Auteur: Karen Brandenburg, Hui Shan Chan, Sabine Krieg, Manon van Middelkoop, Reinoud Segers
Onderzoek naar productiefactoren zonnestroom in 2022

4. Discussie

De bevindingen uit voorgaande secties verschaffen meer inzicht in de nauwkeurigheid van de schattingen voor zonnestroomproductie en over de mogelijkheden om andere bronnen hierbij te gebruiken. Uit de analyses zoals beschreven in de nota trekken we deze voorlopige conclusies:

  1. De CertiQ dataset bevat niet voldoende kleine (< 15 kWp) installaties om een algemene productiefactor op te baseren. Bovendien zijn deze installaties relatief oud. De grotere installaties hebben een iets hogere productiefactor dan de kleine installaties, maar komen ook voornamelijk uit recentere jaren. De eigenschappen van deze installaties verschillen dus wel.
  2. De datasets van CertiQ en SolarCare lijken met elkaar in overeenstemming en wijzen voor de meest recente jaren op een lagere waarde dan het kengetal 875 kWh/kWp uit de literatuur.
  3. De subset van Sundata installaties lijkt erop te wijzen dat de werkelijke productie van een op het zuiden georiënteerde installatie in zekere mate de geschatte productie op basis van de CBS-methode volgt, en dat de oriëntatie van de panelen naar oost-west kan zorgen voor een lagere productie.
  4. Bij een zonnestroominstallatie met een hellingshoek van 15 graden lijkt er sprake van overschatting door de CBS-methode. Bij een hellingshoek van 45 graden lijkt er een overschatting in de zomer en onderschatting in de winter op te treden. De hellingshoek lijkt op bewolkte dagen minder een rol te spelen.
  5. Methode Laevens voegt veel complexiteit toe ten opzichte van de huidige methode. In hoeverre de productieschattingen nauwkeuriger zouden zijn, is onduidelijk. Omdat de relevante kenmerken van de installaties zoals oriëntatie en hellingshoek niet beschikbaar zijn in de zonnestroomregisters van het CBS is het de vraag wat een complex model toevoegt aan een relatief eenvoudig rekenkundig gemiddelde productiefactor, zo mogelijk per regio, op basis van een bron als PVoutput (of PVobs, of Sundata) indien de installaties in deze bron redelijk representatief zijn voor alle kleine installaties in Nederland. In ieder geval zou de methode opnieuw uitgevoerd moeten worden met actuele data. 
  6. Data van SolarCare en CertiQ kunnen gecombineerd worden om tot een nieuw kengetal te komen voor kleinere installaties welke niet bij CertiQ geregistreerd staan. Of deze populatie representatief is voor de gehele populatie aan kleinere zonnepaneel-systemen in Nederland is onzeker, maar deze data zijn waarschijnlijk wel meer representatief voor de totale populatie dan de data waarop het bestaande kengetal is gebaseerd (Van Sark, 2014). Het is mogelijk om dit kengetal jaarlijks te herzien, of voor een periode vast te leggen.

Het combineren van de verschillende bronnen kan dus leiden tot een nieuw kengetal om zonnestroomproductie mee te schatten. Ook hier zitten onzekerheden in. De SolarCare data bevat installaties die schaduwvrij en storingsvrij hebben geopereerd, waardoor de schatting wellicht te optimistisch is. Uit onze analyses blijkt ook dat grotere CertiQ installaties andere eigenschappen hebben dan de kleine installaties, wat ook de onzekerheid vergroot waarmee we productie kunnen schatten voor kleine installaties. 

Maar zelfs het meenemen van schaduwvrije en storingsvrije installaties, en installaties met een groot vermogen zorgt ervoor dat het nieuwe kengetal aanzienlijk lager ligt dan 875 kWh/kWp vanaf 2019 (Tabel 3.1.2). Het is dus aannemelijk dat het kengetal naar beneden bijgesteld dient te worden. In de meest simpele variant wordt het kengetal bijgesteld naar een vaste waarde die voor een aantal jaren vast wordt gehouden.

Maar het kengetal kan ook elk jaar bijgesteld kunnen worden met steeds meer observaties, wat de onzekerheid op de productieschatting verlaagt. Grotere CertiQ installaties hebben in vergelijking tot kleinere installaties uit CertiQ weliswaar andere eigenschappen, maar het is aannemelijk dat bepaalde trends op het gebied van het plaatsen van zonnestroominstallaties wel overeenkomen. Zo zien we dat het teruggerekende kengetal van grotere CertiQ installaties de laatste jaren ook is afgenomen. Dit kan er bijvoorbeeld op wijzen dat deze installaties ook steeds meer in oost-west opstelling geplaatst worden. De Sundata gegevens laten namelijk ook zien dat de huidige productiefactor wel realistisch is voor een groot deel van de installaties, maar dat door de jaren heen wellicht meer installaties in een oost-west opstelling geplaatst zijn en dat de productiewaarden mede daardoor lager liggen.

Wat in de toekomst ook steeds meer een rol zal spelen, en wat ook belangrijker wordt om mee te nemen in productieschattingsmethodes, is dat eventuele overbelasting van het elektriciteitsnet ervoor kan zorgen dat installaties (tijdelijk) afgesloten worden en er dus minder geproduceerd wordt dan verwacht. Door waargenomen productiegegevens te gebruiken om het kengetal te herzien zou dit impliciet ook in het kengetal voor het desbetreffende jaar meegenomen kunnen worden. 

We zijn ons ervan bewust dat de relatie tussen straling en opbrengst niet volledig lineair is. Helaas hebben we op het moment nog geen data om deze relatie beter in te schatten en om te beoordelen hoe groot de afwijking van het lineaire verband is. Ook ontbreekt op dit moment in onze registers de informatie over oriëntatie en hellingshoek van de panelen en wordt het effect van schaduw en storingen niet in ons model meegenomen. Om bijvoorbeeld hellingshoek en oriëntatie van de panelen ook mee te kunnen nemen in de berekening, zou er een nieuw model ontwikkeld moeten worden, en zouden er aanvullende analyses moeten plaatsvinden om de rol van deze factoren op productie te bepalen, en zou data uit een bron als de 3D-BAG aan de registerdata gekoppeld moeten worden. Bovendien kan in het geval van platte daken ook geen oriëntatie vastgesteld worden en moet ook de hellingshoek geschat worden.

De afgelopen 5 jaar lag de hoeveelheid straling gemiddeld ver boven het langjarig gemiddelde van de laatste 30 jaar. De vraag is in hoeverre deze trend zich in deze toekomst zal doorzetten. Discussie hierover is een extra complicatie die vermeden kan worden door niet meer uit te gaan van een kengetal in termen van productie per eenheid vermogen met een bepaald referentieniveau voor de straling, maar door uit te gaan van een kengetal in termen van productie per eenheid vermogen per eenheid stralingsintensiteit.

Dit rapport gaat alleen over analyses op jaarbasis. CBS maakt ook een cijfer voor productie van zonnestroom op landelijke niveau op maandbasis (met een vertraging van 2 maanden) in het kader van de Europees verplichte statistiek over elektriciteit.  Dit doen we nu door een schatting te maken van het opgestelde vermogen, o.a. op basis van gegevens van CertiQ, stralingsdata van het KNMI en de aanname dat de productie recht evenredig is met straling. Onderzocht zal moeten worden hoe nauwkeurig deze benadering is en of het praktisch mogelijk is om deze methode te verbeteren.

In conclusie, voor de huidige productieschattingsmethode is onderzocht in hoeverre de schattingen overeenkomen met de daadwerkelijk gemeten productie. Deze nota is bedoeld om transparantie te verschaffen over onze overwegingen om onze productieschattingsmethode te actualiseren. De resultaten van onze analyses lijken erop te wijzen dat de huidige methode leidt tot overschatting van productie. In de nabije toekomst zal het CBS daarom op zoek moeten gaan naar nieuwe, betrouwbare bronnen van data over de productie van kleinere zonnestroominstallaties zodat een toekomstige methode deze aspecten wellicht kan meenemen en daarmee nog beter kan aansluiten op de samenstelling van de populatie zonnestroominstallaties waarvoor geen productiegegevens beschikbaar zijn.