Patenteren en exporteren

2. Inzichten uit de literatuur

In dit inleidende hoofdstuk geven we een korte schets van de stand van de literatuur ten aanzien van de relatie tussen internationalisering en innovatie. Aangezien dit een veelvuldig bestudeerd thema is voert het te ver om hier een integrale review van de literatuur te geven, maar met het oog op de onderzochte patronen in hoofdstuk 4 is het nuttig om op voorhand een beeld te schetsen van de mate waarin internationalisering en innovatie verweven zijn.

Het is van belang om bij de bespreking van de inzichten uit de literatuur de verschillende concepten duidelijk te scheiden. Bedrijven investeren in R&D in de hoop dat dit resulteert in product- of procesinnovaties. Innovaties zijn dus in feite de resultante van R&D. Een patent is het juridische eigendomsrecht op een inventie (veelal het resultaat van innovatie) en beschermt de uitvinder tegen het oneigenlijk exploiteren ofwel bedrijfsmatig toepassen van de inventie door andere partijen.

2.1 Export en R&D

De relatie tussen research en development (R&D) en export is een veelvuldig onderzocht thema in de wetenschappelijke literatuur. Dit draait in de kern immers om een, ook voor beleidsmakers, hele belangrijke vraag: leidt innoveren tot internationaliseren of andersom, of zelfs beide tegelijk? Is het zo dat bedrijven competitiever worden en daardoor de stap naar het buitenland kunnen zetten doordat zij inzetten op investeringen in research & development (R&D) die leiden tot product- of procesinnovaties? Of is het zo dat bedrijven leren van interactie en competitie op buitenlandse markten waardoor hun innovatieve capaciteit wordt vergroot? Een grotere internationale afzetmarkt zorgt er daarnaast ook voor dat innovaties beter kunnen renderen, wat eveneens een stimulans kan zijn voor meer innovatie-inspanningen. Vanuit beleidsperspectief is bovengenoemde vraag belangrijk, omdat het antwoord op deze vraag aangeeft waar ondersteuning van het bedrijfsleven het beste aan kan grijpen. Immers, Nederland is als kleine, open economie voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland voor het genereren van inkomen. Dat verklaart waarom internationalisering een belangrijk speerpunt is van beleid. Een scherp beeld van de relatie en de richting van de causaliteit tussen innovatie en internationalisering is daarbij echter van cruciaal belang om te identificeren waar ondersteuning van bedrijven via het bedrijfsleveninstrumentarium van de overheid optimaal aangrijpt. 

In de Internationaliseringsmonitor van het derde kwartaal van 2020 (hoofdstuk 5: CBS, 2020) heeft het CBS onderzocht in welke mate export en uitgaven aan R&D complementair zijn. De resultaten, in 2023 gepubliceerd in het Journal of Industry, Competition and Trade (Rud et al., 2023), wijzen uit dat export en R&D elkaar versterken. Dat wil zeggen, meer export leidt tot meer R&D en omgekeerd leidt meer R&D ook tot meer export. Deze wederkerigheid kan via verschillende kanalen verlopen (CBS, 2020). Zo kan een bedrijf leren van zakendoen op buitenlandse markten en de omgang met buitenlandse concurrentie, en kan buitenlandse concurrentie een stimulans vormen voor innovatie-inspanningen. Deze interacties kunnen zo de innovatieve capaciteit van een bedrijf vergroten. Ook kunnen investeringen in R&D resulteren in efficiëntiewinsten en een hogere productiviteit die het voor bedrijven interessant maakt om internationaal actief te worden (zelfselectie). Ten slotte kan export een stimulans zijn voor R&D in financiële zin. Exporterende bedrijven hebben vaak een stabielere financiële positie dan bedrijven die zich enkel op de binnenlandse markt richten. Daardoor hebben exporteurs vaak betere toegang tot externe financiering  en bovendien meer eigen middelen ter beschikking om investeringen in R&D mogelijk te maken. Daarnaast zorgen grotere afzetmarkten ervoor dat innovaties sneller renderen wat een stimulans kan zijn voor meer innovatie-inspanningen. Voor het bestaan van ieder van deze kanalen is empirisch bewijs beschikbaar in de literatuur, zie onder andere Neves et al. (2016), Golovko & Valentini (2011) of Shaver (2011).

Uit de literatuurstudie in de inleiding van het genoemde hoofdstuk in de Internationaliseringsmonitor blijkt in algemene zin echter dat er geen consensus bestaat in de academische literatuur ten aanzien van de richting van de causale relatie tussen R&D en export. Zo wordt er geschreven: “Sommige studies vinden positieve causale effecten tussen R&D en export (zie bijvoorbeeld Roper, Love & Hígon, 2006 of Girma, Gorg & Hanley, 2008 voor Ierse bedrijven) terwijl andere studies geen statistisch significante effecten identificeren (Girma, Gorg & Hanley, 2008 voor Britse bedrijven; Damijan, Kostevc & Polanec, 2010) of zelfs een negatieve relatie (Roper & Love, 2002). Zo concluderen Roper & Love (2002) op basis van Duitse data dat er een negatieve wisselwerking bestaat tussen uitgaven aan innovatie en export, vanwege het rivaliserende gebruik van beperkte organisatorische middelen (menselijk en financieel). De conclusies hangen sterk af van het land waarvan de data wordt gebruikt en ook van de methode die wordt geïmplementeerd. De uitdaging in het schatten van causale effecten tussen R&D en export ligt in het corrigeren voor andere factoren die R&D en export kunnen beïnvloeden en het corrigeren voor wederkerige causaliteit tussen de twee activiteiten. Er zijn nog weinig studies die dat doen op basis van de meest recente econometrische technieken (zie bijvoorbeeld Aw, Roberts & Xu, 2011; Neves, Teixeira & Silva, 2016). Aw, Roberts & Xu (2011) concluderen op basis van data van de Taiwanese elektro-industrie dat er een klein positief effect is van R&D-investeringen op export, terwijl het effect van export op de kans op R&D-investeringen niet statistisch significant is. Neves, Teixeira & Silva (2016) vinden met data van Portugal dat er wel complementariteit bestaat tussen R&D en exportactiviteiten.” (CBS, 2020, p.98). Aan dit overzicht kan inmiddels dus CBS (2020) en Rud et al. (2023) worden toegevoegd, op basis van Nederlandse data. Zij laten zien dat er onder Nederlandse bedrijven sprake is van complementariteit tussen R&D en export, waarbij export sterker van invloed is op R&D dan andersom. Met name buiten industriële sectoren is deze complementariteit nadrukkelijk aanwezig. Ook zijn er verschillen zichtbaar tussen typen export: dienstenexport en R&D zijn complementair aan elkaar, terwijl bij goederenexport een causale relatie van export naar R&D zichtbaar is, maar niet andersom. Daarbij blijken met name de export van producten van Nederlandse makelij (in tegenstelling tot wederuitvoer) en de export naar bestemmingen buiten de EU positief samen te hangen met investeringen in R&D. Ten slotte laten zij zien dat een hogere productiviteit tot gevolg heeft dat investeringen in R&D in versterkte mate leiden tot meer export. Met andere woorden, hoogproductieve bedrijven halen een hoger rendement uit investeringen in R&D in termen van meer export dan laagproductieve bedrijven.  Dat geldt bovendien in versterkte mate voor mkb-bedrijven.

Resumerend kunnen we stellen dat R&D en export via verschillende kanalen met elkaar verweven zijn, en dat er voor de relevantie van deze afzonderlijke kanalen empirisch bewijs beschikbaar is, maar dat er in algemene zin allerminst consensus bestaat over de richting van de causale relatie tussen R&D en export. De resultaten van onderzoek verschillen sterk per land, onderzoeksmethodiek en precieze onderzoeksopzet.  

2.2 Export en patentering 

Als gezegd kan R&D gezien worden als een innovatie-input, terwijl patentering als innovatie-output beschouwd kan worden (of, beter gezegd, als indicatie van een innovatie-output, aangezien patenten al vroeg in het innovatieproces kunnen worden aangevraagd). Dat betekent dat we de bevindingen ten aanzien van de relatie tussen R&D en export niet zonder meer kunnen extrapoleren naar patentering en export. De beschikbare literatuur ten aanzien van de relatie tussen export en patentering is beperkter, denkelijk vanwege de beperktere databeschikbaarheid met betrekking tot patentering.  Onderzoek naar de relatie tussen patentering en export vindt op verschillende aggregatieniveaus plaats. Enerzijds op een hoger geaggregeerd sectoraal of macroniveau. En anderzijds op het gedetailleerde niveau van individuele bedrijven en producten waar ook dit onderzoek op gesitueerd is. 

Het onderzoek dat op een hoger aggregatieniveau naar de relatie tussen patentering en export heeft gekeken is doorgaans in de setting van het zwaartekrachtmodel van internationale handel ondernomen. Brunel en Zylkin (2022) laten in een macro-setting zien dat patentregistraties positief samenhangen met de export van het land van de patenthouder naar het land waar het patent geregistreerd wordt, maar niet op de omgekeerde handelsstroom. Daarnaast rapporteren zij aanzienlijke verschillen tussen bedrijfstakken. Palangkaraya et al. (2017) onderzoeken in welke mate een bias tegen buitenlandse patentaanvragers en importblokkerende patenten van invloed zijn op de export. Hun resultaten laten zien dat met name in technologie-intensieve bedrijfstakken blokkerende patenten een negatieve impact hebben op de export naar het betreffende land. 

Aghion et al. (2022) laten zien dat een hele kleine groep grote patenthoudende bedrijven in Frankrijk verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de export. Daarnaast laten zij zien dat exogene groei van de omvang van een bestemmingsmarkt ertoe leidt dat exporteurs meer gaan patenteren, maar dat dit tijd kost; 3 tot 5 jaar. Daarbij kijken ze naar primaire patentaanvragen, niet naar secundaire patentaanvragen om bijvoorbeeld de geografische bescherming van een uitvinding uit te breiden. Met andere woorden, het betreft in deze analyse de oorspronkelijke aanvraag bij een patentverlenende instantie. Er wordt dus niet gekeken naar het effect van het uitbreiden van het aantal landen waar een patent wordt aangevraagd na deze oorspronkelijke aanvraag. Verder blijkt uit hun resultaten dat het aangetoonde verband volledig wordt bepaald door hoogproductieve bedrijven.

Chalioti et al. (2020) bevestigen het beeld van patenthoudende bedrijven die een fors deel van de export verzorgen met Griekse data. Ook laten zij zien dat Griekse bedrijven die patenteren substantieel hogere exportomzetten realiseren in verder weg gelegen markten doordat zij grotere hoeveelheden kunnen afzetten, niet omdat zij hogere prijzen vragen voor hun producten. Zij laten theoretisch zien dat het onderliggende mechanisme gelegen is in transportkosten, die de exportomzet van niet-innovatieve bedrijven in verder weggelegen markten relatief harder doen dalen dan de omzet van innovatieve bedrijven. Merk op dat er voor dit onderzoek geen koppeling is gelegd tussen patenten en exportproducten op productniveau, alleen op bedrijfsniveau.

Gong et al. (2023) laten zien dat Chinese bedrijven die succesvol een patent aanvragen in de VS een hogere exportgroei realiseren dan vergelijkbare Chinese bedrijven waarvan de patentaanvraag is afgewezen. Zij laten zien dat dit vooral leidt tot hogere groei in andere product- en bestemmingsmarkten. De verklaring die zij daarvoor bieden is dat het Amerikaanse patent het signaal afgeeft dat het Chinese bedrijf in staat is om hoogwaardige producten te leveren. Ook in dit onderzoek is er geen sprake van koppeling van patenten en export op productniveau.

De Rassenfosse et al. (2022) leggen deze koppeling op productniveau wel. Daarmee is dit onderzoek met name maatgevend voor onze exercitie. Zij laten allereerst zien dat een patentaanvraag export veelvuldig voorgaat. Dat wil zeggen, bedrijven patenteren eerst een product in een bestemmingsland voordat zij het gaan exporteren. Het hoofdresultaat van hun onderzoek is dat bedrijven meer export weten te genereren als het exporterende bedrijf een patentaanvraag heeft gedaan voor het geëxporteerde product in het bestemmingsland dan wanneer er geen patent op het geëxporteerde product rust. Dat hangt vooral samen met grotere geëxporteerde hoeveelheden, en niet zozeer met hogere prijzen. Deze extra export dankzij patentbescherming wordt de patentpremie genoemd en schatten zij op ongeveer 6 procent. Zij laten tevens zien dat de export van een product instort zodra de exporteur de patentbescherming ervan verliest. 

Resumerend kunnen we stellen dat een beleidsmatige koppeling tussen innovatie, patentering en export gerechtvaardigd lijkt getuige de resultaten van empirisch onderzoek. Daarin wordt veelvuldig aangetoond dat patentering en export in algemene zin complementair zijn. Daarbij is het positieve effect van patentering op export vaker aangetoond dan de omgekeerde relatie. Deze gedetailleerde empirische onderzoeken naar de relatie tussen patentering en export hebben echter betrekking op andere landen, onderzoek naar deze relatie in Nederland is niet eerder gedaan en bevindingen ten aanzien van andere landen kunnen niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de Nederlandse situatie.