Auteur: Harry Bierings, Hans Langenberg
Arbeidsdeelname in de buurten van Nederlands vier grote steden

2. Gemiddelde arbeidsdeelname en spreiding

De arbeidsdeelname in de vier grootste steden in Nederland was met 63 procent in 2020 gemiddeld per buurt het laagst in Den Haag en in Rotterdam. In Amsterdam was de arbeidsdeelname met 67 procent hoger en in Utrecht was deze met 72 procent het hoogst3).

2.1 Gemiddelde arbeidsdeelname en leeftijdsopbouw G4, 20201)
AmsterdamDen HaagRotterdamUtrecht
Arbeidsdeelname 15- tot 75-jarigen (%)
15 tot 75 jaar68636472
15 tot 25 jaar57535762
25 tot 45 jaar81777985
45 tot 75 jaar57565360
Bevolkingsaandeel (% 15- tot 75-jarigen)
15 tot 75 jaar100100100100
15 tot 25 jaar16141720
25 tot 45 jaar44374047
45 tot 75 jaar40494333
1) Gemiddeld over de in dit artikel opgenomen buurten.
 

Van de vier steden heeft Utrecht het grootste aandeel 25- tot 45-jarigen. Dat Utrecht een hoge gemiddelde arbeidsdeelname kent, hangt dus mede samen met de bevolkingsopbouw. Dit is echter niet de enige reden dat de Utrechtse arbeidsdeelname boven die in andere steden uitsteekt. Zowel onder 25- tot 45-jarigen, als onder 15- tot 25-jarigen en 45- tot 75-jarigen geldt namelijk dat arbeidsdeelname in Utrecht het hoogst is. Zowel qua aandeel 25- tot 45-jarigen, als de arbeidsdeelname in de drie leeftijdsgroepen neemt Amsterdam de tweede plek in. Den Haag heeft de laagste arbeidsdeelname per buurt van de vier grootste steden. Het heeft wel een hogere arbeidsdeelname onder 45- tot 75-jarigen dan Rotterdam.

In hoeverre verschillen buurten in de vier grote gemeenten qua arbeidsdeelname? In figuur 2.2 is de arbeidsdeelname voor alle buurten in de vier grote steden afgezet tegen het percentage 25- tot 45-jarigen.

In de figuur zijn lijnen getrokken die per stad de relatie aangeven tussen de arbeidsdeelname en het aandeel 25- tot 45-jarigen. Deze lijnen zijn bepaald met lineaire regressie. De geschatte vergelijkingen zijn:

ADbuurt, Amsterdam = 51,6 + 0,36*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Amsterdam
ADbuurt, Rotterdam = 51,0 + 0,33*Aandeelpop25 tot 45 jaar. Rotterdam
ADbuurt, Den Haag = 57,4 + 0,14*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Den Haag
ADbuurt, Utrecht = 58,0 + 0,29*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Utrecht

waarbij AD= arbeidsdeelname per buurt en Aandeelpop25 tot 45 jaar= aandeel 25 tot 45- jarigen in de bevolking van 15 tot 75 jaar per buurt. De geschatte t-waarden voor de coëfficiënten geven aan dat de geschatte coëfficiënten statistisch significant zijn.

Voor elke stad loopt de arbeidsdeelname op met het aandeel het aandeel 25- tot 45-jarigen in de buurt, maar in Den Haag is de toename veel geringer dan in Amsterdam. In alle vier de steden zijn de meeste datapunten ver van de lijnen verwijderd. Dit betekent dat de variatie in arbeidsdeelname maar voor een gering deel samenloopt met de variatie in het aandeel 25- tot 45-jarigen. In paragraaf 3 wordt hier nader op ingegaan.

Uit figuur 2.2 blijkt verder dat gegeven een aandeel 25- tot 45-jarigen veel Utrechtse buurten een relatief hoge arbeidsdeelname kennen. Hierna komen achtereenvolgens Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ook wordt zichtbaar dat Utrecht en Amsterdam weinig buurten hebben met weinig 25- tot 45-jarigen en juist wel aardig wat buurten met een relatief hoog aantal personen in deze leeftijd. Den Haag heeft juist veel buurten met weinig 25- tot 45-jarigen. Deze bevindingen sluiten aan bij de gemiddelde arbeidsdeelname en het gemiddelde aandeel 25- tot 45-jarigen in de vier steden.

0202Spreidingsdiagram arbeidsdeelname buurten G4 versus aandeel 25- tot 45-jarigen, 2020
 

Om de mate van spreiding in één cijfer uit te drukken kunnen verschillende maatstaven worden gebruikt. Degene die hier wordt gehanteerd is de interkwartielafstand. Dit is de afstand tussen de bovengrens van het eerste en de ondergrens van het derde kwartiel. (Het eerste kwartiel geeft de laagste 25 procent waarnemingen, enzovoorts). Deze geeft de mate waarin de middelste helft van de waarnemingen uit elkaar liggen. Op basis van de interkwartielafstand is de spreiding van de arbeidsdeelname tussen de buurten in Rotterdam en Den Haag van alle vier de steden het grootst, namelijk 11 procentpunt. Voor de buurten in Den Haag varieert de arbeidsdeelname in de middelste helft van de verdeling van 58 tot en met 69 procent. Voor de buurten in Rotterdam liggen de grenswaarden bij 59 en 70 procent, iets hoger dus dan voor Den Haag. De buurten in Amsterdam nemen wat de spreiding op basis van de interkwartielafstand betreft een middenpositie in (10 procentpunt), de buurten van Utrecht met 9 procentpunt de laagste positie, met de geringste spreiding dus. De grenswaarden voor de buurten in Amsterdam liggen bij 63 en 73 procent en voor Utrecht bij 68 en 77 procent, duidelijk hoger dan voor de buurten in Rotterdam en Den Haag. De relatieve spreiding, de spreiding gedeeld door de gemiddelde arbeidsdeelname, is het grootst in Den Haag. Hierna volgen Rotterdam, Amsterdam en Utrecht.

De verdeling van de arbeidsdeelname over buurten wordt op een visueel aansprekende manier samengevat in zogeheten boxplots (McGill e.a., 1978). De box zelf, een gekleurde rechthoek, wordt bepaald door de bovengrens van het eerste kwartiel (Q1) en de ondergrens van het derde kwartiel (Q3). De hoogte van de box geeft dus de interkwartielafstand (Q3-Q1). (De breedte van de box heeft geen betekenis). Figuur 2.3 bevat de boxplots van de arbeidsdeelnameverdeling over de buurten voor de vier grote steden.

Conform de opzet van een boxplot zijn buiten de gekleurde rechthoek alleen extremen ingetekend: buurten met een arbeidsdeelname die heel laag of heel hoog is voor de betreffende stad (´uitschieters´). Deze krijgen een puntje. Zij liggen ten minste 1,5 keer de interkwartielafstand vanaf de onderkant of bovenkant van de box. In Amsterdam dus bij een arbeidsdeelname lager dan of gelijk aan 49 en hoger dan of gelijk aan 88. De dunne rechte lijntjes boven en onder de gekleurde rechthoek zijn zogenaamde ´snorharen´ (Engels: whiskers). Dit zijn buurten met de laagste en de hoogste deelname indien de uitschieters worden uitgesloten. In de boxplots is ten slotte ook de mediane en de gemiddelde arbeidsdeelname per buurt weergegeven.

02032.3 Boxplots arbeidsdeelname 15- tot 75-jarigen, buurten G4, 2020
 

In rechthoeken is telkens met een cijfer het rekenkundig gemiddelde van de arbeidsdeelname vermeld, de horizontale lijn geeft de mediaan (de middelste waarde). In drie van de vier steden vallen rekenkundig gemiddelde en mediaan nagenoeg samen. Een uitzondering is Utrecht, waar meer dan de helft (54 procent) van de buurten een arbeidsdeelname heeft boven het gemiddelde van 72 procent. De mediane (middelste) waarde van de arbeidsdeelname wordt in Utrecht bereikt bij 74 procent. Het betreffende verschil tussen gemiddelde en mediaan wijst op een asymmetrie van de verdeling rondom het gemiddelde. De scheefheid in Utrecht geeft aan dat er zich extra veel buurten bevinden aan de bovenkant van de verdeling ten opzichte van de onderkant.

3) Anova-analyse toont aan dat het arbeidsdeelnameverschil tussen elke combinatie van de grote steden (zes combinaties) statistisch significant is en dus niet op toeval berust.