Jongeren langs de Europese meetlat

3. Resultaten

3.1 Jongeren en gezin

28 procent van de Nederlanders jonger dan 25 jaar

Nederland telde op 1 januari 2023 4,9 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar, 28 procent van de totale bevolking. Daarmee woonden er in Nederland naar verhouding iets meer jeugdige inwoners dan gemiddeld in de EU-27; daar was het gemiddelde 25 procent. In buurland België was het aandeel jongeren vergelijkbaar met Nederland, in Duitsland was dit 24 procent. Ierland had het grootste aandeel inwoners jonger dan 25 jaar (32 procent), Italië het kleinste (22 procent).

In totaal woonden er op 1 januari 2023 in de 27 landen van de EU 114 miljoen jongeren van 0 tot 25 jaar. De meesten van hen woonden in Duitsland (20,4 miljoen), gevolgd door Frankrijk (20,0 miljoen) en Italië (13,2 miljoen). Malta had met 122 duizend het kleinste aantal jongeren, gevolgd door Luxemburg met 178 duizend. 

3.1.1 Jongeren (0 tot 25 jaar) op 1 januari 2023
EU-landenJongeren op 1 januari 2023 (% totale bevolking)
Ierland31,8
Frankrijk29,3
Zweden28,7
Denemarken28,2
België28,1
Cyprus27,7
Nederland27,6
Luxemburg26,9
Roemenië26,8
Estland26,4
Finland26,1
Tsjechië26,0
Slowakije25,9
Letland25,7
EU-2725,5
Polen25,1
Hongarije25,0
Oostenrijk24,9
Slovenië24,5
Litouwen24,4
Kroatië24,4
Duitsland24,2
Spanje24,1
Griekenland23,5
Portugal23,3
Bulgarije23,1
Malta22,5
Italië22,3

168 duizend baby’s geboren in Nederland 

In 2022 werden er in Nederland 168 duizend baby’s geboren. Het gemiddeld kindertal per vrouw, ofwel het totale vruchtbaarheidscijfer (TFR), lag op 1,49. Eerder was het TFR groter, vooral in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Sinds het begin van deze eeuw daalt het aantal baby’s dat in Nederland geboren worden, in 2000 ging het nog om 207 duizend. 

Ook in de EU worden er steeds minder baby’s geboren. In 2022 waren dit er voor het eerst sinds de jaren zestig iets minder dan 4 miljoen (Yanatma, 2024). Het TFR was in de EU met 1,46 gemiddeld iets lager dan in Nederland. Van de landen in de EU-27 had Frankrijk het hoogste vruchtbaarheidscijfer (1,79) en Malta het laagste met gemiddeld 1,08 kinderen per vrouw.

3.1.2 Levend geboren kinderen in Nederland
JaarLevend geborenen (x 1 000)
1900163
1901168
1902169
1903170
1904171
1905171
1906171
1907172
1908172
1909171
1910169
1911167
1912170
1913174
1914177
1915167
1916173
1917173
1918168
1919164
1920193
1921190
1922182
1923186
1924182
1925179
1926177
1927175
1928179
1929177
1930182
1931177
1932179
1933171
1934172
1935170
1936172
1937170
1938178
1939181
1940185
1941182
1942190
1943209
1944220
1945210
1946284
1947267
1948248
1949236
1950230
1951228
1952232
1953228
1954228
1955229
1956231
1957234
1958237
1959243
1960239
1961247
1962246
1963250
1964251
1965245
1966240
1967239
1968237
1969248
1970239
1971227
1972214
1973195
1974186
1975178
1976177
1977173
1978176
1979175
1980181
1981179
1982172
1983170
1984174
1985178
1986185
1987187
1988187
1989189
1990198
1991199
1992197
1993196
1994196
1995191
1996190
1997192
1998199
1999200
2000207
2001203
2002202
2003200
2004194
2005188
2006185
2007181
2008185
2009185
2010184
2011180
2012176
2013171
2014175
2015171
2016173
2017170
2018169
2019170
2020169
2021179
2022168

3,2 zuigelingen overleden per duizend levendgeborenen in Nederland

Van de 168 duizend baby’s die in 2022 in Nederland werden geboren, overleden er 540 vóór hun eerste verjaardag. Deze zogeheten zuigelingensterfte was daarmee 3,2 per duizend levendgeborenen. Gemiddeld in de EU-27 was de zuigelingensterfte 3,3 per duizend levendgeborenen. Nederland zit daar dus net iets onder, net als Duitsland. De zuigelingensterfte was het hoogst in Roemenië (5,7 per duizend levendgeborenen). In Finland was de zuigelingensterfte het laagst, daar overleden 2,0 zuigelingen per duizend levendgeborenen. De zuigelingensterfte in de EU-27 kent al decennialang een dalende trend: aan het begin van deze eeuw was de zuigelingensterfte 6,0 per duizend levendgeborenen, begin jaren zestig was dit nog 38,2 per duizend levendgeborenen.

3.1.3 Zuigelingensterfte, 2022
EU-landenZuigelingensterfte (per duizend levendgeborenen)
Roemenië5,7
Slowakije5,4
Malta5,3
Bulgarije4,8
Kroatië4,1
Frankrijk4,0
Polen3,8
Hongarije3,6
Luxemburg3,5
EU-273,3
Denemarken3,3
Duitsland3,2
Ierland3,2
Nederland3,2
Cyprus3,1
Griekenland3,0
Litouwen3
België2,9
Spanje2,6
Portugal2,6
Slovenië2,5
Letland2,4
Oostenrijk2,4
Tsjechië2,3
Italië2,3
Estland2,2
Zweden2,2
Finland2,0

Moeders in Nederland gemiddeld 30,3 jaar bij eerste kind 

In 2022 waren vrouwen in Nederland bij de geboorte van hun eerste kind gemiddeld 30,3 jaar. Dat is iets ouder dan gemiddeld in de EU-27 (29,7 jaar). In Italië en Spanje was de gemiddelde leeftijd met respectievelijk 31,7 en 31,6 jaar het hoogst. Moeders uit Bulgarije waren het jongst (26,6 jaar). Vrouwen worden steeds later voor het eerst moeder. In 2013 waren vrouwen in Nederland gemiddeld 29,3 jaar oud toen ze moeder werden, in de EU-27 was dat toen gemiddeld 28,8 jaar. In alle landen van de EU-27 lag de gemiddelde leeftijd in 2022 hoger dan in 2013.

Vrouwen krijgen gemiddeld op latere leeftijd kinderen, maar er zijn ook vrouwen die voor hun 20e al moeder worden. Dit zijn de zogeheten tienermoeders. Nederland telt relatief weinig tienermoeders, ten opzichte van andere landen in de EU-27. In 2022 werden er 2,2 meisjes per duizend 15- tot 20-jarigen moeder in Nederland, tegenover 7,2 gemiddeld in de EU-27. Alleen in Denemarken en Zweden waren dat er minder (respectievelijk 1,2 en 2,0). Bulgarije telde naar verhouding de meeste tienermoeders in 2022 (39,7 per duizend meisjes). Zowel in Nederland als gemiddeld in de EU-27 is het aantal tienermoeders in de afgelopen tien jaar gedaald.

3.1.4 Gemiddelde leeftijd moeders bij eerste kind, 2022
EU-landenGemiddelde leeftijd (leeftijd)
Italië31,7
Spanje31,6
Ierland31,5
Luxemburg31,2
Griekenland31,0
Portugal30,4
Nederland30,3
Denemarken30,0
Zweden30,0
Duitsland29,9
Oostenrijk29,9
Finland29,9
Malta29,8
Cyprus29,8
EU-2729,7
België29,5
Kroatië29,2
Frankrijk29,1
Slovenië29
Tsjechië28,8
Hongarije28,7
Estland28,6
Litouwen28,2
Polen28,2
Letland27,6
Slowakije27,3
Roemenië27,0
Bulgarije26,6

3.2 Leefomstandigheden en welzijn

72 procent van 0- tot 3-jarigen in kinderopvang

In 2023 ging 72 procent van de 0- tot 3-jarige kinderen ten minste 1 uur per week naar de formele kinderopvang. In de EU-27 was dit gemiddeld 37 procent. Nederlanders zijn de afgelopen jaren steeds meer gebruik gaan maken van formele kinderopvang: tien jaar eerder ging minder dan de helft (46 procent) van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang. Sinds de jaren negentig voert de overheid beleid om het gebruik van kinderopvang te stimuleren en zijn er steeds meer ouders die zorg en betaalde arbeid combineren (Berenschot, 2022).

Ook ouders in Denemarken maken relatief veel gebruik van formele kinderopvang; in 2023 ging 70 procent van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang. Waar in Nederland de grootste groep tussen 1 en 30 uur naar de opvang ging, gingen kinderen in Denemarken juist meer dan 30 uur per week naar de opvang. Vooral in Oost-Europese landen is het minder gebruikelijk dat kinderen naar de formele kinderopvang gaan. In Slowakije en Tsjechië ging minder dan 5 procent van de 0- tot 3-jarigen naar de kinderopvang in 2023. 

3.2.1 Kinderen (0 tot 3 jaar) in formele kinderopvang, 2023
EU-landen0 uur (%)1 tot 30 uur (%)30 of meer uur (%)
Nederland28,462,39,2
Denemarken30,2861,9
Luxemburg40,115,544,5
Frankrijk42,717,839,6
Zweden43,113,543,4
Slovenië43,43,453,2
België43,720,435,9
Spanje44,32728,8
Portugal44,51,653,9
Malta48,92130
Finland56,19,934
Estland62,112,225,7
EU (27)62,614,223,3
Cyprus637,829,1
Letland65,12,632,3
Italië65,514,120,4
Kroatië70,44,425,2
Griekenland70,51217,6
Oostenrijk75,917,36,8
Duitsland76,78,414,9
Ierland77,910,711,4
Hongarije79,73,916,4
Litouwen80,23,116,8
Bulgarije82,62,814,6
Polen87,41,411,2
Roemenië87,84,38
Tsjechië95,631,4
Slowakije9901

In Nederland minder kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting dan EU-gemiddelde

In 2023 liepen 526 duizend minderjarige kinderen in Nederland risico op armoede of sociale uitsluiting volgens het actuele EU-criterium. Dat komt neer op 16 procent van alle kinderen. Het actuele EU-criterium voor het risico op armoede of sociale uitsluiting is gebaseerd op drie indicatoren: het inkomen van een huishouden is lager dan de Europese armoedegrens, het huishouden heeft ernstige financiële of sociale beperkingen, of de economische activiteit (werkintensiteit) van het huishouden is gering (CBS, 2023). Opgroeien met risico op armoede of sociale uitsluiting kan gevolgen hebben voor onder meer de schoolprestaties en gezondheid van kinderen (Eurostat, 2022).

Het aandeel kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting was in Nederland lager dan het EU-27 gemiddelde van 25 procent. Roemenië had met 39 procent het grootste aandeel kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting. In vier landen was het aandeel lager dan in Nederland: Denemarken, Tsjechië, Finland en Slovenië. De Europese Commissie heeft de ambitie dat er in 2030 ten minste 5 miljoen minder kinderen zijn met risico op armoede of sociale uitsluiting dan in het referentiejaar 2019, toen het om bijna 18 miljoen kinderen ging (Europese Commissie, 2021).

Deze Europese methode om armoede te meten wijkt af van de nieuwe methode om armoede in Nederland te meten voor nationale statistieken (CBS, 2024a). In de nieuwe methode is een huishouden arm als er na het betalen van de woon- en energielasten en de zorgpremie te weinig geld (inkomen, spaargeld of ander bezit) overblijft voor de andere basisbehoeften. Volgens die methode leefden in 2023 115 duizend kinderen tot 18 jaar in een arm gezin, oftewel 3,6 procent van alle kinderen. Het risico op sociale uitsluiting wordt hierbij niet meegenomen.

3.2.2 Minderjarige kinderen met risico op armoede of sociale uitsluiting volgens het EU-criterium, 2023
EU-landenKinderen (0 tot 18 jaar) met risico op armoede of sociale uitsluiting (%)
Roemenië39,0
Spanje34,5
Bulgarije33,9
Griekenland28,1
Italië27,1
Frankrijk26,6
Luxemburg26,1
Slowakije25,3
Malta25,2
EU-2724,8
Hongarije24,4
Ierland24,3
Duitsland23,9
Oostenrijk22,7
Portugal22,6
Litouwen21,7
Zweden21,6
Letland20,3
België19
Estland18,3
Kroatië17,3
Polen16,9
Cyprus16,7
Nederland15,9
Denemarken15,3
Tsjechië15
Finland13,8
Slovenië10,7

Jongeren in Nederland beoordeelden algemene tevredenheid met 7,4

In 2023 gaven 16- tot 25-jarigen in Nederland een 7,4 als rapportcijfer wanneer hen gevraagd werd naar hun algemene tevreden over hun leven. Daarmee waren Nederlandse jongeren iets minder tevreden dan gemiddeld in de EU-27 (7,6). Van de EU-27 landen waren jongeren van 16 tot 25 jaar het tevredenst in Kroatië en Roemenië; zij gaven een 8,3. In Bulgarije waren jongeren met een 6,8 het minst tevreden.

3.2.3 Levenstevredenheid jongeren (16 tot 25 jaar), 2023
EU-landenLevenstevredenheid jongeren (16 tot 25 jaar) (score (0-10))
Kroatië8,3
Roemenië8,3
Cyprus8,2
Tsjechië8,1
Slovenië8,1
Slowakije8,0
België7,9
Litouwen7,9
Hongarije7,9
Polen7,9
Spanje7,8
Portugal7,8
Frankrijk7,7
Oostenrijk7,7
EU-277,6
Estland7,6
Ierland7,6
Italië7,6
Letland7,6
Luxemburg7,6
Malta7,6
Finland7,5
Griekenland7,4
Nederland7,4
Denemarken7,3
Duitsland7,3
Zweden7,3
Bulgarije6,8

3.3 Onderwijs en arbeid

Bijna drie kwart 15- tot 25-jarigen volgt onderwijs 

Door onderwijs te volgen, kunnen kinderen en jongeren zich ontwikkelen en bereiden ze zich voor op de arbeidsmarkt. Onderwijs moet daarom toegankelijk zijn voor iedereen. In Nederland kunnen kinderen vanaf 4 jaar naar school, vanaf 5 jaar geldt de leerplicht. Ruim 95 procent van de 4- tot 12-jarigen in Nederland ging in schooljaar 2023/’24 naar het door de overheid bekostigde onderwijs. Bij 12- tot 15-jarigen jaar was dat 99 procent. Naarmate jongeren ouder worden, neemt dit percentage af. Ze ronden hun opleiding af, zijn niet meer leer- of kwalificatieplichtig en starten op de arbeidsmarkt. Dit is terug te zien in het aandeel 15- tot 25 jarige jongeren dat onderwijs volgt. In Nederland was dit in 2022 73 procent. 

Het aandeel onderwijsvolgenden is in Nederland groter dan gemiddeld in de EU-27, daar was dit 66 procent. Van de 27 EU-landen was alleen in Slovenië en Griekenland de onderwijsdeelname onder jongeren hoger dan in Nederland. Ook in België volgen relatief veel jongeren een opleiding. In Luxemburg, Malta en Cyprus is de onderwijsdeelname relatief laag. 

3.3.1 Onderwijsvolgenden (15 tot 25 jaar), 2022
EU-landenOnderwijsvolgenden (15 tot 25 jaar) (%)
Slovenië75,4
Griekenland73,3
Nederland73,1
België70,9
Letland70,7
Polen69,9
Litouwen69,9
Tsjechië69,7
Ierland69,5
Finland69,5
Denemarken69,3
Zweden68,2
Spanje68,0
Duitsland67,8
EU (27)66,0
Portugal65,4
Kroatië64,7
Frankrijk64,7
Estland64,5
Italië62,9
Hongarije60,2
Slowakije59,2
Bulgarije57,7
Oostenrijk57,6
Roemenië54,8
Cyprus50,1
Malta48,8
Luxemburg46,7

6 procent van alle 18- tot 25-jarigen voortijdig schoolverlater 

Een onderdeel van de voorbereiding op de arbeidsmarkt is een startkwalificatie behalen. Jongeren die het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten, worden beschouwd als voortijdig schoolverlater. Al sinds het begin van de 21e eeuw zijn er in Nederland verschillende initiatieven om te stimuleren dat jongeren een startkwalificatie halen en daarmee om voortijdige schooluitval tegen te gaan (zie bijvoorbeeld Van der Hoeven en Rutte, 2006). In 2023 was 6,2 procent van alle 18- tot 25-jarigen in Nederland voortijdig schoolverlater. In de jaren 2014 tot en met 2020 werd dit aandeel gestaag kleiner. De laatste jaren neemt het echter iets toe. Het is nog niet duidelijk waardoor dit toeneemt. 

Het aandeel voortijdig schoolverlaters was in 2023 in Nederland kleiner dan gemiddeld in de EU-27: daar was dit 9,5 procent. Roemenië had met 16,6 procent het grootste aandeel. De toename waar in Nederland sprake van is, geldt niet voor de EU-27. Gemiddeld genomen nam dit aandeel ook tussen 2021 en 2023 iets af. In onder meer Denemarken, Duitsland en Oostenrijk is wel een vergelijkbare ontwikkeling te zien als in Nederland. 

3.3.2 Voortijdig schoolverlaters (18 tot 25 jaar), 2023
EU-landenVoortijdig schoolverlaters (18 tot 25 jaar) (%)
Roemenië16,6
Spanje13,7
Duitsland12,8
Hongarije11,6
Italië10,5
Denemarken10,4
Cyprus10,4
Malta10,2
Estland9,7
Finland9,6
EU-279,5
Bulgarije9,3
Oostenrijk8,6
Portugal8,1
Letland7,7
Frankrijk7,6
Zweden7,4
Luxemburg6,8
Tsjechië6,4
Litouwen6,4
Slowakije6,4
België6,2
Nederland6,2
Slovenië5,4
Ierland4,0
Griekenland3,7
Polen3,7
Kroatië2

Arbeidsparticipatie onder Nederlandse jongeren hoog

77 procent van de 15- tot 25-jarigen in Nederland had in 2023 werk. Jongeren in Nederland werken vooral in loondienst met een flexibel contract. Ook werken ze vooral in deeltijd. Dat komt onder andere omdat het gaat om jongeren die nog een opleiding volgen en voor wie hun werk een bijbaan is. In Nederland is dat vrij gebruikelijk. Zo had van degenen die een opleiding volgden bijna 74 procent werk, onder degenen die geen opleiding volgden was dat 85 procent.

In 2023 had 35 procent van de 15- tot 25-jarigen in de EU-27 werk. De nettoarbeidsparticipatie in Nederland is daarmee hoger dan gemiddeld in de EU-27. Ook in Denemarken, Oostenrijk en Duitsland hadden relatief veel jongeren werk. In Denemarken is het, net als in Nederland, gebruikelijk is dat jongeren in deeltijd werken. In Oostenrijk en Duitsland is dat minder het geval. De nettoarbeidsparticipatie is het laagst in Griekenland, Roemenië en Bulgarije. In 2023 was daar nog geen 20 procent van de 15- tot 25-jarigen aan het werk. Als Roemeense en Bulgaarse jongeren werk hebben, is dat wel voornamelijk in voltijd. 

3.3.3 Nettoarbeidsparticipatie (15 tot 25 jaar), 2023
EU-landenNettoarbeidsparticipatie (15 tot 25 jaar) (%)
Nederland76,5
Denemarken57,0
Oostenrijk53,1
Duitsland50,8
Malta50,4
Ierland48,2
Finland45,9
Zweden44,8
Estland36,1
EU-2735,2
Frankrijk35,2
Cyprus35,1
Slovenië32,6
Litouwen30,8
Letland30,6
Luxemburg29
Polen28,7
Portugal28,1
Hongarije27,4
België26,5
Tsjechië25,5
Kroatië25,4
Spanje23,6
Slowakije21,7
Italië20,4
Bulgarije18,8
Roemenië18,7
Griekenland18,3

Relatief weinig jongeren in Nederland niet in onderwijs en niet aan het werk

In de EU is de ambitie dat jongeren onderwijs volgen of werken. Het doel is dat het aandeel zogeheten NEETs (Not in Education, Employment or Training) moet worden teruggedrongen naar 9 procent in 2030 (Europese Commissie, 2021). De Europese Commissie hanteert hierbij de leeftijdsafbakening 15 tot 30 jaar. 

In 2023 waren er in Nederland 157 duizend jongeren van 15 tot 30 jaar die geen onderwijs volgden en niet aan het werk waren, 5 procent van alle 15- tot 30-jarigen. Hiermee voldoet Nederland aan de Europese doelstelling. In de EU-27 was 11 procent van de 15- tot 30-jarigen NEET. Het aandeel NEETs was het grootst in Roemenië met 19 procent en, na Nederland, het kleinst in Zweden met 6 procent.

3.3.4 NEETs (15 tot 30 jaar), 2023
EU-landenNEETs (15 tot 30 jaar) (%)
Roemenië19,3
Italië16,1
Griekenland15,9
Cyprus13,9
Bulgarije13,8
Litouwen13,5
Spanje12,3
Frankrijk12,3
Kroatië11,8
EU-2711,2
Slowakije11,2
Hongarije10,9
Tsjechië10,1
Letland10,0
België9,6
Estland9,6
Oostenrijk9,4
Finland9,2
Polen9,1
Portugal8,9
Duitsland8,8
Denemarken8,6
Ierland8,5
Luxemburg8,5
Slovenië7,8
Malta7,6
Zweden5,7
Nederland4,7