3. Rekenmethodiek graasdieren
Door een lager stikstofgehalte van het voer daalde de stikstofexcretie van rundvee in 2024 vergeleken met 2023. De fosfaatexcretie van rundvee nam in 2024 iets toe door een hoger fosforgehalte van het gevoerde ruwvoer.
3.1 Ruwvoer en krachtvoer
Runderen, schapen, geiten, paarden en pony’s krijgen in hoofdzaak ruwvoer aangevuld met krachtvoer. Het ruwvoer wordt in Nederland geteeld en bestaat voornamelijk uit graskuil, hooi, snijmaïskuil en weidegras. Het krachtvoer omvat mengvoeders, enkelvoudige krachtvoergrondstoffen, melk(poeder) en vochtrijk krachtvoer. Bij schapen, geiten, paarden en pony’s wordt krachtvoer verstrekt in de vorm van mengvoer. Bij rundvee wordt het krachtvoer voor circa 90 procent verstrekt als mengvoer en voor de rest als enkelvoudige krachtvoergrondstoffen en vochtrijk krachtvoer. Vochtrijk krachtvoer bestaat vooral uit bijproducten van de levensmiddelenindustrie met een lager drogestofgehalte dan het mengvoer.
Het voerverbruik van graasdieren is gebaseerd op de voederbehoefte van het dier en de landelijke beschikbaarheid aan voedermiddelen. Bij het voerverbruik wordt rekening gehouden met 2 procent voerverliezen voor droge en vochtrijke krachtvoeders en 5 procent voor geconserveerd ruwvoer. De voerverliezen worden bij het voerverbruik opgeteld waarbij wordt aangenomen dat de voerverliezen in de mest terechtkomen (zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019).
Omdat er in de melkveehouderij grote verschillen bestaan tussen de rantsoenen op zandgronden en in veen- en kleigebieden maakt de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) voor de berekening van de excretiefactoren van melk- en kalfkoeien en het bijbehorende jongvee onderscheid in twee regio's: Zuid-Oost Nederland en Noord-West Nederland. In regio Noord-West is het aandeel snijmaïs in het rantsoen relatief klein en in Zuid-Oost relatief groot. Regio Noord-West bestaat uit de provincies Groningen, Friesland, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland en de regio Zuid-Oost bestaat uit de provincies Drenthe, Overijssel, Flevoland, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Figuur 3.1.1 laat het verschil zien in de rantsoensamenstelling van melk- en kalfkoeien tussen de beide regio’s.
| Graskuil en hooi (% van drogestofopname) | Snijmais (% van drogestofopname) | Vers gras (% van drogestofopname) | Droog krachtvoer (% van drogestofopname) | Vochtrijk krachtvoer (% van drogestofopname) | |
|---|---|---|---|---|---|
| Noord-West | 44 | 11 | 13 | 28 | 4 |
| Zuid-Oost | 33 | 27 | 8 | 26 | 4 |
Ruwvoer
De totale beschikbaarheid en het verbruik van graskuil en hooi is gebaseerd op de resultaten van het CBS-onderzoek naar graslandgebruik. Het verbruik van snijmaïs wordt berekend op basis van de opbrengst per hectare in het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Social & Economic Research en het areaal snijmaïs in de Landbouwtelling, verminderd met 4 procent conserveringsverlies (Schröder et al., 2018). Voor de berekening van het snijmaïsverbruik zijn gegevens over voorraadmutaties in het BIN niet tijdig beschikbaar. Daarom is het verbruik gebaseerd op de gemiddelde opbrengst per hectare over de afgelopen vier jaar vermenigvuldigd met het areaal van het jaar voorafgaand aan het verslagjaar. Op deze manier worden sterke, niet realistische, schommelingen in het verbruik vermeden die in de praktijk worden opgevangen door voorraadvorming en -onttrekking.
Het verbruik van weidegras wordt berekend uit de resterende voederbehoefte van graasdieren na vervoedering van alle andere verbruikte voeders. De weidegrasproductie wordt dus berekend als restpost waarin alle onnauwkeurigheden samenkomen. In de loop der jaren is het totale aandeel van geconserveerde ruwvoeders zoals graskuil en snijmaïskuil en van krachtvoer steeds verder toegenomen waardoor weidegras inmiddels een kleine voercomponent is. Hierdoor hebben kleine veranderingen in het verbruik van geconserveerd ruwvoer en krachtvoer al een sterk effect op de opname van weidegras. Omdat de versgrasopname in omvang beperkt is, is de invloed daarvan op het eindresultaat gering.
Hoewel er jaarlijks behoorlijke fluctuaties optreden in de productie van weidegras en geconserveerd gras, neemt de productie van weidegras per hectare sinds 1990 af ten gunste van geconserveerd gras (Figuur 3.1.2). Enkele oorzaken zijn een toename van de periode waarin de koeien op stal staan en mede daardoor een steeds groter verbruik van geconserveerd ruwvoer (snijmaïs, graskuil en hooi) in de weideperiode.
| Graskuil (miljoen kg droge stof) | Hooi (miljoen kg droge stof) | Weidegras (miljoen kg droge stof) | |
|---|---|---|---|
| 1990 | 4336 | 445 | 5430 |
| 2000 | 4253 | 300 | 3906 |
| 2010 | 5139 | 183 | 2929 |
| 2020 | 5537 | 198 | 2618 |
| 2023 | 6233 | 271 | 2377 |
| 2024 | 6424 | 251 | 2080 |
Figuur 3.1.3 laat zien dat de opbrengst van snijmaïs per hectare sinds het begin van de jaren negentig is toegenomen van krap 12 ton droge stof per hectare tot 16 à 17 ton per hectare. In 2024 was de oogst lager dan in de voorgaande jaren, als gevolg van een relatief nat voorjaar en een late inzaai. De omvang van de snijmaïsoogst in 2024 is overigens nog een voorlopig cijfer en speelt geen rol in de excretieberekening over 2024. Het definitieve cijfer over de omvang van de snijmaïsoogst in 2024 wordt toegepast in de excretieberekening over 2025.
| Snijmaisoogst per hectare (kilogram droge stof per hectare) | |
|---|---|
| 1990 | 11709 |
| 2000 | 13833 |
| 2010 | 15595 |
| 2020 | 16772 |
| 2023 | 18192 |
| 2024 | 14099 |
De samenstelling van ruwvoer is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro. Dit bedrijf bepaalt van een groot aantal monsters van kuilvoer en vers gras de voederwaarde en de mineralengehalten. Variaties in mineralengehalten tussen verschillende jaren worden veroorzaakt door weers- en groeiomstandigheden (temperatuur en vocht) en verschillen in bemesting. Voor hooi worden vaste voederwaarden aangehouden omdat het aandeel in het rantsoen zeer gering is.
In Tabel 3.1.4 is de hoeveelheid van het verbruikte voer weergegeven en in Tabel 3.1.5 de samenstelling. Voor geconserveerd voer wordt er normaliter van uitgegaan dat tot en met de weideperiode voer wordt verstrekt dat in het voorgaande jaar is geoogst. In de stalperiode van circa half oktober tot en met 31 december wordt dan gerekend met de samenstelling van het voer dat in dat jaar is geoogst.
In studies naar de forfaitaire stikstofexcretie is de ruwvoersamenstelling gedifferentieerd naar gangbaar en extensief graslandbeheer (Tamminga et al., 2000; 2004; 2009; Heeres-Van der Tol, 2002). De samenstelling van extensief beheerd grasland is toegepast in de excretieberekeningen van zoog-, mest- en weidekoeien, jongvee ouder dan 1 jaar en schapen. Vanaf 2015 is de samenstelling van graskuil bestemd voor schapen gebaseerd op de samenstelling van kuilmonsters die zijn geselecteerd op de maaidatum die geldt voor natuurgrasland (na 15 juni) en celwandgehalte (zie ook Van Bruggen, 2016).
| Verbruik | |
|---|---|
| Graskuil voor rundvee, schapen en geiten (droge stof) | 5 993 |
| Grashooi voor rundvee, schapen en geiten (droge stof) | 183 |
| Graskuil voor paarden en pony's (droge stof) | 86 |
| Grashooi voor paarden en pony's (droge stof) | 71 |
| Graszaadstro voor paarden en pony's (droge stof) | 11 |
| Snijmaïskuil voor rundvee, schapen en geiten (droge stof) | 2 957 |
| Weidegras voor rundvee en schapen (droge stof) | 1 990 |
| Weidegras voor paarden en pony's (droge stof) | 91 |
| Melkveekrachtvoer | 3 866 |
| Volle melk voor opfok jongvee | 102 |
| Krachtvoer voor rosévleeskalveren en vleesstieren | 408 |
| Startmelk voor rosévleeskalveren en vleesstieren | 12 |
| Kunstmelk voor witvleeskalveren | 283 |
| Melkvervangmix voor witvleeskalveren | 376 |
| Vochtrijk krachtvoer voor rundvee (droge stof) | 599 |
| Krachtvoer voor schapen | 21 |
| Kunstmelk voor geitenbokjes | 3 |
| Krachtvoer voor geiten | 313 |
| Krachtvoer voor paarden en pony's | 37 |
| 1) Inclusief voeders voor vleeskalveren. | |
| Stikstof (N) | Fosfor (P) | Kalium (K) | VEM1) | |
|---|---|---|---|---|
| g/kg droge stof | g/kg droge stof | g/kg droge stof | aantal/kg | |
| Graskuil oogst 2023 | 28,0 | 3,8 | 31,6 | 915 |
| Graskuil oogst 2024 | 25,4 | 3,7 | 29,4 | 897 |
| Grashooi | 21,1 | 2,7 | 34,1 | 790 |
| Graskuil en hooi in de stalperiode | 26,7 | 3,7 | 30,7 | 904 |
| Graskuil en hooi in de weideperiode | 27,8 | 3,8 | 31,6 | 912 |
| Graskuil en hooi extensief grasland in de stalperiode2) | 23,9 | 3,5 | 30,3 | 857 |
| Graskuil en hooi extensief grasland voor schapen2) | 16,8 | 2,8 | 20,7 | 678 |
| Graskuil voor paarden en pony's | 20,5 | 3,3 | 25,2 | |
| Grashooi voor paarden en pony's | 14,1 | 2,5 | 18,5 | |
| Graszaadstro voor paarden en pony's | 9,8 | 1,7 | 18,3 | |
| Snijmaïskuil oogst 2023 | 11,0 | 1,7 | 8,9 | 994 |
| Snijmaïskuil oogst 2024 | 10,2 | 1,9 | 9,0 | 1 003 |
| Snijmaïskuil in de stalperiode | 10,7 | 1,8 | 8,9 | 998 |
| Snijmaïskuil in de weideperiode | 11,0 | 1,7 | 8,9 | 994 |
| Weidegras van regulier beheerd grasland voor rundvee | 31,0 | 4,2 | 32,9 | 949 |
| Weidegras extensief grasland3) voor rundvee en schapen | 24,8 | 3,8 | 32,9 | 900 |
| Weidegras voor paarden en pony's | 29,1 | 3,9 | 29,0 | |
| Vochtrijk krachtvoer totaal | 23,9 | 3,3 | 8,4 | 1 000 |
| Vochtrijk krachtvoer voor melkvee | 24,3 | 3,2 | 8,4 | |
| Vochtrijk krachtvoer voor vleesvee | 21,6 | 3,8 | 8,4 | |
| 1) Voederwaarde uitgedrukt in Voedereenheden Melk (VEM). 2) Mest-, weide- en zoogkoeien en schapen krijgen graskuil en hooi van laag bemest grasland. 3) Jongvee ouder dan 1 jaar, mest-, weide- en zoogkoeien en schapen krijgen weidegras van laag bemest grasland. | ||||
| Stikstof (N) | Fosfor (P) | Kalium (K) | VEM1) | |
|---|---|---|---|---|
| g/kg | g/kg | g/kg | aantal/kg | |
| Krachtvoer jongvee - regio Noord-West2) | 26,4 | 4,4 | 11,1 | 962 |
| Krachtvoer jongvee - regio Zuid-Oost2) | 26,5 | 4,4 | 11,1 | 955 |
| Krachtvoer melkkoeien - regio Noord-West2) | 25,7 | 4,0 | 11,1 | 962 |
| Krachtvoer melkkoeien - regio Zuid-Oost2) | 30,9 | 4,3 | 11,1 | 955 |
| Startmelk voor rosévleeskalveren en vleesstieren | 33,0 | 5,9 | 20,4 | |
| Opfokvoer voor rosévleeskalveren | 32,5 | 5,5 | 12,6 | |
| Groei- en afmestvoer voor rosévleeskalveren | 25,8 | 4,7 | 11,7 | |
| Opfokvoer voor vleesstieren | 41,7 | 5,4 | 12,6 | |
| Groei- en afmestvoer voor vleesstieren | 23,7 | 4,0 | 11,7 | |
| Kunstmelk voor witvleeskalveren | 27,0 | 5,9 | 15,6 | |
| Melkvervangmix witvleeskalveren | 24,1 | 3,0 | 4,0 | |
| Krachtvoer voor schapen | 24,7 | 4,0 | 11,7 | |
| Kunstmelk voor geitenbokjes | 34,0 | 7,0 | 16,0 | |
| Krachtvoer voor geiten | 26,6 | 4,7 | 9,0 | |
| Krachtvoer voor paarden en pony's3) | 22,3 | 5,5 | 11,7 | |
| 1) Voederwaarde uitgedrukt in Voedereenheden Melk (VEM). 2) Inclusief aanvullende voeders en enkelvoudig vervoederde krachtvoedergrondstoffen. 3) Gewogen gemiddelde samenstelling van diverse typen krachtvoeders. | ||||
Krachtvoer
Onder krachtvoer vallen mengvoer, enkelvoudig vervoederde krachtvoergrondstoffen, vochtrijk krachtvoer en kunstmelk(poeder). De samenstelling van krachtvoer is afgeleid van de opgaves van voerleveranciers (voerjaaroverzicht; VJO) aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en van mengvoerleveranciers aan Nevedi.
Voerleveranciers zijn verplicht om leveringen van mengvoer en enkelvoudig voer voor rundvee te rapporteren aan RVO. In de leveringen van mengvoer wordt aangegeven voor welke diergroep het voer bestemd is. In de overzichten van mengvoerleveringen (VJO) komen soms ook leveringen voor van ruwvoer en vochtrijk krachtvoer. Om gedeeltelijke dubbeltellingen met gegevens uit andere bronnen te vermijden, wordt hiervoor gecorrigeerd. Voor de afzet van vochtrijk krachtvoer en de verdeling over rundvee en varkens wordt geen gebruik gemaakt van het VJO. Deze gegevens worden jaarlijks beschikbaar gesteld door de Circular Feed association (CFa).
Bij de berekening van excretiefactoren voor de stal- en weideperiode in de regio’s Noord-West en Zuid-Oost Nederland werd tot en met 2022 voor melkvee onderscheid gemaakt tussen eiwitarm en eiwitrijk krachtvoer (Van Bruggen; 2023). Sinds 2023 wordt dit onderscheid niet meer gemaakt.
Het verbruik en de samenstelling van melkveemengvoer is gebaseerd op de afzet volgens Nevedi. Dit cijfer is verdeeld naar regio op basis van de voerleveringen in het VJO. Het verbruik en de samenstelling van enkelvoudig droog voer voor melkvee is gebaseerd op het VJO. Vervolgens is het totale verbruik van droge krachtvoeders verdeeld over melkkoeien en jongvee. Het verbruik door jongvee is berekend door kengetallen over het verbruik te vermenigvuldigen met het aantal dieren in de Landbouwtelling. De samenstelling van het krachtvoer voor jongvee is afgeleid van voerleveringen (VJO) aan jongvee-opfokbedrijven. Samen geeft dit een totaalverbruik van voer, N en P door jongvee per regio. Het verbruik door melkkoeien is berekend uit het verschil tussen de totale hoeveelheid droog krachtvoer en het verbruik door jongvee.
In tabel 3.1.6. is het resultaat weergegeven.
| Stikstof (N) | Fosfor (P) | ||
|---|---|---|---|
| Melkkoeien | Regio Noord-West | 25,7 | 4,0 |
| Melkkoeien | Regio Zuid-Oost | 30,9 | 4,3 |
| Melkkoeien | Gemiddeld | 28,6 | 4,2 |
| Jongvee | Regio Noord-West | 26,4 | 4,4 |
| Jongvee | Regio Zuid-Oost | 26,5 | 4,4 |
| Jongvee | Gemiddeld | 26,4 | 4,4 |
Voor de verschillende categorieën vleesvee wordt gewerkt met vaste hoeveelheden opfok- en afmestvoer in het rantsoen. Deze gegevens zijn voor de berekeningen van 2024 waar mogelijk geactualiseerd, zie Bijlage 1.
De samenstelling van opfok- en afmestvoer voor rosévleeskalveren en vleesstieren is gebaseerd op gegevens van RVO. De gemiddelde samenstelling van het aan witvleeskalveren verstrekte voer is gebaseerd op informatie van de kalversector. Het kaliumgehalte van het mengvoer wordt incidenteel bijgesteld.
Voor vrouwelijk jongvee in de vleesveehouderij zijn de excretiefactoren gelijk verondersteld aan de excretiefactoren van jongvee in de melkveehouderij.
3.2 Dierlijke productie
De vastlegging van mineralen in dierlijke producten is afhankelijk van het productieniveau van melk en vlees en van de mineralengehalten van die producten. De mineralengehalten van dierlijke producten worden jaarlijks afgestemd op de forfaitaire waarden in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet of op de nieuwste wetenschappelijk onderbouwde inzichten. Nieuwe gegevens over het levend gewicht van graasdieren en de gehalten aan stikstof, fosfor en kalium komen incidenteel beschikbaar. De samenstelling van dierlijke producten is weergegeven Tabel 3.2.1.
| Gewicht (Gew) (kg) | Stikstof (N) (g/kg) | Fosfor (P) (g/kg) | Kalium (K) (g/kg) | Bron [Gew] [N] [P] [K] | |
|---|---|---|---|---|---|
| Kalf, geboortegewicht | 44 | 29,4 | 8,00 | 2,05 | [1] [2] [2] [3] |
| Vleeskalf, blank, begingewicht | 47 | 29,4 | 8,00 | 2,05 | [5] [2] [2] [3] |
| Vleeskalf, rosé, begingewicht | 50 | 29,4 | 8,00 | 2,05 | [5] [2] [2] [3] |
| Vleeskalf, blank | 271 | 27,3 | 7,20 | 1,67 | [5] [6] [7] [6] |
| Vleeskalf, jong rosé | 317 | 26,4 | 6,85 | 1,69 | [5] [6] [9] [6] |
| Vleeskalf, oud rosé | 380 | 26,4 | 6,85 | 1,69 | [5] [6] [9] [6] |
| Vleesstier, begingewicht | 50 | 29,4 | 8,00 | 2,05 | [5] [2] [2] [3] |
| Vleesstier op 12 maanden-zuiver vleesras | 571 | 28,5 | 7,50 | 1,91 | [4] [10] [10] [3] |
| Vleesstier, eindgewicht-zuiver vleesras | 825 | 27,0 | 7,40 | 1,91 | [5] [10] [12] [3] |
| Jongvee, 1 jaar | 320 | 24,1 | 7,40 | 2,00 | [13] [13 [12] [3] |
| Jongvee, 2 jaar en ouder | 540 | 23,1 | 7,40 | 2,00 | [14] [13] [12] [3] |
| Melkkoe | 675 | 22,5 | 7,40 | 2,00 | [14] [13] [12] [3] |
| Zoog-, mest- en weidekoe | 750 | 22,5 | 7,40 | 2,00 | [20] [13] [12] [3] |
| Fokstier van 1 jaar | 400 | 25,6 | 7,40 | 2,00 | [12] [2] [12] [3] |
| Fokstier van 3,5 jaar | 1 100 | 25,3 | 7,40 | 2,00 | [12] [2] [12] [3] |
| Volwassen schaap | 75 | 25,0 | 7,80 | 1,70 | [22] [15] [11] [15] |
| Schaap - geboortegewicht | 4,75 | 26,9 | 5,20 | 1,70 | [11] [11] [11] [15] |
| Schaap - vleeslam | 42 | 26,2 | 5,20 | 1,70 | [1] [16] [16] [15] |
| Geiten - geboortegewicht | 3,25 | 27,4 | 6,30 | 1,70 | [23] [11] [11] [15] |
| Geiten - melkgeit | 75 | 24,0 | 7,90 | 1,70 | [21] [13] [11] [15] |
| Geiten - bok | 95 | 24,0 | 7,90 | 1,70 | [21] [13] [11] [15] |
| Geiten - vleeslam | 9,0 | 24,0 | 6,30 | 1,70 | [5] [13] [16] [15] |
| Paard | 540 | 29,9 | 7,50 | 2,00 | [17] [17] [17] [3] |
| Pony | 285 | 29,9 | 7,50 | 2,00 | [17] [17] [17] [3] |
| Melkproductie per melkkoe per jaar1) | 9 115 | 5,6 | 1,01 | 1,60 | [18] [18] [19] [15] |
| Melkproductie per melkgeit per jaar | 1 150 | 5,0 | 1,12 | 2,00 | [8] [11] [11] [15] |
| Wolproductie per schaap per jaar | 3,0 | 122,0 | 0,11 | 1,45 | [11] [15] [15] [15] |
| 1) Wordt jaarlijks geactualiseerd. N.B. Het gewicht van dieren is het levend gewicht. [1] Tamminga et al. (2004). [2] Jongbloed et al. (1985). [3] Jongbloed et al. (1984). [4] Opgave vleesveesector (2022); Rekengroep Excretiecijfers Vleesvee (sectordeskundigen), bewerkt. [5] KWIN-V 2024-2025. [6] Heeres - van der Tol en Gerrits (1999). [7] Kemme et al. (2004). [8] Bedrijveninformatienet (BIN 2020-2022) van wageningen Social & Economic Research. [9] Kemme et al. (2003). [10] Heeres - van der Tol (2001). [11] Kemme et al. (2005a). [12] Van der Hoek (1987). [13] Tamminga et al. (2000). [14] Handreiking Bedrijfsspecifieke Excretie melkvee, 2022. [15] IKC (1993). [16] Jongbloed en Kemme (2002b). [17] Kemme et al. (2005b). [18] Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). [19] Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO). [20] Opgave vleesveesector (2022); Rekengroep Excretiecijfers Vleesvee (sectordeskundigen). [21] Persoonlijke mededeling Van Roekel (5 februari 2024). [22] Handboek Schapenhouderij (2002), Praktijkonderzoek Veehouderij https://edepot.wur.nl/29959 aangevuld met J. Verkaik (persoonlijke mededelingen nov ’23 en 2 febr ’24 via I. Vermeij - Wageningen Livestock Research). [23] Handboek Geitenhouderij (2000). Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden, themaboek 44. | |||||
3.3 Mineralenexcretie
De excretiefactoren voor graasdieren zijn weergegeven in Tabel 3.3.1.
| Stalperiode | Stalperiode | Stalperiode | Weideperiode | Weideperiode | Weideperiode | Gehele jaar | Gehele jaar | Gehele jaar | ||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 30,3 | 7,9 | 42,2 | 4,5 | 1,1 | 6,2 | 34,8 | 9,0 | 48,4 |
| Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) | Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder | 52,2 | 14,9 | 75,8 | 17,0 | 5,3 | 29,4 | 69,2 | 20,2 | 105,2 |
| Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) | Melk- en kalfkoeien totaal1) | 77,8 | 23,5 | 98,7 | 68,0 | 19,9 | 88,4 | 145,8 | 43,4 | 187,1 |
| Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) | Melk- en kalfkoeien - excretie in de stal | 77,8 | 23,5 | 98,7 | 48,6 | 14,2 | 63,2 | 126,4 | 37,7 | 161,9 |
| Noord- en West-Nederland (graskuilrantsoen) | Melk- en kalfkoeien - excretie in de wei | 19,4 | 5,7 | 25,2 | 19,4 | 5,7 | 25,2 | |||
| Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 27,2 | 7,1 | 35,4 | 2,8 | 0,7 | 3,9 | 30,0 | 7,8 | 39,3 |
| Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) | Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder | 52,2 | 14,9 | 75,3 | 13,2 | 4,1 | 22,8 | 65,4 | 19,0 | 98,1 |
| Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) | Melk- en kalfkoeien totaal1) | 80,2 | 23,2 | 93,8 | 57,5 | 16,1 | 65,9 | 137,7 | 39,3 | 159,7 |
| Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) | Melk- en kalfkoeien - excretie in de stal | 80,2 | 23,2 | 93,8 | 44,5 | 12,5 | 51,0 | 124,7 | 35,7 | 144,8 |
| Zuid- en Oost-Nederland (snijmaïsrantsoen) | Melk- en kalfkoeien - excretie in de wei | 13,0 | 3,6 | 14,9 | 13,0 | 3,6 | 14,9 | |||
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 28,5 | 7,4 | 38,1 | 3,5 | 0,9 | 4,8 | 32,0 | 8,3 | 42,9 |
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Mannelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 30,7 | 7,5 | 43,1 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Vrouwelijk jongvee, 1-2 jaar | 52,2 | 14,9 | 75,5 | 14,7 | 4,6 | 25,5 | 66,9 | 19,5 | 101,0 |
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Mannelijk jongvee, 1-2 jaar | 79,8 | 24,3 | 109,8 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Vrouwelijk jongvee, 2 jaar en ouder | 52,2 | 14,9 | 75,5 | 14,9 | 4,6 | 25,7 | 67,1 | 19,5 | 101,2 |
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien totaal1) | 79,2 | 23,3 | 95,9 | 62,0 | 17,7 | 75,5 | 141,2 | 41,0 | 171,4 |
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien - excretie in de stal | 79,2 | 23,3 | 95,9 | 46,3 | 13,2 | 56,2 | 125,5 | 36,5 | 152,1 |
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien - excretie in de wei | 15,7 | 4,5 | 19,3 | 15,7 | 4,5 | 19,3 | |||
| Nederland - rundvee voor de melkveehouderij | Stieren voor de fokkerij, 2 jaar en ouder | 79,8 | 24,3 | 109,8 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Witvleeskalveren | 18,4 | 4,5 | 13,0 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Rosévleeskalveren | 27,9 | 9,1 | 23,1 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 28,0 | 7,3 | 37,1 | 3,2 | 0,8 | 4,5 | 31,2 | 8,1 | 41,6 |
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Mannelijk jongvee (incl. ossen) jonger dan 1 jaar | 26,1 | 4,4 | 21,7 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Vrouwelijk jongvee, 1-2 jaar | 52,2 | 14,9 | 75,4 | 14,2 | 4,4 | 24,6 | 66,4 | 19,3 | 100,0 |
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Mannelijk jongvee (incl. ossen), 1-2 jaar | 57,9 | 16,3 | 37,6 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Vrouwelijk jongvee, 2 jaar en ouder | 52,2 | 14,9 | 75,4 | 14,2 | 4,4 | 24,6 | 66,4 | 19,3 | 100,0 |
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Mannelijk jongvee (incl. ossen), 2 jaar en ouder | 57,9 | 16,3 | 37,6 | ||||||
| Nederland - rundvee voor de vleesproductie | Zoog-, mest- en weidekoeien, 2 jaar en ouder | 29,4 | 9,6 | 48,0 | 46,8 | 15,7 | 81,8 | 76,2 | 25,3 | 129,8 |
| Schapen (ooien)2) | 1,2 | 0,4 | 1,6 | 12,2 | 4,1 | 22,0 | 13,4 | 4,5 | 23,6 | |
| Geiten (melkgeiten)2) | 19,7 | 6,6 | 14,3 | |||||||
| Paarden | 40,8 | 15,6 | 53,1 | 35,7 | 13,1 | 45,8 | 76,5 | 28,7 | 98,9 | |
| Pony's | 16,1 | 6,1 | 21,7 | 19,5 | 6,9 | 25,4 | 35,6 | 13,0 | 47,1 | |
| 1) In de weideperiode van melkkoeien (mei-oktober) kan sprake zijn van opstallen of beweiden. 2) Excretie per moederdier, inclusief de excretie van lammeren, mannelijke dieren en opfokdieren. | ||||||||||
Melk- en kalfkoeien
De voederbehoefte, de samenstelling van het voerrantsoen en de vastlegging van stikstof en fosfor worden jaarlijks geactualiseerd. Met ingang van 2017 wordt ook het fosforgehalte van de geproduceerde melk jaarlijks aangepast (Van Bruggen, 2018; Koning en Šebek, 2019). Voor de andere categorieën runderen, schapen en geiten worden alleen de voederwaarden en de mineralengehalten van het voer jaarlijks aangepast.
De totale melkproductie is de som van de melkleveringen aan fabrieken en de melk die achterblijft op de boerderij voor bijvoorbeeld de productie van boerderijzuivel en de opfok van kalveren. Voor de melk die achtergehouden wordt op de boerderij wordt gebruikgemaakt van het BIN. Het BIN heeft echter nog geen cijfer voor 2024 en daarom is de achterhouding van melk op de boerderij gebaseerd op het gemiddelde van de laatste vijf jaar: 2,6 procent.
De melkproductie per koe wordt normaliter berekend door de totale melkproductie te delen door het aantal melkkoeien in de Landbouwtelling. Er wordt daarbij van uitgegaan dat het aantal melkkoeien in de Landbouwtelling representatief is voor het gemiddeld aantal melkkoeien in het jaar. In jaren met een sterke toe- of afname van het aantal melkkoeien in de loop van het jaar wordt bij de berekening van de melkproductie per koe het gemiddeld aantal dieren gecorrigeerd (Van Bruggen en Gosseling, 2019).
De uitgangspunten voor de berekening van de voederbehoefte van melkkoeien en jongvee en voor de vastlegging van mineralen in dierlijke producten zijn afgestemd met de Handreiking Bedrijfsspecifieke Excretie (BEX). Van het aantal kalveren dat gedurende het leven van de koe wordt geboren, wordt het eerste kalf berekend als vastlegging bij de vaars i.c. jongvee van 1 jaar en ouder.
Om het voerverbruik van melkkoeien te berekenen, wordt gebruik gemaakt van een voerbalans. Daarbij wordt uitgegaan van vaste kengetallen voor het voerverbruik van rundvee (exclusief melk- en kalfkoeien), schapen, geiten, paarden en pony’s (zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019). Na verdeling van het benodigde krachtvoer en ruwvoer over rundvee (exclusief melk- en kalfkoeien) en over schapen, geiten, paarden en pony’s wordt de rest van het beschikbare voer (circa 70 procent) aan melk- en kalfkoeien toebedeeld. De resterende voederbehoefte van melk- en kalfkoeien wordt aangevuld met vers gras. Het verbruik van vers gras door melkkoeien wordt dus berekend als restpost waarin alle onzekerheden in de aannames terechtkomen. Het percentage melkkoeien dat weidegang krijgt neemt de laatste jaren toe, maar het aantal uren weidegang per etmaal daalt. Hierdoor neemt het gemiddeld aantal uren weidegang per melkkoe jaarlijks af. Door deze trend is het verbruik van vers gras door melkkoeien inmiddels een kleine voercomponent. Doordat het verbruik van vers gras relatief gering is en een restpost in de voerbalans, kan het verbruik van jaar op jaar forse schommelingen vertonen (zie ook Van Bruggen, 2018). Omdat het verbruik in omvang beperkt is, is de invloed daarvan op het eindresultaat gering. De excretie van melkkoeien is weergegeven in Tabel 3.3.2.
| Noord- en West Nederland | Noord- en West Nederland | Zuid- en Oost Nederland | Zuid- en Oost Nederland | Nederland | Nederland | ||
|---|---|---|---|---|---|---|---|
| 2023 | 2024 | 2023 | 2024 | 2023 | 2024 | ||
| VEM-behoefte (kVEM) | kVEM | 7 090 | 7 090 | 7 275 | 7 285 | 7 195 | 7 200 |
| Weidegrasopname | kg droge stof/dier/jaar | 1 030 | 966 | 832 | 641 | 917 | 780 |
| Graskuil- en hooi-opname | kg droge stof/dier/jaar | 3 206 | 3 262 | 2 428 | 2 558 | 2 761 | 2 859 |
| Snijmaïskuilopname | kg droge stof/dier/jaar | 786 | 797 | 1 991 | 2 097 | 1 474 | 1 541 |
| Vochtrijk krachtvoeropname | kg droge stof/dier/jaar | 302 | 324 | 302 | 324 | 302 | 324 |
| Droog krachtvoeropname | kg/dier/jaar | 2 394 | 2 430 | 2 328 | 2 323 | 2 356 | 2 369 |
| Vastlegging melkkoe | kg/dier/jaar | 34 | 34 | 34 | 34 | 34 | 34 |
| Vastlegging kalf | kg/dier/jaar | 31 | 32 | 31 | 32 | 31 | 32 |
| Vastlegging melk | kg/dier/jaar | 8 877 | 8 889 | 9 255 | 9 284 | 9 093 | 9 115 |
| Stikstofopname (N) | kg/dier/jaar | 198,8 | 197,4 | 194,0 | 191,4 | 196,1 | 193,9 |
| Fosforopname (P) | kg/dier/jaar | 27,5 | 28,4 | 26,8 | 27,0 | 27,1 | 27,6 |
| Kaliumopname (K) | kg/dier/jaar | 166,7 | 169,7 | 148,2 | 147,4 | 156,2 | 157,0 |
| Stikstofvastlegging (N) | kg/dier/jaar | 51,6 | 51,5 | 53,7 | 53,7 | 52,8 | 52,8 |
| Fosforvastlegging (P) | kg/dier/jaar | 9,4 | 9,5 | 9,8 | 9,9 | 9,6 | 9,7 |
| Kaliumvastlegging (K) | kg/dier/jaar | 14,3 | 14,4 | 14,9 | 15,0 | 14,7 | 14,7 |
| Stikstofexcretie (N) | kg/dier/jaar | 147,3 | 145,8 | 140,4 | 137,7 | 143,4 | 141,2 |
| Fosfaatexcretie (P2O5)1) | kg/dier/jaar | 41,6 | 43,4 | 39,1 | 39,3 | 40,2 | 41,0 |
| Kali-excretie (K2O)2) | kg/dier/jaar | 183,6 | 187,1 | 160,7 | 159,7 | 170,5 | 171,4 |
| 1) De omrekenfactor voor P in P2O5 is 2,29. 2) De omrekenfactor voor K in K2O is 1,205. | |||||||
Excretie in stal en weide
Om gasvormige stikstofverliezen uit opgeslagen mest en weidemest van melkkoeien te kunnen berekenen moet de excretie in de stal en in de wei afzonderlijk worden bepaald. Hiertoe worden voor de stal- en voor de weideperiode afzonderlijk excretiefactoren vastgesteld. In de weideperiode van melkkoeien zal een deel van de excretie in de stal plaatsvinden, afhankelijk van de toegepaste vorm van beweiding. De informatie over toegepaste beweiding is afkomstig uit de Landbouwtelling waarin jaarlijks wordt gevraagd naar de periode dat de melkkoeien een bepaalde vorm van beweiding hebben gekregen. De volgende beweidingssystemen worden hierbij onderscheiden: dag en nacht weiden, alleen overdag weiden en permanent opstallen. Bij dag en nacht weiden en bij overdag weiden wordt gevraagd naar het aantal uur weiden per etmaal. Er wordt van uitgegaan dat de hoeveelheid mest die in de stal terechtkomt evenredig is met het aantal uren per etmaal dat de dieren op stal staan. Gegevens over de weidegang in 2024 zijn nog niet beschikbaar en daarom gelijk gehouden aan de weidegang in 2023 (Tabel 3.3.3).
| Eenheid | Nederland gemiddeld | Noord en West Nederland | Zuid en Oost Nederland | |
|---|---|---|---|---|
| Dag en nacht weiden van melkkoeien | % van het aantal melkkoeien | 9 | 14 | 6 |
| Beperkt weiden van melkkoeien | % van het aantal melkkoeien | 64 | 65 | 63 |
| Permanent opstallen van melkkoeien | % van het aantal melkkoeien | 27 | 21 | 31 |
| Dag en nacht weiden van melkkoeien | uren per etmaal | 17 | ||
| Beperkt weiden van melkkoeien | uren per etmaal | 7 | ||
| Mest in opslag bij dag en nacht weiden | % van de geproduceerde mest | 29 | ||
| Mest in opslag bij beperkt weiden | % van de geproduceerde mest | 71 | ||
| Melkkoeien | aantal dagen geweid | 160 | 165 | 150 |
| Bedrijven met weiden van jongvee jonger dan 1 jaar | % van het aantal bedrijven | 38 | 47 | 32 |
| Bedrijven met weiden van jongvee van 1 jaar of ouder | % van het aantal bedrijven | 61 | 68 | 56 |
| Jongvee jonger dan 1 jaar1) | aantal dagen geweid | 30 | 40 | 25 |
| Jongvee 1 jaar of ouder1) | aantal dagen geweid | 75 | 90 | 70 |
| * Voorlopige cijfers, gebaseerd op 2023. 1) Het aandeel van jongvee op bedrijven zonder beweiding is in de cijfers verrekend. | ||||
De uitgangspunten voor overig rundvee, schapen, geiten, paarden en pony’s zijn beschreven in Van Bruggen en Gosseling (2019).
3.4 Mestproductiehoeveelheid
De hoeveelheid mest per dier is gedefinieerd als de hoeveelheid mest in kilogram die na enkele maanden bewaring aanwezig is in de stalopslag, inclusief voerresten, schoonmaakwater en vermorst drinkwater, maar exclusief het gebruik van strooisel als stro, zaagsel en houtkrullen. Voor weidend vee komt daar nog de hoeveelheid mest bij die deze dieren produceren wanneer ze in de wei lopen. Alle weidemest wordt gerekend als dunne mest. De mestproductiefactoren voor rundvee zijn afgestemd op de resultaten van het BedrijfsBegrotingsProgramma Rundveehouderij (BBPR) van Wageningen UR Livestock Research (Van Bruggen, 2011, zie ook Van Bruggen en Gosseling, 2019). De mestproductie van vleeskalveren is voor 2024 geactualiseerd op basis van de verhouding tussen de fosfaatexcretie per dier (in kg fosfaat, zie Tabel 3.3.1) en het mediane fosfaatgehalte van afgevoerde mest in vervoersbewijzen. De factoren voor de mestproductie per dier zijn weergegeven in Tabel 3.4.1.
| Stalperiode | Weideperiode1) | Totaal | ||
|---|---|---|---|---|
| Rundvee voor de melkveehouderij | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 4 800 | 200 | 5 000 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Mannelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 5 000 | 5 000 | |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder | 10 500 | 2 500 | 13 000 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio ZuidOost | 19 000 | 12 000 | 31 000 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio ZuidOost - in de stal | 19 000 | 9 500 | 28 500 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio ZuidOost - in de wei | 2 500 | 2 500 | |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio NoordWest | 17 000 | 13 000 | 30 000 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio NoordWest - in de stal | 17 000 | 9 500 | 26 500 |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Melk- en kalfkoeien regio NoordWest - in de wei | 3 500 | 3 500 | |
| Rundvee voor de melkveehouderij | Stieren voor de fokkerij, 2 jaar en ouder | 12 500 | 12 500 | |
| Rundvee voor de vleesproductie | Witvleeskalveren | 2 800 | 2 800 | |
| Rundvee voor de vleesproductie | Rosévleeskalveren | 4 100 | 4 100 | |
| Rundvee voor de vleesproductie | Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar | 4 800 | 200 | 5 000 |
| Rundvee voor de vleesproductie | Mannelijk jongvee (incl ossen) jonger dan 1 jaar | 4 500 | 4 500 | |
| Rundvee voor de vleesproductie | Vrouwelijk jongvee, 1 jaar en ouder | 10 500 | 2 500 | 13 000 |
| Rundvee voor de vleesproductie | Mannelijk jongvee (incl ossen), 1 jaar en ouder | 10 000 | 10 000 | |
| Rundvee voor de vleesproductie | Zoog-, mest- en weidekoeien, 2 jaar en ouder | 7 000 | 8 000 | 15 000 |
| Schapen (ooien)2) | 140 | 2 400 | 2 540 | |
| Geiten (melkgeiten)2) | 1 220 | 1 220 | ||
| Paarden | 5 200 | 3 300 | 8 500 | |
| Pony's | 2 100 | 2 100 | 4 200 | |
| 1) In de weideperiode van melkkoeien (mei-oktober) kan sprake zijn van opstallen of weiden. 2) Excretie per moederdier, inclusief de excretie van lammeren, mannelijke dieren en opfokdieren. N.B. De mest van rundvee is berekend als dunne mest uitgezonderd de stalmest van zoog-, mest- en weidekoeien. Stalmest van schapen, geiten, paarden en pony's is vaste mest, weidemest is berekend als dunne mest. | ||||