Economische groei en het inkomen van Nederlanders

3. De verdeling van het inkomen

In de jaren die direct voorafgingen aan de crisis moet de groei van de economie bij andere sectoren dan huishoudens terecht zijn gekomen: niet-financiële ondernemingen, financiële instellingen en de overheid. Dit is goed te zien in de verdeling van het totale beschikbaar inkomen over alle sectoren.

3.1 Verdeling van het nationaal beschikbaar inkomen over de sectoren
jaarNiet-financiële bedrijven (%)Financiële instellingen (%)Overheid (%)Huishoudens (%)
196911,97,223,357,5
197010,97,423,857,9
19718,28,524,858,5
19727,79,525,357,5
19737,510,026,256,4
19746,910,826,056,2
19753,411,326,359,0
19764,611,126,457,9
19772,69,727,959,8
19782,09,627,261,1
19792,19,727,660,6
19802,79,927,060,5
19813,49,826,160,7
19822,610,325,062,1
19833,911,024,760,3
19846,410,323,759,5
19854,59,925,560,1
19864,39,724,661,4
19873,29,025,162,7
19884,39,524,861,5
19896,78,822,462,1
19906,07,621,664,8
19915,07,924,662,4
19923,67,523,865,1
19934,78,325,062,0
19946,88,023,861,4
19957,18,723,061,2
19966,88,423,861,0
19976,38,624,161,0
19987,27,324,561,0
19997,57,825,759,0
20007,28,026,957,9
20017,05,026,761,2
20028,35,026,260,6
20039,36,225,758,8
200410,35,226,158,4
20058,55,527,858,2
200610,15,528,855,6
200711,05,228,954,9
200810,03,031,056,0
200910,04,828,356,9
20109,76,727,755,9
201110,67,027,055,4
201211,55,327,655,6
20137,87,628,656,0
20144,78,429,457,5
20158,56,428,556,6
20165,66,031,057,4
20178,75,830,854,8
20187,27,231,154,5
20197,85,632,054,6
20208,24,527,459,9

Over de hele periode zijn verschillende ontwikkelingen zichtbaar. Zo bevond het aandeel van het inkomen van niet-financiële ondernemingen in het nationaal beschikbaar inkomen zich rond 1980 op een dieptepunt, om daarna enkele decennia gestaag toe te nemen. Bij financiële instellingen was de trend precies tegengesteld. Voor dit artikel is vooral het aandeel van huishoudens relevant. Na een toename in de jaren zeventig was het bijna een kwart eeuw iets meer dan 60 procent van het nationaal beschikbaar inkomen. Na 2001 daalde het tot circa 55 procent, waarbij de grootste daling tussen 2001 en 2008 plaatsvond. In deze jaren nam het aandeel van niet-financiële bedrijven iets toe, maar het aandeel van financiële instellingen nam in vrijwel dezelfde mate af.

De Rabobank (2018) concludeerde juist dat het aandeel van niet-financiële ondernemingen in het nationaal inkomen tussen 1970 en 2016 sterk was toegenomen3). Hoewel ook zij CBS-data gebruiken, is dit niet in overeenstemming met bovenstaande grafiek. Hieruit blijkt namelijk dat hoewel het aandeel van niet-financiële ondernemingen in de totale economie sterk conjunctuurafhankelijk is, het sinds 1969 per saldo niet veel is veranderd. De afwijkende conclusie van de Rabobank komt vooral door een andere grafische presentatie en doordat de analyse stopt in 2016. Het aandeel van deze bedrijven is sinds 2012 juist sterk afgenomen (Notten, 2016), waardoor er van een stijgende trend niets meer overblijft.

Bij de meest opvallende trend van de afgelopen twintig jaar spelen niet-financiële ondernemingen en financiële instellingen nauwelijks een rol. Sinds de eeuwwisseling is het afnemende inkomensaandeel van huishoudens voor het grootste deel terechtgekomen bij de sector overheid. Om de oorzaak van het achterblijvende inkomen van huishoudens tussen 2001 en 2008 te vinden, wordt daarom niet alleen bekeken welk deel van het inkomen van huishoudens precies achterbleef, maar ook waar de toename van het inkomen van de overheid uit bestond.

3) Figuur 7 in Rabobank (2018)