| Oegstgeest | 27,0 |
| Oudewater | 24,5 |
| Papendrecht | 21,8 |
| Ridderkerk | 27,2 |
| Rotterdam | 34,3 |
| Rijswijk (ZH.) | 29,3 |
| Schiedam | 26,3 |
| Sliedrecht | 34,3 |
| Albrandswaard | 26,5 |
| Vlaardingen | 31,4 |
| Voorschoten | 31,2 |
| Waddinxveen | 22,1 |
| Wassenaar | 24,0 |
| Woerden | 34,4 |
| Zoetermeer | 27,3 |
| Zoeterwoude | 30,8 |
| Zwijndrecht | 30,1 |
| Borsele | 26,0 |
| Goes | 30,2 |
| West Maas en Waal | 36,9 |
| Hulst | 22,0 |
| Kapelle | 30,7 |
| Middelburg (Z.) | 31,0 |
| Reimerswaal | 21,4 |
| Terneuzen | 30,8 |
| Tholen | 22,3 |
| Veere | 18,1 |
| Vlissingen | 33,0 |
| De Ronde Venen | 28,4 |
| Tytsjerksteradiel | 27,6 |
| Asten | 26,0 |
| Baarle-Nassau | 21,2 |
| Bergen op Zoom | 35,2 |
| Best | 22,4 |
| Boekel | 22,1 |
| Boxtel | 26,5 |
| Breda | 33,8 |
| Deurne | 31,6 |
| Pekela | 28,0 |
| Dongen | 25,8 |
| Eersel | 24,8 |
| Eindhoven | 34,7 |
| Etten-Leur | 30,9 |
| Geertruidenberg | 24,9 |
| Gilze en Rijen | 34,7 |
| Goirle | 22,6 |
| Helmond | 29,2 |
| 's-Hertogenbosch | 35,5 |
| Heusden | 25,0 |
| Hilvarenbeek | 12,5 |
| Loon op Zand | 27,3 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 28,9 |
| Oirschot | 28,5 |
| Oisterwijk | 18,2 |
| Oosterhout | 28,5 |
| Oss | 34,9 |
| Rucphen | 23,0 |
| Sint-Michielsgestel | 23,3 |
| Someren | 27,2 |
| Son en Breugel | 19,5 |
| Steenbergen | 24,5 |
| Waterland | 31,4 |
| Tilburg | 28,7 |
| Valkenswaard | 31,5 |
| Veldhoven | 26,7 |
| Vught | 29,4 |
| Waalre | 30,6 |
| Waalwijk | 28,8 |
| Woensdrecht | 27,0 |
| Zundert | 17,7 |
| Wormerland | 30,2 |
| Landgraaf | 20,2 |
| Beek (L.) | 27,8 |
| Beesel | 26,1 |
| Bergen (L.) | 26,6 |
| Brunssum | 28,8 |
| Gennep | 30,9 |
| Heerlen | 31,4 |
| Kerkrade | 32,0 |
| Maastricht | 28,3 |
| Meerssen | 21,5 |
| Mook en Middelaar | 36,8 |
| Nederweert | 20,0 |
| Roermond | 33,7 |
| Simpelveld | 24,4 |
| Stein (L.) | 32,3 |
| Vaals | 24,7 |
| Venlo | 40,9 |
| Venray | 30,2 |
| Voerendaal | 24,2 |
| Weert | 34,3 |
| Valkenburg aan de Geul | 21,3 |
| Lelystad | 22,0 |
| Horst aan de Maas | 41,0 |
| Oude IJsselstreek | 21,6 |
| Teylingen | 23,4 |
| Utrechtse Heuvelrug | 20,8 |
| Oost Gelre | 21,7 |
| Koggenland | 25,4 |
| Lansingerland | 16,8 |
| Leudal | 23,6 |
| Maasgouw | 28,7 |
| Gemert-Bakel | 28,6 |
| Halderberge | 35,3 |
| Heeze-Leende | 20,8 |
| Laarbeek | 23,7 |
| Reusel-De Mierden | 18,4 |
| Roerdalen | 38,5 |
| Roosendaal | 30,9 |
| Schouwen-Duiveland | 15,9 |
| Aa en Hunze | 25,1 |
| Borger-Odoorn | 19,2 |
| De Wolden | 22,4 |
| Noord-Beveland | 31,5 |
| Wijdemeren | 18,3 |
| Noordenveld | 23,7 |
| Twenterand | 19,1 |
| Westerveld | 30,0 |
| Lingewaard | 26,4 |
| Cranendonck | 62,4 |
| Steenwijkerland | 25,3 |
| Moerdijk | 30,2 |
| Echt-Susteren | 31,2 |
| Sluis | 17,3 |
| Drimmelen | 21,3 |
| Bernheze | 27,7 |
| Alphen-Chaam | 23,9 |
| Bergeijk | 18,2 |
| Bladel | 16,7 |
| Gulpen-Wittem | 21,3 |
| Tynaarlo | 24,5 |
| Midden-Drenthe | 26,4 |
| Overbetuwe | 25,6 |
| Hof van Twente | 28,2 |
| Neder-Betuwe | 17,5 |
| Rijssen-Holten | 20,7 |
| Geldrop-Mierlo | 27,0 |
| Olst-Wijhe | 26,5 |
| Dinkelland | 16,8 |
| Westland | 27,6 |
| Midden-Delfland | 25,8 |
| Berkelland | 27,3 |
| Bronckhorst | 26,3 |
| Sittard-Geleen | 28,1 |
| Kaag en Braassem | 20,6 |
| Dantumadiel | 28,7 |
| Zuidplas | 24,0 |
| Peel en Maas | 32,9 |
| Oldambt | 27,9 |
| Zwartewaterland | 17,1 |
| Súdwest-Fryslân | 23,8 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 30,1 |
| Eijsden-Margraten | 23,0 |
| Stichtse Vecht | 18,2 |
| Hollands Kroon | 27,3 |
| Leidschendam-Voorburg | 21,7 |
| Goeree-Overflakkee | 28,9 |
| Pijnacker-Nootdorp | 24,2 |
| Nissewaard | 32,5 |
| Krimpenerwaard | 23,4 |
| De Fryske Marren | 21,2 |
| Gooise Meren | 28,2 |
| Berg en Dal | 26,8 |
| Meierijstad | 28,5 |
| Waadhoeke | 21,3 |
| Westerwolde | 37,8 |
| Midden-Groningen | 29,3 |
| Beekdaelen | 19,5 |
| Montferland | 24,4 |
| Altena | 27,5 |
| West Betuwe | 30,2 |
| Vijfheerenlanden | 22,7 |
| Hoeksche Waard | 19,9 |
| Het Hogeland | 21,8 |
| Westerkwartier | 25,4 |
| Noardeast-Fryslân | 27,3 |
| Molenlanden | 23,2 |
| Eemsdelta | 7,8 |
| Dijk en Waard | 28,3 |
| Land van Cuijk | 28,3 |
| Maashorst | 23,6 |
| Voorne aan Zee | 20,2 |
Asielmigranten (figuur 4.2.1) wonen over het algemeen meer verspreid over Nederland dan gezins- en overige migranten (figuur 4.2.2).
Door de spreiding van asielmigranten over het land zijn het bij deze groep juist vaker de wat kleinere gemeenten die in verhouding veel asielmigranten huisvesten. Zo wonen in Ouder-Amstel relatief gezien veel asielmigranten (42 asielmigranten per 10 duizend inwoners, het gemiddelde van alle gemeenten ligt rond 27 asielmigranten per 10 duizend inwoners). Absoluut gezien gaat het hier echter om 60 inburgeraars die in deze gemeente staan ingeschreven. Aan de randen van Nederland, in bijvoorbeeld Limburg, vinden we kleine(re) gemeenten met in verhouding veel asielmigranten. Van de vier grote gemeenten, staan in Rotterdam per 10 duizend inwoners de meeste asielmigranten ingeschreven. Dit zijn er 34 per 10 duizend inwoners (2,3 duizend asielmigranten). In Amsterdam is dit het minst: 28 per 10 duizend inwoners (2,6 duizend asielmigranten).
Gezins- en overige migranten wonen juist vooral in de grote steden in het westen van het land, de vier grote gemeenten staan in de top 10 van gemeenten waar de meeste gezins- en overige migranten ingeschreven staan. In Amsterdam en Den Haag wonen de meeste gezins- en overige migranten per 10 duizend inwoners: respectievelijk 45 en 43 gezins- en overige migranten per 10 duizend inwoners. Dit komt neer op 4,2 duizend gezins- en overige migranten in Amsterdam en 2,4 duizend in Den Haag.
| statnaam | Aandeel gezins- & overige migranten ( per 10 duizend inwoners) |
|---|---|
| Groningen | 19,5 |
| Almere | 40,4 |
| Stadskanaal | 7,8 |
| Veendam | 9,1 |
| Zeewolde | 10,5 |
| Achtkarspelen | 7,1 |
| Ameland | |
| Harlingen | 9,2 |
| Heerenveen | 12,6 |
| Leeuwarden | 16,7 |
| Ooststellingwerf | 3,9 |
| Opsterland | 3,3 |
| Schiermonnikoog | |
| Smallingerland | 11,5 |
| Terschelling | |
| Vlieland | |
| Weststellingwerf | |
| Assen | 10,8 |
| Coevorden | 7,0 |
| Emmen | 9,1 |
| Hoogeveen | 8,8 |
| Meppel | 9,8 |
| Almelo | 15,5 |
| Borne | 6,1 |
| Dalfsen | 6,7 |
| Deventer | 16,0 |
| Enschede | 17,6 |
| Haaksbergen | 6,2 |
| Hardenberg | 6,4 |
| Hellendoorn | 6,9 |
| Hengelo (O.) | 13,8 |
| Kampen | 10,7 |
| Losser | 4,3 |
| Noordoostpolder | 10,0 |
| Oldenzaal | 9,4 |
| Ommen | |
| Raalte | 6,5 |
| Staphorst | |
| Tubbergen | |
| Urk | |
| Wierden | |
| Zwolle | 15,8 |
| Aalten | 9,2 |
| Apeldoorn | 14,6 |
| Arnhem | 26,2 |
| Barneveld | 7,2 |
| Beuningen | 11,2 |
| Brummen | 7,0 |
| Buren | 9,0 |
| Culemborg | 16,7 |
| Doesburg | 13,5 |
| Doetinchem | 13,4 |
| Druten | 7,7 |
| Duiven | 12,1 |
| Ede | 15,0 |
| Elburg | 6,3 |
| Epe | 6,0 |
| Ermelo | 10,8 |
| Harderwijk | 10,1 |
| Hattem | |
| Heerde | 7,8 |
| Heumen | 8,9 |
| Lochem | 7,3 |
| Maasdriel | 5,7 |
| Nijkerk | 9,9 |
| Nijmegen | 17,6 |
| Oldebroek | 6,2 |
| Putten | 6,0 |
| Renkum | 9,5 |
| Rheden | 10,3 |
| Rozendaal | |
| Scherpenzeel | |
| Tiel | 18,9 |
| Voorst | |
| Wageningen | 16,4 |
| Westervoort | 16,5 |
| Winterswijk | 10,3 |
| Wijchen | 9,6 |
| Zaltbommel | 13,2 |
| Zevenaar | 10,0 |
| Zutphen | 11,3 |
| Nunspeet | 5,2 |
| Dronten | 6,8 |
| Amersfoort | 19,2 |
| Baarn | 12,0 |
| De Bilt | 14,9 |
| Bunnik | 6,2 |
| Bunschoten | 8,8 |
| Eemnes | 15,4 |
| Houten | 12,8 |
| Leusden | 7,9 |
| Lopik | 6,8 |
| Montfoort | |
| Renswoude | |
| Rhenen | 9,9 |
| Soest | 14,7 |
| Utrecht | 29,0 |
| Veenendaal | 16,6 |
| Woudenberg | 10,2 |
| Wijk bij Duurstede | 8,4 |
| IJsselstein | 12,0 |
| Zeist | 16,5 |
| Nieuwegein | 28,8 |
| Aalsmeer | 13,5 |
| Alkmaar | 20,0 |
| Amstelveen | 31,0 |
| Amsterdam | 44,6 |
| Bergen (NH.) | 8,4 |
| Beverwijk | 21,0 |
| Blaricum | |
| Bloemendaal | 6,3 |
| Castricum | 9,6 |
| Diemen | 33,4 |
| Edam-Volendam | 9,5 |
| Enkhuizen | 15,9 |
| Haarlem | 24,8 |
| Haarlemmermeer | 21,8 |
| Heemskerk | 13,9 |
| Heemstede | 9,1 |
| Heiloo | 6,2 |
| Den Helder | 17,7 |
| Hilversum | 23,3 |
| Hoorn | 21,8 |
| Huizen | 18,2 |
| Landsmeer | 8,6 |
| Laren (NH.) | 13,1 |
| Medemblik | 7,6 |
| Oostzaan | 15,5 |
| Opmeer | 8,2 |
| Ouder-Amstel | 17,3 |
| Purmerend | 25,2 |
| Schagen | 9,4 |
| Texel | |
| Uitgeest | 7,5 |
| Uithoorn | 22,1 |
| Velsen | 17,3 |
| Zandvoort | 11,4 |
| Zaanstad | 28,2 |
| Alblasserdam | 7,4 |
| Alphen aan den Rijn | 18,3 |
| Barendrecht | 13,3 |
| Drechterland | 7,3 |
| Capelle aan den IJssel | 23,6 |
| Delft | 28,7 |
| Dordrecht | 22,5 |
| Gorinchem | 18,1 |
| Gouda | 25,7 |
| 's-Gravenhage | 42,6 |
| Hardinxveld-Giessendam | 10,7 |
| Hendrik-Ido-Ambacht | 7,6 |
| Stede Broec | 9,0 |
| Hillegom | 8,8 |
| Katwijk | 11,9 |
| Krimpen aan den IJssel | 6,8 |
| Leiden | 26,1 |
| Leiderdorp | 14,4 |
| Lisse | 6,4 |
| Maassluis | 18,1 |
| Nieuwkoop | 8,5 |
| Noordwijk | 13,1 |
| Oegstgeest | 23,1 |
| Oudewater | |
| Papendrecht | 10,9 |
| Ridderkerk | 16,8 |
| Rotterdam | 35,3 |
| Rijswijk (ZH.) | 29,3 |
| Schiedam | 28,1 |
| Sliedrecht | 9,5 |
| Albrandswaard | 11,4 |
| Vlaardingen | 24,9 |
| Voorschoten | 9,8 |
| Waddinxveen | 11,8 |
| Wassenaar | 18,5 |
| Woerden | 13,0 |
| Zoetermeer | 22,6 |
| Zoeterwoude | 20,6 |
| Zwijndrecht | 15,6 |
| Borsele | 6,5 |
| Goes | 11,3 |
| West Maas en Waal | 7,4 |
| Hulst | 7,3 |
| Kapelle | |
| Middelburg (Z.) | 13,0 |
| Reimerswaal | 6,4 |
| Terneuzen | 13,6 |
| Tholen | 7,4 |
| Veere | |
| Vlissingen | 17,6 |
| De Ronde Venen | 14,2 |
| Tytsjerksteradiel | 4,6 |
| Asten | 5,8 |
| Baarle-Nassau | |
| Bergen op Zoom | 15,1 |
| Best | 14,4 |
| Boekel | |
| Boxtel | 10,3 |
| Breda | 16,2 |
| Deurne | 7,5 |
| Pekela | 8,0 |
| Dongen | 9,2 |
| Eersel | 7,4 |
| Eindhoven | 32,5 |
| Etten-Leur | 9,9 |
| Geertruidenberg | 6,8 |
| Gilze en Rijen | 11,0 |
| Goirle | 6,2 |
| Helmond | 14,6 |
| 's-Hertogenbosch | 18,4 |
| Heusden | 6,5 |
| Hilvarenbeek | |
| Loon op Zand | 6,3 |
| Nuenen, Gerwen en Nederwetten | 8,3 |
| Oirschot | 7,8 |
| Oisterwijk | 7,6 |
| Oosterhout | 13,8 |
| Oss | 12,7 |
| Rucphen | 4,2 |
| Sint-Michielsgestel | 6,6 |
| Someren | 5,0 |
| Son en Breugel | 5,6 |
| Steenbergen | 6,1 |
| Waterland | 8,6 |
| Tilburg | 16,3 |
| Valkenswaard | 9,5 |
| Veldhoven | 20,3 |
| Vught | 7,7 |
| Waalre | 8,3 |
| Waalwijk | 12,9 |
| Woensdrecht | 4,5 |
| Zundert | 6,7 |
| Wormerland | 9,1 |
| Landgraaf | 8,1 |
| Beek (L.) | |
| Beesel | 11,2 |
| Bergen (L.) | 7,6 |
| Brunssum | 14,4 |
| Gennep | 5,6 |
| Heerlen | 18,9 |
| Kerkrade | 11,0 |
| Maastricht | 19,2 |
| Meerssen | |
| Mook en Middelaar | |
| Nederweert | |
| Roermond | 23,9 |
| Simpelveld | |
| Stein (L.) | 8,1 |
| Vaals | 9,9 |
| Venlo | 14,5 |
| Venray | 11,2 |
| Voerendaal | |
| Weert | 11,7 |
| Valkenburg aan de Geul | 12,2 |
| Lelystad | 29,7 |
| Horst aan de Maas | 8,0 |
| Oude IJsselstreek | 7,6 |
| Teylingen | 10,4 |
| Utrechtse Heuvelrug | 7,9 |
| Oost Gelre | 6,7 |
| Koggenland | 8,5 |
| Lansingerland | 9,1 |
| Leudal | 8,3 |
| Maasgouw | 6,1 |
| Gemert-Bakel | 6,4 |
| Halderberge | 6,4 |
| Heeze-Leende | 8,9 |
| Laarbeek | 6,5 |
| Reusel-De Mierden | |
| Roerdalen | 4,8 |
| Roosendaal | 14,8 |
| Schouwen-Duiveland | 7,2 |
| Aa en Hunze | 3,9 |
| Borger-Odoorn | 3,8 |
| De Wolden | |
| Noord-Beveland | |
| Wijdemeren | 10,2 |
| Noordenveld | 3,2 |
| Twenterand | 7,3 |
| Westerveld | |
| Lingewaard | 6,3 |
| Cranendonck | 9,6 |
| Steenwijkerland | 8,8 |
| Moerdijk | 9,2 |
| Echt-Susteren | 9,4 |
| Sluis | 6,5 |
| Drimmelen | 5,3 |
| Bernheze | 4,6 |
| Alphen-Chaam | |
| Bergeijk | 5,2 |
| Bladel | |
| Gulpen-Wittem | 7,1 |
| Tynaarlo | 4,3 |
| Midden-Drenthe | 5,9 |
| Overbetuwe | 6,1 |
| Hof van Twente | 7,1 |
| Neder-Betuwe | 5,8 |
| Rijssen-Holten | 5,2 |
| Geldrop-Mierlo | 11,0 |
| Olst-Wijhe | |
| Dinkelland | |
| Westland | 8,2 |
| Midden-Delfland | 5,2 |
| Berkelland | 6,8 |
| Bronckhorst | 4,2 |
| Sittard-Geleen | 12,4 |
| Kaag en Braassem | 8,6 |
| Dantumadiel | |
| Zuidplas | 11,5 |
| Peel en Maas | 6,6 |
| Oldambt | 10,2 |
| Zwartewaterland | 8,5 |
| Súdwest-Fryslân | 8,8 |
| Bodegraven-Reeuwijk | 10,9 |
| Eijsden-Margraten | 5,8 |
| Stichtse Vecht | 15,9 |
| Hollands Kroon | 5,0 |
| Leidschendam-Voorburg | 26,2 |
| Goeree-Overflakkee | 6,7 |
| Pijnacker-Nootdorp | 12,1 |
| Nissewaard | 19,4 |
| Krimpenerwaard | 7,8 |
| De Fryske Marren | 4,8 |
| Gooise Meren | 16,6 |
| Berg en Dal | 8,5 |
| Meierijstad | 10,1 |
| Waadhoeke | 5,3 |
| Westerwolde | 3,8 |
| Midden-Groningen | 9,8 |
| Beekdaelen | 5,6 |
| Montferland | 6,8 |
| Altena | 5,1 |
| West Betuwe | 7,6 |
| Vijfheerenlanden | 13,0 |
| Hoeksche Waard | 6,6 |
| Het Hogeland | 6,2 |
| Westerkwartier | 5,4 |
| Noardeast-Fryslân | 5,5 |
| Molenlanden | 5,5 |
| Eemsdelta | 7,8 |
| Dijk en Waard | 13,9 |
| Land van Cuijk | 8,7 |
| Maashorst | 8,4 |
| Voorne aan Zee | 10,1 |
5. Inburgering in de vestigingsgemeente
5.1 Start inburgeringsplicht en vestiging in gemeente
In hoofdstuk 3 is beschreven dat een gemeente na koppeling van de inburgeringsplichtige aan de gemeente, al met de begeleiding van inburgeringsplichtige asielmigranten kan starten. Echter, gemeenten wachten veelal tot het moment dat de inburgeraar in de gemeente gehuisvest wordt. Voor gezins- en overige migranten geldt dat de gemeente waar zij zich bij de referent vestigen, ook de gemeente is die de inburgering begeleidt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inburgering van asielmigranten en gezins- en overige migranten en de begeleiding door gemeenten voor cohort 2022, 2023 en 2024.
5.2 Brede intake
De inburgering in de gemeente start voor inburgeraars met een brede intake die uitgevoerd wordt door (ofwel onder de regie is van) de gemeente. Tijdens de brede intake wordt een beeld gevormd van de startpositie en ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar op het gebied van inburgering en participatie. De gemeente brengt deze informatie in kaart om vervolgens, zoveel mogelijk in samenspraak met de inburgeraar, invulling te geven aan het inburgeringstraject.
Eind 2024 is 96 procent van de asielmigranten uit cohort 2022 gestart met een brede intake. Voor cohort 2023 geldt dat eind 2024 85 procent van de asielmigranten een brede intake is gestart en voor cohort 2024 ligt dit aandeel op 39 procent.
Voor gezins- en overige migranten uit cohort 2022 is de brede intake eind 2024 bij 97 procent gestart. Voor cohort 2023 geldt dat 91 procent van de gezins- en overige migranten eind 2024 is gestart met een brede intake en voor cohort 2024 ligt dit eind 2024 op 56 procent. Het aandeel met een start brede intake ligt voor cohort 2023 en 2024 hoger voor gezins- en overige migranten dan voor asielmigranten.
5.3 Leerbaarheidstoets en leerroute
Onderdeel van de brede intake is de leerbaarheidstoets. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het begeleiden en afnemen van de leerbaarheidstoets. De resultaten van de leerbaarheidstoets kunnen worden gebruikt om vast te stellen of de leerroute op taalniveau B1 (eenvoudig Nederlands9)) haalbaar is voor de inburgeringsplichtige.
De leerroute wordt door de gemeente vastgesteld op basis van onder andere de resultaten van de leerbaarheidstoets en opgenomen in het PIP (Persoonlijk plan inburgering en participatie). Er worden drie verschillende leerroutes onderscheiden:
- De B1-route: deze route is gericht op het zo snel mogelijk behalen van taalniveau B1. Dit is een verhoging van het taalniveau ten opzichte van het vorige stelsel, dat gericht was op het behalen van A2-niveau. Om dit mogelijk te maken en het perspectief van de inburgeraar op de arbeidsmarkt te vergroten is het van belang dat het leren van de taal wordt gecombineerd met (vrijwilligers)werk. Wanneer na verloop van tijd blijkt dat het B1-niveau toch niet (op alle onderdelen) haalbaar is kan de inburgeraar (onderdelen van) het inburgeringsexamen op A2-niveau doen.
- De onderwijsroute (O-route): deze route is gericht op het behalen van een Nederlands schooldiploma, waarmee de inburgeraar een goede startpositie genereert op de arbeidsmarkt. Naast het leren van de Nederlandse taal op het niveau dat nodig is voor de vervolgopleiding (B1 of hoger), worden jonge inburgeraars binnen deze route voorbereid op instroom in een Nederlandse opleiding (mbo, hbo of wo).
- De zelfredzaamheidsroute (Z-route): deze route is gericht op degenen voor wie de B1- of onderwijsroute niet haalbaar is. Binnen deze route moeten inburgeraars 800 uur aan taallessen volgen en 800 uur besteden aan het onderdeel participatie. Deze route wordt, anders dan de B1- en onderwijsroute, in principe niet afgesloten met een examen. Wanneer tijdens het traject blijkt dat iemand wellicht toch A2-niveau of hoger kan behalen op (bepaalde) taalonderdelen wordt van de gemeente verwacht deze persoon te stimuleren om de betreffende examens af te leggen.
| cohort | B1-route (%) | Onderwijsroute (%) | Z-route (%) |
|---|---|---|---|
| 2022 | 57 | 11 | 32 |
| 2023 | 59 | 14 | 27 |
| 2024 | 55 | 17 | 29 |
| Totaal | 57 | 13 | 29 |
In cohort 2022, 2023 en 2024 komt de B1-route het meest voor (respectievelijk 57 procent, 59 procent en 55 procent) gevolgd door de Z-route en de onderwijsroute. De onderwijsroute komt bij cohort 2022 relatief minder vaak voor (11 procent) dan bij cohort 2023 en 2024 (14 en 17 procent). De Z-route komt echter juist vaker voor bij cohort 2022 (32 procent) dan bij cohort 2023 en 2024 (27 en 29 procent).
| cohort | B1-route (%) | Onderwijsroute (%) | Z-route (%) |
|---|---|---|---|
| 2022 | 90 | 1 | 9 |
| 2023 | 93 | 0 | 7 |
| 2024 | 94 | 0 | 6 |
| Totaal | 92 | 0 | 7 |
In cohort 2022, 2023 en 2024 komt de B1-route verreweg het meest voor (respectievelijk 90 procent, 93 procent en 94 procent). De onderwijsroute komt bij alle cohorten nauwelijks voor (0 tot 1 procent). De Z-route komt iets vaker voor bij cohort 2022 (9 procent) dan bij cohort 2023 en 2024 (7 en 6 procent).
| leerroute | B1-route haalbaar | B1-route niet haalbaar | Geen uitslag | Onbekend |
|---|---|---|---|---|
| B1-route | 19820 | 4180 | 390 | |
| Onderwijsroute | 5005 | 495 | 140 | |
| Z-route | 1515 | 10720 | 215 | |
| Nog geen PIP | 2685 | 1570 |
In figuur 5.3.3 is per leerroute weergegeven voor hoeveel asielmigranten de uitkomst van de leerbaarheidstoets aangaf of de B1-route haalbaar was. Bij de B1-route is bij 19,8 duizend asielmigranten (81 procent van de asielmigranten met de B1-route en een leerbaarheidstoets; met nagenoeg geen verschillen tussen de cohorten) de B1-route naar aanleiding van de resultaten van de leerbaarheidstoets haalbaar geacht. Bij 4,2 duizend asielmigranten (17 procent van de asielmigranten met de B1-route en een leerbaarheidstoets) was de uitslag van de leerbaarheidstoets echter dat B1-niveau niet haalbaar is. In die gevallen is bij het bepalen van de leerroute afgeweken van de uitslag van de leerbaarheidstoets.
Voor de onderwijsroute geldt dat de B1-route volgens de leerbaarheidstoets in 89 procent van de gevallen haalbaar is geacht. Bij de Z-route is dit aandeel lager, volgens de leerbaarheidstoets kan 12 procent wel de B1-route halen.
In tabel 5.3.4 wordt naar aanleiding van het resultaat van de leerbaarheidstoets aangegeven welke leerroute het meest is gekozen. Daarbij is de categorie ‘Nog geen PIP’ buiten beschouwing gelaten. Bij de toetsuitslag ‘B1-route haalbaar’ is vaak de B1-route of de onderwijsroute gekozen. Bij een toetsuitslag ‘B1-niveau niet haalbaar’ is meestal de Z-route gekozen. Daarnaast is in ruim een kwart van de gevallen dat het B1-niveau volgens de leerbaarheidstoets niet haalbaar werd geacht, toch de B1-route gekozen.
| leerroute | B1-route haalbaar | B1-route niet haalbaar | Geen uitslag | Onbekend |
|---|---|---|---|---|
| B1-route | 18440 | 1890 | 535 | |
| Onderwijsroute | 90 | 10 | 10 | |
| Z-route | 135 | 1455 | 20 | |
| Nog geen PIP | 965 | 230 |
Figuur 5.3.5 laat een vergelijkbare trend zien als figuur 5.3.3, maar nu voor gezins- en overige migranten, waarbij de verschillen tussen de cohorten klein zijn.
Bij de B1-route is bij 18,4 duizend gezins- en overige migranten (88 procent van de gezins- en overige migranten met de B1-route) het B1-niveau naar aanleiding van de resultaten van de leerbaarheidstoets haalbaar geacht. Bij 1,9 duizend gezins- en overige migranten (9 procent van de gezins- en overige migranten met de B1-route) was de uitslag van de leerbaarheidstoets echter dat B1-niveau niet haalbaar is. In die gevallen is afgeweken van de uitslag van de leerbaarheidstoets.
Anders dan bij asielmigranten, is de onderwijsroute voor gezins- en overige migranten niet vaak als leerroute vastgesteld (ongeveer 100 keer). Voor de Z-route geldt dat de uitslag van de leerbaarheidstoets in de meeste gevallen ‘B1-route niet haalbaar’ was. Dit aandeel is met 90 procent vergelijkbaar met dat van asielmigranten (86 procent). Dit betekent dat in 8 procent van de gevallen (ongeveer 150 keer) de Z-route is gevolgd, terwijl uit het advies van de leerbaarheidstoets bleek dat de B1-route haalbaar was.
In tabel 5.3.6 wordt naar aanleiding van het resultaat van de leerbaarheidstoets aangegeven welke leerroute het meest is gekozen. Bij een volgens de leerbaarheidstoets haalbaar geachte B1-route is bij gezins- en overige migranten vrijwel altijd voor de B1-route gekozen, terwijl bij asielmigranten relatief vaker ook voor de onderwijsroute gekozen is. Daarnaast is bij gezins- en overige migranten vaak voor de B1-route gekozen in gevallen dat de leerbaarheidstoets aangaf dat dit niveau niet haalbaar is (56 procent). De categorie ‘nog geen PIP’ is in tabel 5.3.6 buiten beschouwing gelaten.
Als blijkt dat een inburgeringsplichtige niet in staat is om binnen de inburgeringstermijn taalniveau B1 te bereiken, kan de gemeente het taalniveau verlagen naar taalniveau A2. Om hiervoor in aanmerking te komen moet een inburgeringsplichtige minimaal 600 uur aan taalles hebben gevolgd. De taallessen moeten zijn gevolgd bij een aanbieder met een keurmerk van de Stichting Blik op Werk. Deze afschaaloptie is enkel beschikbaar voor de B1-route.
| cohort | Asielmigrant | Gezins- & overige migranten |
|---|---|---|
| Cohort 2022-2024 | 1260 | 580 |
In figuur 5.3.7 wordt voor cohort 2022 tot en met 2024 weergegeven hoeveel asielmigranten en gezins- en overige migranten met een B1-route zijn afgeschaald van taalniveau B1 naar A2. Bijna 1,3 duizend asielmigranten met een B1-route zijn op de peildatum afgeschaald naar A2 (5 procent). Daarnaast zijn bijna 600 gezins- en overige migranten met een B1-route afgeschaald (3 procent). Deze migranten vallen vanwege de eisen aan afschalen logischerwijs grotendeels in cohort 2022. Negen procent van de asielmigranten in cohort 2022 zijn afgeschaald en vijf procent van de gezins- en overige migranten zijn in cohort 2022 afgeschaald.
| cohort | Asielmigrant | Gezins- & overige migranten |
|---|---|---|
| Cohort 2022-2024 | 1060 | 110 |
In figuur 5.3.8 wordt voor cohort 2022 tot en met 2024 weergegeven hoeveel asielmigranten en gezins- en overige migranten met een vastgestelde leerroute gedurende het inburgeringstraject zijn gewisseld van leerroute. Tot 1,5 jaar na aanvang van de inburgeringstermijn mag de leerroute van een inburgeringsplichtige door de gemeente worden gewijzigd. Het wijzigen van de onderwijsroute naar de B1-route is gedurende het gehele inburgeringstraject mogelijk.
Tot eind 2024 zijn 1,1 duizend asielmigranten gewisseld van leerroute (2 procent). Van de gezins- en overige migranten zijn 100 personen gewisseld van leerroute tot eind 2024 (<1 procent). Asielmigranten uit cohort 2022 en cohort 2023 zijn in drie procent van de gevallen gewisseld van leerroute. Voor gezins- en overige migranten ligt dit lager (één procent). De meeste inburgeraars wisselen van de B1-route naar de Z-route gevolgd door een wisseling van de onderwijsroute naar de B1-route.
Van de inburgeringsplichtigen die niet tijdelijk zijn vrijgesteld volgt 70 procent de B1-route, 22 procent de Z-route en 8 procent de onderwijsroute. In figuur 5.3.9 is te zien dat van de inburgeringsplichtigen die niet tijdelijk zijn vrijgesteld en de B1-route volgen, de helft onderwijs van mbo-1 niveau volgen, gevolgd door wetenschappelijk onderwijs (16 procent), voortgezet onderwijs (overig) (14 procent) en hoger beroepsonderwijs (12 procent). Het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs wordt door de inburgeringsplichtigen waarschijnlijk gevolgd in het Engels. Engelstalig onderwijs is momenteel niet te onderscheiden in de gegevensaanlevering.
Vanuit de onderwijsroute volgen ook de meeste inburgeringsplichtigen mbo-1 niveau onderwijs (400 inburgeraars, 45 procent) en voortgezet onderwijs (overig) (30 procent). Inburgeringsplichtigen die de Z-route volgen, volgen tijdens de leerroute voornamelijk voortgezet onderwijs (overig) (49 procent) gevolgd door mbo-1 niveau (40 procent).
| leerroute | Voortgezet speciaal onderwijs | Voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs | Voortgezet onderwijs, overig | mbo-1 | mbo-2 | mbo-3 | mbo-4 | Hoger beroepsonderwijs | Wetenschappelijk onderwijs |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| B1-route | 15 | 45 | 455 | 1660 | 180 | 25 | 30 | 385 | 515 |
| Onderwijsroute | 0 | 0 | 245 | 370 | 40 | 0 | 15 | 95 | 65 |
| Z-route | 20 | 20 | 205 | 165 | 10 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Daarnaast is er gekeken naar het gevolgde onderwijs van tijdelijk vrijgestelde inburgeringsplichtigen. In deze groep vallen 1,1 duizend inburgeringsplichtigen waarvan nagenoeg iedereen onderwijs volgt. In figuur 5.3.10 is de verdeling van het onderwijsniveau anders dan dat in figuur 5.3.9 het geval was. De meeste tijdelijk vrijgestelde inburgeraars volgen onderwijs op mbo-2 niveau. Vanuit een B1-route volgen inburgeraars voornamelijk onderwijs op mbo-2 niveau (635 inburgeraars, 85 procent). Inburgeraars die de onderwijs- of Z-route doorlopen, volgen ook voornamelijk onderwijs op mbo-2 niveau (onderwijsroute: 67 procent; Z-route: 100 procent). Vanuit de onderwijsroute volgt daarnaast 25 procent mbo-3 of mbo-4 niveau onderwijs. Voor de Z-route zijn de aantallen te klein om goed te kunnen zien in de figuur.
| leerroute | Voortgezet speciaal onderwijs | Voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs | Voortgezet onderwijs, overig | mbo-1 | mbo-2 | mbo-3 | mbo-4 | Hoger beroepsonderwijs | Wetenschappelijk onderwijs |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| B1-route | 0 | 0 | 40 | 0 | 635 | 30 | 40 | 0 | 0 |
| Onderwijsroute | 0 | 0 | 25 | 0 | 240 | 30 | 60 | 0 | 0 |
| Z-route | 0 | 0 | 0 | 0 | 25 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Samenvattend is uit de aantallen op te maken dat voor alle leerroutes geldt dat de meeste inburgeraars die tijdelijk zijn vrijgesteld, mbo-2 niveau onderwijs volgen. Voor de niet tijdelijk vrijgestelden zijn de niveaus mbo-1 of voortgezet onderwijs (overig) het grootst voor alle drie de leerroutes.
5.4 PIP: Plan Inburgering en participatie
Op basis van de brede intake en de leerbaarheidstoets stelt de gemeente in overleg met de inburgeraar een PIP op. Het opstellen van dit plan is maatwerk en is een vertaling van de uitkomsten van de brede intake naar persoonlijke doelen van de inburgeraar. In het PIP wordt onder andere vastgelegd welke leerroute de inburgeraar gaat volgen om aan de inburgeringsplicht te kunnen voldoen. Het PIP heeft de vorm van een beschikking en is daarmee een officieel besluit van de gemeente.
Voor asielmigranten uit cohort 2022 geldt dat voor 95 procent eind 2024 een PIP is opgesteld. Voor cohort 2023 ligt dit op 82 procent en voor cohort 2024 op 33 procent.
In figuur 5.4.1 is het aantal weken tussen vestiging in de gemeente en het vaststellen van het PIP opgenomen. In de figuur is tevens een uitsplitsing naar cohort gemaakt.
| termijn | 2022 | 2023 | 2024 |
|---|---|---|---|
| PIP voor vestiging | 1265 | 1815 | 600 |
| Minder dan 4 weken | 1350 | 1690 | 1010 |
| 4 tot 10 weken | 4595 | 5065 | 2830 |
| 10 tot 15 weken | 3270 | 3155 | 1395 |
| 15 tot 30 weken | 4720 | 4100 | 1385 |
| 30 tot 40 weken | 1120 | 940 | 160 |
| 40 weken of meer | 1100 | 665 | 35 |
Het opstellen van het PIP gebeurde voor asielmigranten bij cohort 2022 in vier op de tien gevallen (41 procent) in de periode tot 10 weken na vestiging in de gemeente. Hierbij moet worden opgemerkt dat het PIP meestal werd vastgesteld na vestiging in de gemeente. Bij 7 procent van de vastgestelde PIP’s in cohort 2022 was het al vóór vestiging in de gemeente vastgesteld. Voor cohort 2022 is verder te zien dat bij 12 procent van de asielmigranten met PIP een periode van 30 weken of meer tussen de vestiging in de gemeente en het vaststellen van het PIP zat. Het aandeel asielmigranten met een PIP binnen 10 weken na vestiging in de gemeente lijkt toe te nemen per cohort (41 procent voor cohort 2022, 49 procent voor cohort 2023, 60 procent voor cohort 2024). Dit aandeel kan voor met name cohort 2024 nog wel wijzigen, omdat nog niet alle inburgeraars gevestigd zijn en/of een vastgestelde PIP hebben.
Gemiddeld hebben asielmigranten uit cohort 2022 na vestiging in een gemeente 120 dagen moeten wachten op een PIP. Voor cohort 2023 ligt het gemiddelde op 103 dagen. Het gemiddelde aantal dagen kan in de toekomst wijzigen, omdat nog niet alle inburgeraars een PIP hebben. Asielmigranten met een PIP dat is vastgesteld tijdens het verblijf in een COA-opvanglocatie zijn in deze berekening niet meegenomen.
Voor gezins- en overige migranten uit cohort 2022 geldt dat voor 97 procent eind 2024 een PIP is opgesteld. Voor cohort 2023 ligt dit op 89 procent en voor cohort 2024 op 51 procent.
| termijn | 2022 | 2023 | 2024 |
|---|---|---|---|
| Minder dan 4 weken | 115 | 335 | 385 |
| 4 tot 10 weken | 1250 | 2935 | 2140 |
| 10 tot 15 weken | 1310 | 2295 | 1245 |
| 15 tot 30 weken | 2185 | 3275 | 1810 |
| 30 tot 40 weken | 685 | 1165 | 370 |
| 40 weken of meer | 875 | 1520 | 70 |
Bij gezins- en overige migranten (figuur 5.4.2), waarbij er een PIP was opgesteld in 2022, 2023 of 2024, werd dit bij cohort 2022 in 21 procent van de gevallen binnen 10 weken na vestiging in de gemeente gedaan. Dit aandeel is kleiner dan bij asielmigranten uit cohort 2022 (41 procent). De termijn tussen vestiging in de gemeente en PIP is daarmee gemiddeld langer voor gezins- en overige migranten dan voor asielmigranten. Dit is ook terug te zien in het gemiddelde aantal dagen dat gezins- en overige migranten moeten wachten op een PIP na vestiging in een gemeente. Gemiddeld hebben gezins- en overige migranten uit cohort 2022 163 dagen na vestiging een PIP (ter vergelijking: voor asielmigranten is dit 120 dagen). Voor cohort 2023 ligt het gemiddelde op 146 dagen (asielmigranten 103 dagen). Een verklaring hiervoor is dat het vaak meer tijd en moeite kost om gezins- en overige migranten op gesprek te laten komen.
| bi_pip_termijn | 2022 | 2023 | 2024 |
|---|---|---|---|
| Minder dan 4 weken | 4225 | 5270 | 3155 |
| 4 tot 10 weken | 4535 | 4485 | 1960 |
| 10 tot 15 weken | 2430 | 2175 | 645 |
| 15 tot 30 weken | 2700 | 2230 | 555 |
| 30 tot 40 weken | 475 | 340 | 55 |
| 40 weken of meer | 540 | 245 | |
| 1)Asielmigranten met een PIP, maar zonder datum brede intake komen in deze figuur niet voor. Personen met een datum brede intake die ligt na de datum vaststelling PIP komen in deze figuur ook niet voor. Het gaat hierbij om 2,5 duizend asielmigranten uit cohort 2022, 3 duizend asielmigranten uit cohort 2023 en 1,7 duizend asielmigranten uit cohort 2024 die niet in de figuur zijn opgenomen. | |||
Bij de termijn tussen start van de brede intake en vaststelling PIP is het verschil voor cohort 2022 tussen beiden groepen migranten kleiner dan bij de termijn tussen vestiging in de gemeente en vaststelling van het PIP. Toch is er een verschil. Voor cohort 2022 geldt dat het PIP bij gezins- en overige migranten (67 procent) vaker binnen 10 weken na de start van de brede intake is vastgelegd dan bij asielmigranten (58 procent). Asielmigranten uit cohort 2022 hebben gemiddeld 80 dagen gewacht op een vaststelling PIP na de start van de brede intake. Voor gezins- en overige migranten uit cohort 2022 ligt dit gemiddeld op 67 dagen. Van niet alle inburgeringsplichtigen met een PIP is de datum start brede intake bekend. Zij zijn daarom niet meegenomen in de cijfers. Het gemiddelde aantal dagen kan daarom in werkelijkheid iets afwijken.
| bi_pip_termijn | 2022 | 2023 | 2024 |
|---|---|---|---|
| Minder dan 4 weken | 1885 | 4765 | 3005 |
| 4 tot 10 weken | 1855 | 3440 | 1515 |
| 10 tot 15 weken | 795 | 975 | 280 |
| 15 tot 30 weken | 715 | 635 | 155 |
| 30 tot 40 weken | 140 | 110 | 15 |
| 40 weken of meer | 160 | 95 | |
| 1)Gezins- en overige migranten met een PIP, maar zonder datum brede intake komen in deze figuur niet voor. Personen met een datum brede intake die ligt na de datum vaststelling PIP komen in deze figuur ook niet voor. Het gaat hierbij om 900 gezins- en overige migranten uit cohort 2022, 1,5 duizend gezins- en overige migranten uit cohort 2023 en duizend gezins- en overige migranten uit cohort 2024 die niet in de figuur zijn opgenomen. | |||
In figuur 5.4.2 kwam naar voren dat de tijd tussen vestiging in de gemeente en vaststelling PIP bij gezins- en overige migranten relatief minder vaak binnen 10 weken gerealiseerd is, in vergelijking met asielmigranten. De oorzaak hiervoor lijkt te liggen in de periode tussen de vestiging in de gemeente en de start van de brede intake. Deze is bij asielmigranten vaak korter dan bij gezins- en overige migranten. Dit betekent dus dat de termijn tussen vestiging in de gemeente en het starten van de brede intake bij gezins- en overige migranten langer is dan bij asielmigranten. Een verklaring hiervoor is dat het in de praktijk meer moeite en tijd kost voor gemeenten om gezins- en overige migranten op gesprek te krijgen. Zodra de brede intake eenmaal gestart is, blijkt er juist bij gezins- en overige migranten relatief vaker binnen 10 weken een PIP te zijn vastgesteld dan bij asielmigranten.
5.5 Tijdlijn vanaf start inburgeringsplicht
Zoals eerder beschreven, vindt na de start van de inburgeringsplicht de brede intake plaats, waarbij de inburgeraar en de gemeente samen de ontwikkelmogelijkheden van de inburgeraar in kaart brengen. Dit proces resulteert uiteindelijk in een besluit in de vorm van een officiële beschikking: het PIP. Daarna kan de leerroute starten met een taalaanbod door de gemeente. Het gaat bijvoorbeeld om een cursus Nederlands als tweede taal, een cursus Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) en eventueel alfabetiseringsonderwijs.
| cohort | months | Nog geen brede intake en PIP (%) | Wel brede intake, geen PIP (%) | Wel brede intake, wel PIP (%) |
|---|---|---|---|---|
| 2022 | 1 (N = 18 390) | 84 | 12 | 4 |
| 2022 | 4 (N = 18 390) | 54 | 20 | 26 |
| 2022 | 7 (N = 18 390) | 32 | 17 | 50 |
| 2022 | 10 (N = 18 390) | 20 | 11 | 68 |
| 2022 | 13 (N = 18 390) | 13 | 7 | 80 |
| 2022 | 16 (N = 18 390) | 9 | 5 | 86 |
| 2022 | 19 (N = 18 390) | 6 | 4 | 90 |
| 2022 | 22 (N = 18 390) | 5 | 3 | 93 |
| 2022 | 25 (N = 17 030) | 4 | 2 | 94 |
| 2022 | 28 (N = 11 115) | 3 | 1 | 96 |
| 2022 | 31 (N = 6 095) | 2 | 1 | 97 |
| 2023 | 1 (N = 21 715) | 81 | 12 | 7 |
| 2023 | 4 (N = 21 715) | 52 | 17 | 31 |
| 2023 | 7 (N = 21 715) | 35 | 12 | 52 |
| 2023 | 10 (N = 21 715) | 25 | 8 | 67 |
| 2023 | 13 (N = 20 020) | 18 | 5 | 76 |
| 2023 | 16 (N = 14 025) | 13 | 3 | 83 |
| 2023 | 19 (N = 8 480) | 9 | 2 | 88 |
| 2023 | 22 (N = 3 730) | 8 | 2 | 90 |
| 2024 | 1 (N = 22 590) | 84 | 9 | 7 |
| 2024 | 4 (N = 17 445) | 65 | 10 | 25 |
| 2024 | 7 (N = 11 095) | 49 | 8 | 43 |
| 2024 | 10 (N = 5 045) | 38 | 6 | 57 |
| cohort | months | Nog geen brede intake en PIP (%) | Wel brede intake, geen PIP (%) | Wel brede intake, wel PIP (%) |
|---|---|---|---|---|
| 2022 | 1 (N = 6 640) | 56 | 28 | 16 |
| 2022 | 4 (N = 6 640) | 23 | 19 | 58 |
| 2022 | 7 (N = 6 640) | 11 | 9 | 79 |
| 2022 | 10 (N = 6 640) | 7 | 5 | 87 |
| 2022 | 13 (N = 6 640) | 5 | 3 | 92 |
| 2022 | 16 (N = 6 640) | 4 | 2 | 94 |
| 2022 | 19 (N = 6 640) | 4 | 2 | 95 |
| 2022 | 22 (N = 6 640) | 3 | 1 | 96 |
| 2022 | 25 (N = 6 100) | 3 | 1 | 97 |
| 2022 | 28 (N = 4 215) | 2 | 1 | 97 |
| 2022 | 31 (N = 2 600) | 2 | 1 | 97 |
| 2023 | 1 (N = 12 895) | 61 | 20 | 19 |
| 2023 | 4 (N = 12 895) | 32 | 10 | 58 |
| 2023 | 7 (N = 12 895) | 20 | 7 | 73 |
| 2023 | 10 (N = 12 895) | 13 | 4 | 82 |
| 2023 | 13 (N = 11 955) | 10 | 3 | 87 |
| 2023 | 16 (N = 6 285) | 7 | 2 | 91 |
| 2023 | 19 (N = 3 760) | 5 | 2 | 93 |
| 2023 | 22 (N = 1 650) | 5 | 2 | 93 |
| 2024 | 1 (N = 10 735) | 68 | 12 | 19 |
| 2024 | 4 (N = 7 715) | 38 | 8 | 54 |
| 2024 | 7 (N = 4 770) | 24 | 5 | 71 |
| 2024 | 10 (N = 1 840) | 19 | 2 | 79 |
De figuren 5.5.1 en 5.5.2 laten zien dat het aandeel inburgeraars dat in de loop van hun inburgeringstraject stappen heeft gemaakt in het inburgeringsproces, per maand na start van de inburgeringsplicht oploopt. Ook is bij alle cohorten te zien dat in de eerste maand na de start van de inburgeringsplicht bij relatief minder asielmigranten (cohort 2022: 16 procent; cohort 2023: 19 procent; cohort 2024: 16 procent) dan gezins- en overige migranten (cohort 2022: 44 procent; cohort 2023: 39 procent; cohort 2024: 31 procent) het inburgeringsproces bij de gemeente al is gestart door middel van een brede intake.
Dit heeft er onder andere mee te maken dat vestiging in de gemeente bij asielmigranten in veel gevallen enige tijd na de start van de inburgeringsplicht plaatsvindt. In de periode dat asielmigranten na de start van de inburgeringsplicht nog in COA verblijven, wordt door gemeenten meestal nog niet gestart met de brede intake en het vaststellen van het PIP.
In overeenstemming daarmee is in de figuren 5.5.1 en 5.5.2 voor cohort 2022 verder te zien dat het aandeel met brede intake en PIP bij gezins- en overige migranten lange tijd hoger ligt dan bij asielmigranten. Na ongeveer 1,5 tot 2 jaar ligt het aandeel meer gelijk. Zo is te zien dat voor inburgeraars die 22 maanden lang inburgeringsplichtig waren in 2022, het aandeel gezins- en overige migranten dat een brede intake en PIP heeft (97 procent), nagenoeg gelijk is aan dat van asielmigranten (96 procent). Ook voor cohort 2023 is het aandeel gezins- en overige migranten dat een brede intake en PIP heeft na 22 maanden nagenoeg gelijk aan dat van asielmigranten (95 procent en 92 procent). Voor cohort 2024 kan er bijna een jaar verder gekeken worden. Na 10 maanden is het aandeel gezins- en overige migranten dat een brede intake en PIP heeft (81 procent), hoger dan dat van asielmigranten (63 procent).
Asielmigranten uit cohort 2022 die gevestigd zijn in een gemeente hebben na kennisgeving inburgeringsplicht gemiddeld 169 dagen gewacht op vestiging in de gemeente. Voor cohort 2023 zijn het gemiddeld 142 dagen. Bij gezins- en overige migranten is deze termijn niet berekend, omdat bij deze groep vestiging gelijk is aan de start inburgeringsplicht.
5.6 MAP en PVT
Andere onderdelen van het inburgeringstraject zijn de Module Arbeidsmarkt & Participatie (MAP) en het Participatieverklaringstraject (PVT). De MAP betreft een kennismaking met en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt. Om ervoor te zorgen dat de inburgeraar tijdens de MAP praktische toepasbare kennis en vaardigheden opdoet, moet de MAP in ieder geval een praktisch element bevatten. Tijdens een verplicht eindgesprek tussen de gemeente en de inburgeraar wordt stilgestaan bij de in het kader van de MAP opgedane kennis en vaardigheden. Daarnaast bestaat het PVT uit twee onderdelen: een inleiding in de kernwaarden van de Nederlandse samenleving (vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie) en de ondertekening van de participatieverklaring. Met de ondertekening toont de inburgeraar zijn of haar betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving en zijn of haar bereidheid om daar actief aan bij te dragen. De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering en stuurt iedere inburgeraar een uitnodiging voor het participatieverklaringstraject.
In figuur 5.6.1 is gekeken naar het aandeel inburgeringsplichtigen dat al aan de inburgeringsplicht hebben voldaan met een MAP einddatum na de datum van vestiging in de gemeente. Hier is telkens één jaar na de vestigingsdatum gekeken of er binnen dat jaar sprake is geweest van een MAP einddatum, tot drie jaar na vestiging in de gemeente. Er zit geen overlap tussen deze staven. Voor de figuur zijn de cohorten 2022 tot en met 2024 samengenomen en zijn alleen de inburgeringsplichtigen weergegeven die een MAP einddatum hebben. In totaal zijn er 600 asielmigranten en 800 gezins- en overige migranten met een afgeronde MAP opgenomen in de figuur.
| map_na_vestiging_cat | Asielmigrant | Gezins- & overige migranten |
|---|---|---|
| 1e jaar na vestiging | 160 | 295 |
| 2e jaar na vestiging | 345 | 375 |
| 3e jaar na vestiging | 85 | 120 |
Uit de figuur blijkt dat de MAP voornamelijk binnen de eerste twee jaren na vestiging wordt afgerond (85 procent voor asielmigranten en 84 procent voor gezins-en overige migranten). Dit geldt zowel voor asielmigranten als gezins- en overige migranten. In het eerste jaar na vestiging in de gemeente hebben meer gezins- en overige migranten (300, 37 procent) de MAP afgerond, vergeleken met asielmigranten (200, 27 procent). Twee jaar na vestiging is het aandeel voor asielmigranten (300, 58 procent) meer gestegen dan voor gezins- en overige migranten (400, 47 procent).
In figuur 5.6.2 zijn alleen de inburgeringsplichtigen weergegeven die een ondertekende PVT hebben en al aan de inburgeringsplicht hebben voldaan. In totaal zijn er 600 asielmigranten en 800 gezins- en overige migranten met een ondertekende PVT opgenomen in de figuur.
| pvt_na_vestiging_cat | Asielmigrant | Gezins- & overige migranten |
|---|---|---|
| 1e jaar na vestiging | 360 | 405 |
| 2e jaar na vestiging | 230 | 335 |
| 3e jaar na vestiging | 35 | 45 |
In de figuur is te zien in welke periode na vestiging in de gemeente het PVT is ondertekend. Ook hier is te zien dat het PVT voornamelijk in het eerste en tweede jaar na vestiging ondertekend is (94 procent van de asielmigranten en ook 94 procent van de gezins- en overige migranten).
Voor beide groepen geldt dat meer dan de helft binnen het eerste jaar na vestiging in de gemeente het PVT ondertekend hebben. Voor asielmigranten zijn dit 400 personen (58 procent) in het eerste jaar en voor gezins- en overige migranten zijn dit ook 400 personen (51 procent). Zoals eerder werd beschreven ligt dit aandeel voor het afronden van de MAP op 27 procent voor asielmigranten en 37 procent voor gezins- en overige migranten. De ondertekening van de PVT vindt vaker dan de MAP in het eerste jaar na vestiging in de gemeente plaats en lijkt dus eerder in het inburgeringsproces plaats te vinden.
5.7 Bestuurlijke boetes
Tijdens het inburgeringstraject is er voor gemeenten de bevoegdheid om aan inburgeraars een bestuurlijke boete op te leggen, als zij verwijtbaar niet meewerken aan hun inburgering. Een inburgeraar kan door de gemeente op meerdere momenten gedurende het inburgeringstraject worden beboet. In de praktijk komen boetes tot dusver weinig voor (<300), waardoor er in deze rapportage geen verdere uitsplitsing wordt gemaakt.
6. Doelbereik
In hoofdstuk 6 wordt het doelbereik van de Wet inburgering 2021 in kaart gebracht. Er wordt ingegaan op de arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA, de arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente, het gebruik van uitkeringen en integratievoorzieningen en in hoeverre er is voldaan aan de inburgeringsplicht.
6.1 Arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA (asielmigranten)
Voor asielmigranten met een COA-overeenkomst in de periode 2022 tot en met 2024 is gekeken of zij tijdens de opvangovereenkomst hebben gewerkt. Niet alle asielmigranten worden rondom de kennisgeving van de inburgeringsplicht opgevangen door COA. Een deel heeft alleen vóór 2022 opvang gehad in COA en een ander deel is wel asielmigrant maar komt niet bij COA in beeld, of is administratief geplaatst. In figuur 6.1.1 is de arbeidsparticipatie van asielmigranten tijdens verblijf in COA vóór en na kennisgeving inburgeringsplicht weergegeven.
In de periode vóór kennisgeving inburgeringsplicht, maar gemeten vanaf 1 januari 2020, had 6 procent van de asielmigranten met een COA-opvangovereenkomst op enig moment een baan in loondienst (3,2 duizend): voor cohort 2022 is dit aandeel 3 procent, voor cohort 2023 6 procent en voor 2024 9 procent. Mogelijk ligt het aandeel asielmigranten dat een baan heeft gehad hoger als verder terug gekeken wordt. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht ligt het aandeel asielmigranten met een baan hoger; in deze periode had 26 procent van de asielmigranten op enig moment een baan (12 duizend) tot aan het einde van de COA-opvangovereenkomst, of als deze nog eind 2024 loopt, eind 2024. Voor cohort 2022 is dit aandeel 21 procent, voor cohort 2023 is dit 29 procent en voor cohort 2024 is dit 27 procent. Voor de huidige rapportage is tot eind 2024 gekeken. Het aandeel kan hoger uitvallen wanneer er verder in de toekomst wordt gekeken.
Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen in arbeidsparticipatie tijdens verblijf in COA. In de periode na kennisgeving inburgeringsplicht heeft 34 procent van de mannen op enig moment een baan (11,2 duizend). Dit aantal ligt lager voor vrouwen, 6 procent van de vrouwelijke asielmigranten heeft in de periode na kennisgeving inburgeringsplicht tot en met het einde van de COA-overeenkomst of, als deze nog eind 2024 loopt, eind 2024 op enig moment een baan in loondienst (850).
| Periode | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|
| Voor kennisgeving inburgeringsplicht | 5 | 94 |
| Na kennisgeving inburgeringsplicht | 26 | 74 |
6.2 Arbeidsparticipatie na vestiging in de gemeente (alle inburgeraars)
Arbeidsparticipatie en baankenmerken
Figuur 6.2.1 laat zien welk deel van de asielmigranten op enig moment tot eind 2024 een baan in loondienst had vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Een asielmigrant is gehuisvest in een gemeente wanneer die geen opvangovereenkomst met COA (meer) heeft of administratief geplaatst is nadat die inburgeringsplichtig is geworden De figuur is uitgesplitst naar de periode na huisvesting, cohort en geslacht. Van cohorten 2022 en 2023 heeft meer dan een kwart van de mannelijke asielmigranten in het 1e jaar na vestiging betaald werk gehad (6,8 duizend), tegenover één op de tien vrouwelijke asielmigranten (1,6 duizend). Het 2e jaar na vestiging heeft een derde van de mannelijke asielmigranten uit cohort 2022 werk (3,4 duizend), tegenover 13 procent van de vrouwelijke asielmigranten (935).
| Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 10 745) | 2022: 1e jaar | 28 | 72 |
| Mannen (N = 9 620) | 2022: 2e jaar | 35 | 65 |
| Mannen (N = 4 360) | 2022: 3e jaar | 41 | 59 |
| Mannen (N = 12 040) | 2023: 1e jaar | 32 | 69 |
| Mannen (N = 6 145) | 2023: 2e jaar | 34 | 66 |
| Mannen (N = 6 725) | 2024: 1e jaar | 33 | 67 |
| Vrouwen (N = 7 425) | 2022: 1e jaar | 10 | 91 |
| Vrouwen (N = 7 125) | 2022: 2e jaar | 13 | 87 |
| Vrouwen (N = 4 525) | 2022: 3e jaar | 16 | 85 |
| Vrouwen (N = 7 505) | 2023: 1e jaar | 11 | 88 |
| Vrouwen (N = 5 020) | 2023: 2e jaar | 15 | 86 |
| Vrouwen (N = 5 380) | 2024: 1e jaar | 11 | 89 |
Gezins- en overige migranten hebben vaker betaald werk dan asielmigranten. De meerderheid van de mannelijke gezins- en overige migranten heeft werk na vestiging in een gemeente. Ongeveer driekwart van de mannelijke gezins- en overige migranten uit cohort 2022 en cohort 2023 hebben in het 1e jaar na vestiging in de gemeente gewerkt (4,3 duizend). Voor cohort 2022 is dit aandeel vergelijkbaar in het 2e jaar na vestiging.
Voor vrouwen ligt dit aandeel lager. Uit cohort 2022 en cohort 2023 heeft iets meer dan de helft (7,0 duizend) van de vrouwelijke gezins- en overige migranten een baan gehad in het 1e jaar na vestiging in de gemeente. Dit aandeel stijgt voor cohort 2022 van 53 procent naar 58 procent in het 2e jaar na vestiging.
| Geslacht | Cohort | Wel werk (%) | Geen werk (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 1 945) | 2022: 1e jaar | 76 | 24 |
| Mannen (N = 1 915) | 2022: 2e jaar | 77 | 23 |
| Mannen (N = 1 740) | 2022: 3e jaar | 72 | 27 |
| Mannen (N = 3 855) | 2023: 1e jaar | 74 | 26 |
| Mannen (N = 3 460) | 2023: 2e jaar | 68 | 31 |
| Mannen (N = 3 240) | 2024: 1e jaar | 63 | 38 |
| Vrouwen (N = 4 415) | 2022: 1e jaar | 53 | 47 |
| Vrouwen (N = 4 340) | 2022: 2e jaar | 58 | 42 |
| Vrouwen (N = 3 925) | 2022: 3e jaar | 55 | 46 |
| Vrouwen (N = 8 755) | 2023: 1e jaar | 53 | 47 |
| Vrouwen (N = 7 895) | 2023: 2e jaar | 52 | 48 |
| Vrouwen (N = 7 440) | 2024: 1e jaar | 43 | 57 |
In figuur 6.2.3 is te zien of asielmigranten in 2024 op enig moment hebben gewerkt en wat hun inburgeringsstatus eind 2024 is. Het aandeel werkenden is het hoogst onder asielmigranten die volledig zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 90 procent (220 personen). Daarna volgt de groep die tijdelijk is vrijgesteld, met 80 procent werkenden in 2024 (1,8 duizend personen), en de groep die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan met 65 procent (435 personen). Bij asielmigranten die nog bezig zijn met de inburgeringsplicht en degenen die niet langer inburgeringsplichtig zijn, ligt het aandeel werkenden onder een derde: respectievelijk 28 procent (17,3 duizend personen) en 30 procent (105 personen).
| Status | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Voldaan (N = 670) | 62 | 75 | |
| Inburgeringsplicht lopend (N = 61 160) | 25 | 30 | 29 |
| Tijdelijk vrijgesteld (N = 2 265) | 86 | 83 | 71 |
| Ontheven van inburgering (N = 75) | |||
| Geheel vrijgesteld van de inburgerplicht (N = 245) | 100 | 86 | 100 |
| Niet meer inburgeringsplichtig (N = 350) | 22 | 33 | 50 |
| 1) Bij de categorieën "ontheven van inburgering" (alle cohorten) en "voldaan" (cohort 2024) zijn percentages onderdrukt wegens lage aantallen. | |||
In figuur 6.2.4 is te zien dat de arbeidsparticipatie in 2024 onder gezins- en overige migranten per inburgeringsstatus iets anders verdeeld is dan bij asielmigranten. De hoogste arbeidsparticipatie is te zien bij migranten die tijdelijk zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht: 86 procent had in 2024 werk (450 personen). Ook onder de volledig vrijgestelden ligt dit aandeel hoog, op 82 procent (825 personen). Van degenen die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan, had 77 procent werk (615 personen). Bij migranten die nog bezig zijn met de inburgeringsplicht en degenen die niet langer inburgeringsplichtig zijn, ligt het aandeel werkenden lager: respectievelijk 56 procent (16,3 duizend personen) en 51 procent (620 personen).
| Status | 2022 (%) | 2023 (%) | 2024 (%) |
|---|---|---|---|
| Voldaan (N = 795) | 77 | 78 | |
| Inburgeringsplicht lopend (N = 29 360) | 61 | 60 | 48 |
| Tijdelijk vrijgesteld (N = 525) | 88 | 87 | 82 |
| Ontheven van inburgering (N = 55) | |||
| Geheel vrijgesteld van de inburgerplicht (N = 1 010) | 82 | 86 | 71 |
| Niet meer inburgeringsplichtig (N = 1 220) | 41 | 59 | 60 |
| 1) Bij de categorieën "ontheven van inburgering" (alle cohorten) en "voldaan" (cohort 2024) zijn percentages onderdrukt wegens lage aantallen. | |||
Er is daarnaast gekeken naar baankenmerken van asielmigranten en gezins- en overige migranten. De meeste asielmigranten met een baan hebben een baan in deeltijd (tot 0,95 vte). Drie maanden na huisvesting ligt dit aandeel op 85 procent, en twee jaar na huisvesting is dit gedaald naar 80 procent. De overige asielmigranten (15 procent na drie maanden) hebben een baan in voltijd. Asielmigranten hebben vaker een deeltijdbaan dan het landelijk gemiddelde: van alle werkenden in Nederland, werkt ongeveer 48 procent in deeltijd10). Voor vrouwelijke asielmigranten ligt het aandeel deeltijdbanen hoger dan voor mannelijke asielmigranten. Voor vrouwen ligt dit aandeel rond 90 procent en voor mannen ligt dit aandeel rond 80 procent. Asielmigranten uit recentere cohorten werken iets vaker in deeltijd. Drie maanden na huisvesting werkt 90 procent van de werkende asielmigranten uit cohort 2024 in deeltijd (1,2 duizend), tegenover 85 procent uit cohort 2023 (2 duizend) en 81 procent uit cohort 2022 (1,4 duizend).
Voor gezins- en overige migranten ligt het aandeel banen in deeltijd lager, namelijk rond 55 procent. Voor vrouwen ligt het aandeel hoger dan voor mannen. Drie maanden na huisvesting heeft 62 procent van de werkende vrouwen een deeltijdbaan (4,3 duizend) tegenover 46 procent van de werkende mannen (2,2 duizend). Er zijn geen verschillen tussen cohorten.
Drie maanden na huisvesting werken de meeste asielmigranten met een baan binnen de horeca sector (38 procent). Daarna komen banen in detailhandel (18 procent) en arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (18 procent) het meeste voor. Mannelijke asielmigranten hebben vaker een baan in deze laatste categorie (20 procent) dan vrouwelijke asielmigranten (11 procent). Vrouwen met een baan drie maanden na huisvesting werken vaker in de detailhandel (33 procent) dan mannen (14 procent).
Voor gezins- en overige migranten ligt de verdeling anders. Drie maanden na huisvesting werken zij het vaakst in arbeidsbemiddeling, uitzendbureaus en personeelsbeheer (20 procent). Daarna werken zij het vaakst in de horeca (19 procent), zakelijke dienstverlening (15 procent) en detailhandel (14 procent).
Uitkering na huisvesting
Figuur 6.2.5 laat zien welk deel van asielmigranten die zijn gehuisvest in een gemeente op enig moment een uitkering hebben ontvangen vanaf het moment van vestiging in de gemeente. Uit cohort 2022 ontving 90 procent van de mannen (8,7 duizend) en 89 procent van de vrouwen (6,4 duizend) een uitkering in het 1e jaar na vestiging. Voor cohort 2023 lag dit aandeel lager, met 78 procent van de mannen (4,8 duizend) en 79 procent van de vrouwen (4,0 duizend). In het 2e jaar na vestiging is het aandeel personen dat een uitkering heeft ontvangen lager voor cohort 2022 vergeleken met het 1e jaar na vestiging, met 77 procent van de mannen (3,4 duizend) en 81 procent van de vrouwen (3,7 duizend).
| Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 9 660) | 2022: 1e jaar | 90 | 10 |
| Mannen (N = 4 370) | 2022: 2e jaar | 77 | 23 |
| Mannen (N = 6 180) | 2023: 1e jaar | 78 | 22 |
| Vrouwen (N = 7 165) | 2022: 1e jaar | 89 | 11 |
| Vrouwen (N = 4 545) | 2022: 2e jaar | 81 | 19 |
| Vrouwen (N = 5 055) | 2023: 1e jaar | 79 | 21 |
Bij gezins- en overige migranten ligt het aandeel dat een uitkering krijgt na vestiging in een gemeente lager. Dit komt waarschijnlijk omdat een voorwaarde voor gezins- en overige migranten is dat de referent voldoende inkomen heeft. Voor cohort 2022 en 2023 ligt dit aandeel in het 1e jaar na vestiging rond 7 procent. In het 2e jaar na vestiging neemt dit aandeel iets toe voor vrouwen uit cohort 2022 naar 9 procent. Voor mannen blijft dit aandeel gelijk.
| Geslacht | Cohort | Uitkering (%) | Geen uitkering (%) |
|---|---|---|---|
| Mannen (N = 1 945) | 2022: 1e jaar | 7 | 93 |
| Mannen (N = 1 765) | 2022: 2e jaar | 7 | 93 |
| Mannen (N = 3 560) | 2023: 1e jaar | 5 | 94 |
| Vrouwen (N = 4 415) | 2022: 1e jaar | 7 | 93 |
| Vrouwen (N = 3 970) | 2022: 2e jaar | 9 | 92 |
| Vrouwen (N = 8 115) | 2023: 1e jaar | 6 | 94 |
Re-integratievoorzieningen na huisvesting
Figuur 6.2.7 laat het aandeel asielmigranten zien dat gedurende enige tijd na huisvesting binnen een gemeente één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad. Het gaat hierbij niet om inburgeringsactiviteiten in het kader van de inburgeringsplicht, maar om voorzieningen gericht op bredere participatie, zoals arbeid of maatschappelijke ondersteuning. Dit kunnen verschillende typen voorzieningen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van financiële compensatie, voorzieningen naar werk-participatie, werkplekken, ondersteuning op werkplek, of faciliterende voorzieningen. Er wordt het meest gebruik gemaakt van voorzieningen naar werk of -participatie (meer dan de helft van de gebruikte voorzieningen) en faciliterende voorzieningen (ongeveer een derde van de gebruikte voorzieningen). Onder faciliterende voorzieningen vallen onder andere vervoersvoorzieningen. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet meer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet meegenomen in de figuur. Asielmigranten die hebben voldaan aan de inburgeringsplicht zijn wel meegenomen.
Drie maanden na huisvesting had ongeveer een op de vijf asielmigranten een voorziening (8,8 duizend). Dit aandeel stijgt naar een op drie na negen maanden (8,9 duizend). Hier zijn geen verschillen tussen mannen en vrouwen. Voor cohort 2023 ligt het aandeel dat een voorziening heeft gehad lager vergeleken met cohort 2022. Dit is 22 procent na drie maanden (3,8 duizend) en 29 procent na negen maanden (3,2 duizend) tegenover 25 procent na drie maanden (4,4 duizend) en 33 procent na negen maanden (5,6 duizend) bij cohort 2022.
| Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
|---|---|---|
| 3 maanden (N = 38 350) | 23 | 77 |
| 6 maanden (N = 33 360) | 28 | 72 |
| 9 maanden (N = 28 070) | 32 | 68 |
| 12 maanden (N = 22 855) | 34 | 66 |
| 15 maanden (N = 17 590) | 36 | 64 |
| 18 maanden (N = 12 945) | 37 | 63 |
| 21 maanden (N = 8 970) | 37 | 63 |
| 24 maanden (N = 4 785) | 36 | 64 |
| 27 maanden (N = 1 800) | 34 | 66 |
| 1) Dit figuur laat zien welk deel van de asielmigranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet langer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet opgenomen in de figuur. | ||
Figuur 6.2.8 laat zien dat het aandeel gezins- en overige migranten dat een re-integratievoorziening heeft gehad in de periode na huisvesting lager is dan dat van asielmigranten. Over tijd blijft dit aandeel tussen 3 en 5 procent. Er zijn geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen en tussen cohorten. Gezins- en overig migranten maken in verhouding vaker gebruik van een voorziening naar werk of -participatie (79 procent van de voorzieningen na drie maanden) dan asielmigranten (56 procent van de voorzieningen na drie maanden). Asielmigranten maken vaker gebruik van faciliterende voorzieningen (36 procent van de voorzieningen na drie maanden) vergeleken met gezins- en overige migranten (5 procent van de voorzieningen na drie maanden).
| Maanden na huisvesting | Persoon had een voorziening (%) | Persoon had geen voorziening (%) |
|---|---|---|
| 3 maanden (N = 23 715) | 3 | 97 |
| 6 maanden (N = 20 795) | 4 | 96 |
| 9 maanden (N = 18 055) | 5 | 95 |
| 12 maanden (N = 12 475) | 5 | 95 |
| 15 maanden (N = 9 985) | 5 | 95 |
| 18 maanden (N = 7 880) | 5 | 95 |
| 21 maanden (N = 5 825) | 5 | 95 |
| 24 maanden (N = 4 000) | 5 | 95 |
| 27 maanden (N = 2 430) | 5 | 95 |
| 30 maanden (N = 1 005) | 4 | 95 |
| 1) Dit figuur laat zien welk deel van de gezins- en overige migranten één of meer re-integratievoorzieningen heeft gehad in het aantal maanden na vestiging in gemeente. Hierdoor kunnen populatieverschillen ontstaan. Personen die zijn vrijgesteld, ontheven of op andere gronden niet langer inburgeringsplichtig zijn, zijn niet opgenomen in de figuur. | ||
6.3 Voldaan aan inburgeringsplicht eind 2024
Eind 2024 is de meerderheid van de inburgeringsplichtige migranten nog bezig met het inburgeringstraject. De wettelijke termijn om te voldoen aan de inburgeringsplicht is dan ook nog niet verstreken. Van de in totaal 64,8 duizend asielmigranten hebben 670 personen (1 procent) voldaan aan de inburgeringsplicht. Veruit de meesten, 63,4 duizend (98 procent), zijn nog niet uitgestroomd. Daarnaast hebben 675 personen (1 procent) een ontheffing, vrijstelling of is hun inburgeringsplicht komen te vervallen. Ook bij gezins- en overige migranten geldt dat de meerderheid nog niet is uitgestroomd: 29,9 van de in totaal 33 duizend migranten (91 procent). In deze groep is het aandeel met een ontheffing, vrijstelling of vervallen inburgeringsplicht iets hoger dan bij de asielmigranten: 2,3 duizend personen (7 procent). Ook het aandeel dat heeft voldaan aan de inburgeringsplicht ligt iets hoger, namelijk 795 personen (2 procent).
De mate van uitstroom verschilt per cohort. Dit komt doordat cohort 2022 het langst inburgeringsplichtig is. Voor dit cohort verloopt de wettelijke termijn van drie jaar om te voldoen aan de inburgeringsplicht op z’n vroegst in 2025. Van cohort 2022 heeft 4 procent eind 2024 voldaan aan de inburgering, tegenover 1 procent van cohort 2023 en bijna niemand van cohort 2024. In totaal voldeden bijna 1,5 duizend personen eind 2024 aan de inburgeringsplicht en zijn bijna 3 duizend personen om een andere reden uitgestroomd.
Er zijn ook andere manieren om uit te stromen: in totaal is 3 procent tijdelijk vrijgesteld (2790 personen), 1 procent is volledig vrijgesteld (1255 personen) en 2 procent is niet meer inburgeringsplichtig (1575 personen). Een groot gedeelte van deze laatste groep heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit verkregen door middel van naturalisatie, maar er zitten ook personen in die zijn overleden of niet meer in Nederland verblijven. Tot slot is een klein gedeelte (135 personen) ontheven van inburgeringplicht, bijvoorbeeld doordat lichamelijke of geestelijke problemen het onmogelijk maken om aan de inburgeringsplicht te voldoen. In tabel 6.3.1 is de status van inburgering per cohort te zien.
Binnen cohort 2022 zijn er verschillen zichtbaar tussen asielmigranten en gezins- en overige migranten. Van de asielmigranten heeft 3 procent eind 2024 voldaan aan de inburgering, tegenover 8 procent van de gezins- en overige migranten. Ook het aandeel vrijgestelden ligt hoger onder gezins- en overige migranten (4 procent tegenover 1 procent bij asielmigranten). Het aandeel dat nog bezig is met inburgering is groter onder asielmigranten (91 procent) dan bij gezins- en overige migranten (79 procent). Ook tijdelijke vrijstelling komt vaker voor onder asielmigranten (4 procent tegenover 2 procent van de gezins- en overige migranten).
De uitstroom uit het inburgeringstraject verschilt per leerroute. De meeste uitstroom is zichtbaar bij cohort 2022, dat het langst onder inburgeringsplicht valt. Binnen deze groep hebben 495 asielmigranten en 545 gezins- en overige migranten die die de B1-route volgen voldaan aan hun inburgeringsplicht, terwijl nog eens 400 asielmigranten die de B1 route volgen op ander wijze zijn uitgestroomd. In die laatste groep zitten vooral gezins- en overige migranten die niet meer inburgeringsplichtig zijn (270 personen). Er is daarnaast nauwelijks tot geen uitstroom via de onderwijsroute en Z-route.
Voor de groep zonder leerroute geldt dat in alle cohorten relatief veel personen zijn uitgestroomd doordat ze zijn ontheven, vrijgesteld of niet meer inburgeringsplichtig zijn. Voor cohort 2022 is dit het geval voor 705 personen. Dit zijn voornamelijk gezins- en overige migranten, waarvan 220 personen zijn vrijgesteld en 250 personen niet meer inburgeringsplichtig zijn.
Daarnaast is er nog een aanzienlijke groep die tijdelijk is vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Zij zijn strikt genomen nog niet definitief uitgestroomd. Dit is vooral zichtbaar onder de groep asielmigranten, die de B1-route of onderwijsroute volgen. Het gaat om 270 personen die de B1-route volgen, 195 personen die de onderwijsroute volgen en 205 asielmigranten zonder leerroute.
| Doelgroep | Leerroute | Voldaan | Vrijgesteld | Tijdelijk vrijgesteld | Ontheven | Niet meer inburgeringsplichtig |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Asielmigrant | B1-route | 495 | 30 | 270 | 45 | |
| Asielmigrant | Onderwijsroute | 65 | 20 | 195 | ||
| Asielmigrant | Z-route | 25 | 20 | 10 | 30 | |
| Asielmigrant | Geen leerroute | 85 | 205 | 40 | 95 | |
| Gezins- & overige migranten | B1-route | 545 | 55 | 85 | 270 | |
| Gezins- & overige migranten | Onderwijsroute | 15 | ||||
| Gezins- & overige migranten | Z-route | 40 | ||||
| Gezins- & overige migranten | Geen leerroute | 220 | 30 | 20 | 250 | |
| 1)Ontbrekende aantallen zijn onderdrukt omwille van geheimhouding. | ||||||