6. Resultaten
De excretie van zowel stikstof als fosfaat lag in 2024 onder het mestproductieplafond dat door de Europese Commissie is vastgesteld voor 2024.
6.1 Stikstof- en fosfaatexcretie
De stikstofexcretie daalde van 463,5 miljoen kilogram in 2023 tot 448,9 miljoen kilogram in 2024. Hierdoor lag de stikstofexcretie in 2024 8,3 procent onder het productieplafond van 489,4 miljoen kilogram. De fosfaatexcretie in dierlijke mest daalde van 147,5 miljoen kilogram in 2023 tot 146,7 miljoen kilogram in 2024. De fosfaatexcretie lag daarmee 2,7 procent onder het fosfaatplafond van 150,7 miljoen kilogram.
In Tabel 6.1.1 is de excretie van stikstof en fosfaat naar diercategorie weergegeven.
| Stikstof (N) | Stikstof (N) | Fosfaat (P2O5) | Fosfaat (P2O5) | |
|---|---|---|---|---|
| 2023 | 2024 | 2023 | 2024 | |
| Rundvee voor de melkveehouderij | 273,8 | 265,2 | 75,6 | 76,7 |
| Rundvee voor de vleesproductie | 33,2 | 33,2 | 8,8 | 9,5 |
| Varkens | 81,7 | 80,1 | 32,8 | 32,3 |
| Pluimvee | 52,6 | 48,7 | 23,0 | 20,8 |
| Overig vee1) | 22,2 | 21,8 | 7,3 | 7,6 |
| Totaal | 463,5 | 448,9 | 147,5 | 146,7 |
| 1) Schapen, geiten, paarden, pony's en konijnen. | ||||
Rundvee
De stikstofexcretie in de melkveehouderij daalde in 2024 ten opzichte van 2023 met 3,2 procent tot 265,2 miljoen kilogram, met name door een afname van de melkveestapel, maar ook door een lager stikstofgehalte van het rantsoen. Hoewel de melkveestapel kromp, zorgde een hogere fosforopname via het voer voor een stijging van de fosfaatexcretie van melkvee met 1,4 procent tot 76,7 miljoen kilogram. De melkproductie per koe nam toe met 0,2 procent tot 9115 kilogram. Voor de verantwoording van het Nederlandse mestbeleid aan de Europese Unie mag voor de melkveesector gerekend worden met gemiddelde stikstof- en fosforgehalten van gras en maïs van de laatste vijf jaar, waarbij de jaren met de hoogste en de laagste gehalten buiten beschouwing blijven. Met deze zogeheten ruwvoercorrectie komt de excretie van de melkveesector uit op 268,2 miljoen kilogram stikstof en 72,9 miljoen kilogram fosfaat.
De stikstofexcretie van vleesrundvee was met 33,2 miljoen kilogram gelijk aan 2023. De fosfaatexcretie steeg van 8,8 naar 9,5 miljoen kilogram.
Varkens
De stikstofexcretie van de varkenssector daalde van 81,7 miljoen kilogram in 2023 naar 80,1 miljoen kilogram in 2024. De fosfaatexcretie daalde van 32,8 naar 32,3 miljoen kilogram. De dalingen zijn het gevolg van de afname van het aantal dieren. Het aantal vleesvarkens op de peildatum van de Landbouwtelling daalde in 2024 met 197 duizend stuks, een daling van 4,0 procent ten opzichte van 2023. Het aantal zeugen daalde met 19 duizend stuks (2,5 procent).
Pluimvee
In de pluimveesector daalde in 2024 de stikstofexcretie ten opzichte van 2023 met 7,4 procent tot 48,7 miljoen kilogram. De fosfaatexcretie daalde met 9,5 procent tot 20,8 miljoen kilogram. Het aantal dieren in de pluimveehouderij daalde in 2024 en de stikstof- en fosfaatgehaltes van het voer namen ook af. Zonder bijtellingen van het aantal dieren voor leegstand van stallen op de peildatum, daalde het aantal vleeskuikens met 2,4 procent in 2024 in vergelijking met 2023. Het aantal leghennen daalde ten opzichte van 2023 met 4,8 procent. Door hogere fosforgehalten van het voer voor vleeskuikens nam per saldo de fosfaatexcretie toe.
Overige vee
Het overige vee bestaat uit schapen, geiten, paarden, pony’s en konijnen. De stikstofexcretie van deze groep bedroeg in 2024 21,8 miljoen kilogram tegen 22,2 miljoen kilogram in 2023. De fosfaatexcretie nam toe met 0,3 miljoen kilogram tot 7,6 miljoen kilogram. De excretie van overig vee draagt voor ongeveer 5 procent bij aan de totale excretie.
In de periode 1990-2024 daalde de stikstofexcretie met 35 procent en de fosfaatexcretie met 36 procent (Figuur 6.1.2). Door invoering van fosfaatgebruiksnormen, de mestboekhouding en mestproductierechten eind jaren tachtig, werd de daling van de fosfaatexcretie al ingezet vóór de invoering van het mineralenaangiftesysteem Minas in 1998. Bij stikstof werd de sterkste afname juist gerealiseerd na 1997. Tijdens de laatste jaren waarin Minas nog van kracht was, stagneerde de daling van de stikstof- en fosfaatexcretie. Na de invoering van het stelsel van gebruiksnormen in 2006 zijn de mestproductie en de mineralenexcretie weer licht gestegen. In de aanloop naar de afschaffing van het melkquotum steeg de stikstof- en fosfaatexcretie door de groei van de melkveestapel en door hogere stikstofgehalten van het ruwvoer. Door maatregelen zoals het fosfaatreductieplan (2017) en de invoering van fosfaatrechten (2018) kromp de melkveestapel en daalde de stikstof- en fosfaatexcretie. In de meer recente jaren is het vooral de dalende omvang van de rundvee-, varkens- en pluimveestapel die bepalend is voor de trend in excretie met daarnaast de samenstelling van het melkveevoerrantsoen.
| Index (1990=100) | Stikstofexcretie (Index (1990=100)) | Fosfaatexcretie (Index (1990=100)) |
|---|---|---|
| 1990 | 100 | 100 |
| 1991 | 104 | 103 |
| 1992 | 104 | 102 |
| 1993 | 103 | 106 |
| 1994 | 99 | 99 |
| 1995 | 98 | 94 |
| 1996 | 97 | 86 |
| 1997 | 93 | 86 |
| 1998 | 87 | 86 |
| 1999 | 85 | 87 |
| 2000 | 79 | 83 |
| 2001 | 78 | 81 |
| 2002 | 73 | 75 |
| 2003 | 69 | 72 |
| 2004 | 68 | 71 |
| 2005 | 69 | 74 |
| 2006 | 68 | 74 |
| 2007 | 69 | 74 |
| 2008 | 71 | 77 |
| 2009 | 70 | 76 |
| 2010 | 71 | 78 |
| 2011 | 69 | 74 |
| 2012 | 67 | 70 |
| 2013 | 68 | 72 |
| 2014 | 70 | 75 |
| 2015 | 72 | 79 |
| 2016 | 73 | 76 |
| 2017 | 74 | 74 |
| 2018 | 73 | 71 |
| 2019 | 71 | 68 |
| 2020 | 71 | 66 |
| 2021 | 68 | 65 |
| 2022 | 68 | 66 |
| 2023 | 67 | 64 |
| 2024 | 65 | 64 |
6.2 Gasvormige stikstofverliezen
Tijdens de opslag van mest verandert de samenstelling door afbraak van organische stof, vervluchtiging van ammoniak en vervluchtiging door denitrificatie van overige stikstofverbindingen (N2, N2O, NO). De stikstofexcretie verminderd met de stikstofverliezen in stal en opslag wordt ook wel aangeduid met stikstofproductie. In figuur 6.2.1 is de stikstofexcretie verdeeld in stikstofproductie, gasvormige verliezen die optreden tijdens opslag binnen en buiten de stal en de afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers. De afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers wordt tot de verliezen uit dierlijke mest gerekend omdat deze stikstof niet meer beschouwd wordt als dierlijke mest maar als een overige anorganische meststof.
Bij de toediening van dierlijke mest aan de bodem, inclusief de mest die dieren produceren als ze in de wei lopen, vervluchtigt opnieuw een deel van de aanwezige stikstof in de vorm van ammoniak. Deze toedieningsverliezen zijn niet in Figuur 6.2.1 weergegeven. De cijfers in de figuur zijn berekend met de op TAN-gebaseerde rekenmethodiek zoals beschreven in Van der Zee et al. (2025).
| Stikstof in de mest (miljoen kg) | Ammoniak uit stal en opslag (uitgedrukt in N) (miljoen kg) | Overige gasvormige verliezen (miljoen kg) | Spuiwater van luchtwassers (miljoen kg) | |
|---|---|---|---|---|
| 1990 | 598,7 | 80,8 | 11,6 | 0 |
| 2000 | 476,1 | 63,4 | 9,5 | 0 |
| 2010 | 421,3 | 57,1 | 8,8 | 2,5 |
| 2015 | 429,8 | 51,8 | 8,8 | 7,1 |
| 2020 | 423,4 | 47,8 | 8,7 | 9,5 |
| 2023 | 403,5 | 43,2 | 8,1 | 8,8 |
| 2024 | 390,4 | 41,9 | 7,9 | 8,7 |
6.3 Stikstof- en fosfaatexcretie naar regio
Er zijn grote regionale verschillen in de excretie van stikstof en fosfaat. Traditioneel is de stikstof- en fosfaatexcretie in Noord-Brabant het grootst, zowel in absolute hoeveelheid als per hectare cultuurgrond. In Zeeland is de mestproductie door de geringe veedichtheid het kleinst.
Figuur 6.3.1 toont de bijdrage van de verschillende diergroepen in de totale stikstofexcretie per provincie. In alle provincies met uitzondering van Limburg is het aandeel van rundvee in de stikstofexcretie het grootst. In Figuur 6.3.2 is de stikstofexcretie weergegeven per hectare cultuurgrond (exclusief glastuinbouw). Uit de figuur blijkt dat Noord-Brabant en Gelderland de provincies zijn met de hoogste excretie per hectare.
| Rundvee (miljoen kg stikstof) | Varkens (miljoen kg stikstof) | Pluimvee (miljoen kg stikstof) | Schapen en geiten (miljoen kg stikstof) | Paarden en pony's (miljoen kg stikstof) | Konijnen (miljoen kg stikstof) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | 41,1 | 37,6 | 11,7 | 3,3 | 1,2 | 0,1 |
| Gelderland | 49,2 | 12,7 | 9,7 | 3,1 | 1,1 | 0,1 |
| Overijssel | 47,3 | 10,5 | 5,5 | 1,8 | 0,7 | 0,1 |
| Fryslân | 53,4 | 1,1 | 3,0 | 1,4 | 0,7 | 0,0 |
| Limburg | 9,1 | 11,5 | 8,5 | 1,0 | 0,5 | 0,0 |
| Drenthe | 19,0 | 1,6 | 3,5 | 0,7 | 0,4 | 0,0 |
| Groningen | 18,8 | 1,4 | 2,4 | 0,7 | 0,2 | 0,0 |
| Utrecht | 17,8 | 1,8 | 1,3 | 0,8 | 0,4 | 0,0 |
| Zuid-Holland | 16,4 | 0,7 | 0,3 | 1,0 | 0,5 | 0,0 |
| Noord-Holland | 15,7 | 0,1 | 0,4 | 1,0 | 0,4 | 0,0 |
| Flevoland | 5,9 | 0,5 | 1,8 | 0,2 | 0,1 | 0,0 |
| Zeeland | 4,6 | 0,5 | 0,7 | 0,3 | 0,2 | 0,0 |
| Rundvee (kg stikstof per ha) | Varkens (kg stikstof per ha) | Pluimvee (kg stikstof per ha) | Schapen en geiten (kg stikstof per ha) | Paarden en pony's (kg stikstof per ha) | Konijnen (kg stikstof per ha) | |
|---|---|---|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | 176,8 | 161,8 | 50,1 | 14,0 | 5,0 | 0,3 |
| Gelderland | 221,0 | 56,8 | 43,6 | 13,9 | 4,8 | 0,3 |
| Overijssel | 242,2 | 53,6 | 28,1 | 9,2 | 3,4 | 0,3 |
| Limburg | 97,0 | 121,8 | 90,4 | 10,1 | 5,6 | 0,2 |
| Utrecht | 252,5 | 25,3 | 18,1 | 11,4 | 5,3 | 0,4 |
| Fryslân | 236,6 | 4,8 | 13,2 | 6,0 | 3,1 | 0 |
| Drenthe | 129,3 | 11,0 | 23,6 | 5,0 | 2,5 | 0 |
| Zuid-Holland | 146,8 | 6,5 | 2,4 | 8,5 | 4,3 | 0 |
| Groningen | 118,9 | 9,0 | 15,0 | 4,5 | 1,5 | 0 |
| Noord-Holland | 126,9 | 1,1 | 3,6 | 8,4 | 3,5 | 0 |
| Flevoland | 67,0 | 6,1 | 19,9 | 2,5 | 1,1 | 0 |
| Zeeland | 38,7 | 4,0 | 6,1 | 2,8 | 1,3 | 0 |
6.4 Stikstof- en fosfaatproductie naar bedrijfstype
Landbouwbedrijven in Nederland mogen onder voorwaarden meer dierlijke mest gebruiken per hectare landbouwgrond dan de 170 kilogram stikstof die de Nitraatrichtlijn voorschrijft (derogatie). Eén van de voorwaarden is dat minimaal 80 procent van het bedrijfsareaal bestaat uit grasland. In dat geval mag op percelen met zand- of lössgrond in Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg in 2024 210 kilogram stikstof per hectare per jaar in de vorm van graasdierenmest gebruikt worden. Voor de overige provincies is de norm verruimt tot 230 kilogram stikstof per hectare.
Bij het berekenen van de plaatsingsruimte is uitgegaan van de hiervoor genoemde voorwaarden, ongeacht of bedrijven daadwerkelijk derogatie hebben aangevraagd. De hoeveelheid stikstof in dierlijke mest die beschikbaar is voor toediening aan de bodem (stikstofproductie) is berekend door de stikstofexcretie te verminderen met stikstofverliezen die optreden in stallen en mestopslagen, inclusief de afvoer van stikstof via het spuiwater van luchtwassers. De verliezen in stallen en mestopslagen zijn berekend volgens de nationale rekenmethodiek voor emissies uit dierlijke mest. De gasvormige stikstofverliezen van 2024 zijn nog voorlopige cijfers. In Figuur 6.4.1 is de stikstofproductie en de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest van enkele bedrijfstypen weergegeven. De indeling in bedrijfstypen is gebaseerd op het economisch zwaartepunt van de bedrijfsactiviteiten.
| Stikstofproductie - totaal (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - totaal (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - melkveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - melkveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - varkensbedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - varkensbedrijven (miljoen kg stikstof) | Stikstofproductie - pluimveebedrijven (miljoen kg stikstof) | Plaatsingsruimte stikstof - pluimveebedrijven (miljoen kg stikstof) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2010 | 421,3 | 400,3 | 220,9 | 200,3 | 70,8 | 10,1 | 47,5 | 3,7 |
| 2015 | 429,8 | 390,7 | 240,9 | 201,5 | 70,8 | 8,0 | 47,8 | 3,5 |
| 2020 | 423,4 | 376,6 | 244,3 | 198,2 | 67,9 | 6,8 | 41,6 | 3,0 |
| 2023 | 403,5 | 350,1 | 234,2 | 175,1 | 60,3 | 5,6 | 40,3 | 2,6 |
| 2024 | 390,4 | 337,7 | 226,4 | 165,5 | 58,8 | 5,5 | 37,2 | 2,6 |
In figuur 6.4.2 is voor enkele jaren de fosfaatproductie en de plaatsingsruimte weergegeven per bedrijfstype.
De plaatsingsruimte voor fosfaat is het wettelijk toegestane gebruik van fosfaat in kilogram per hectare (gebruiksnorm) vermenigvuldigd met de oppervlakte van het areaal in hectare. Voor grasland en bouwland gelden verschillende gebruiksnormen die geleidelijk zijn aangescherpt. Met ingang van 2010 zijn de gebruiksnormen voor fosfaat gedifferentieerd naar de fosfaattoestand van de bodem. De gemeten fosfaattoestand is hierbij ingedeeld in een aantal klassen met een bijbehorende fosfaatgebruiksnorm. Met ingang van 2020 is de klasse-indeling: arm, laag, neutraal, ruim of hoog. Als er geen gegevens zijn over de fosfaattoestand is in overeenstemming met het mestbeleid uitgegaan van een hoge fosfaattoestand en geldt dus de laagste fosfaatgebruiksnorm. Globaal is van 35 procent van de cultuurgrond de fosfaattoestand niet bekend. Vooral van bouwland ontbreken gegevens.
| Fosfaatproductie - totaal (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - totaal (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - melkveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - melkveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - varkensbedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - varkensbedrijven (miljoen kg fosfaat) | Fosfaatproductie - pluimveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | Plaatsingsruimte fosfaat - pluimveebedrijven (miljoen kg fosfaat) | |
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2010 | 178,9 | 158,8 | 78,5 | 74,0 | 40,5 | 4,3 | 26,2 | 1,6 |
| 2015 | 180,1 | 135,1 | 87,6 | 71,0 | 37,1 | 2,7 | 26,6 | 1,2 |
| 2020 | 150,7 | 137,9 | 70,0 | 73,1 | 34,7 | 2,1 | 22,2 | 1,1 |
| 2023 | 147,5 | 133,4 | 71,8 | 69,2 | 30,7 | 1,8 | 21,3 | 0,9 |
| 2024 | 146,7 | 132,6 | 72,8 | 68,7 | 30,1 | 1,8 | 19,2 | 0,9 |
6.5 Mestproductievolume
De totale mestproductie nam in 2024 ten opzichte van 2023 af met 0,23 miljard kilogram tot 74,4 miljard kilogram. Deze afname is vooral het gevolg van een krimp in de veestapel. De mestproductie van varkens nam toe van 8,5 tot 9,6 miljard kilogram door de gewijzigde berekening van de mestproductie per dier (zie Paragraaf 4.4). In Figuur 6.5.1 is de ontwikkeling weergegeven van de mestproductie per diersoort. Tabel 6.5.2 toont de mestproductie per diersoort uitgesplitst naar dunne en vaste mest.
| Rundvee - melkvee (miljard kg mest) | Rundvee - vleesvee (miljard kg mest) | Varkens (miljard kg mest) | Pluimvee (miljard kg mest) | Overig vee (miljard kg mest) | |
|---|---|---|---|---|---|
| 1990 | 57,8 | 8,4 | 16,4 | 2,5 | 2,4 |
| 2000 | 49,1 | 7,7 | 14,1 | 2,1 | 2,6 |
| 2010 | 49,4 | 6,6 | 11,8 | 1,5 | 2,9 |
| 2020 | 55,3 | 5,6 | 9,6 | 1,3 | 2,7 |
| 2023 | 56,5 | 5,8 | 8,5 | 1,2 | 2,6 |
| 2024 | 55,8 | 5,5 | 9,6 | 1,1 | 2,5 |
| Dunne mest | Vaste mest | Dunne mest | Vaste mest | |
|---|---|---|---|---|
| 2023 | 2023 | 2024 | 2024 | |
| Rundvee, excl. vleeskalveren1) | 58,7 | 0,4 | 57,9 | 0,4 |
| Vleeskalveren | 3,2 | 0,0 | 2,9 | 0,0 |
| Varkens | 8,5 | 0,0 | 9,6 | 0,0 |
| Pluimvee | 0,0 | 1,2 | 0,0 | 1,1 |
| Schapen en geiten1) | 1,3 | 0,7 | 1,1 | 0,6 |
| Pelsdieren en konijnen | 0,3 | 0,4 | 0,3 | 0,4 |
| Paarden en pony's1) | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
| Gehele veestapel | 72,0 | 2,7 | 71,9 | 2,5 |
| 1) De weidemest van rundvee, schapen, paarden en pony's is gerekend als dunne mest. | ||||