De energierekening januari 2025

Over deze publicatie

Deze publicatie bevat een overzicht van de energierekening van huishoudens, uitgesplitst naar verbruiks- en prijseffecten van januari 2025, en voorgaande jaren. Deze publicatie is gemaakt op verzoek van het ministerie van Klimaat en Groene Groei.

1. Inleiding

De gemiddelde energierekening van huishoudens bedroeg 2 065 euro op jaarbasis in januari 2025 en kwam daarmee 43 euro lager uit ten opzichte van een jaar eerder. Deze daling is toe te schrijven aan enerzijds een prijsdaling (65 euro) en anderzijds aan een toename van het geraamde gasverbruik. Het hogere verbruik van aardgas – het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) verwacht een lichte toename van gemiddeld 966 m3 in 2024 naar 987 m3 in 2025 - samen met een iets lager elektriciteitsverbruik (1 727 kWh in 2024 en 1 706 kWh in 2025), levert een toename van 22 euro voor de energierekening op.

De prognose is met enige onzekerheid omgeven door bijvoorbeeld de ontwikkeling van het stookgedrag van huishoudens. De energierekening van januari 2025 beschrijft wat een huishouden voor een heel jaar aan kosten kwijt is gebaseerd op een inschatting van het totale jaarverbruik voor 2025 en de prijzen van januari 2025. De gemiddelde leveringstarieven voor gas en elektriciteit zijn in januari 2025 ten opzichte van januari 2024 gedaald. De leveringstarieven liggen wel duidelijk boven het niveau halverwege 2021 toen prijsstijgingen werden genoteerd, vlak voor de energiecrisis.

De spreiding in de energiekosten van huishoudens is groot, met name door verschillen in energieverbruik. Meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd geven het meeste uit aan energie: met het prijspeil van januari 2025 gemiddeld 3 520 euro per jaar. Ter vergelijking geven huishoudens in hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen gemiddeld nog geen derde daarvan uit, namelijk 1 030 euro per jaar. Dit komt doordat zij vaak geen kosten hebben voor een gasaansluiting en relatief veel zonnestroom kunnen terugleveren en salderen. Deze bedragen zijn exclusief eventuele terugleverkosten, die voor de groep hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen juist gemiddeld het hoogst zijn. 

In dit artikel vergelijken we de energierekening op jaarbasis uitgaande van de gemiddelde prijzen. De gemiddelde prijzen in dit artikel zijn gebaseerd op een waarneming bij energieleveranciers en beslaan alle soorten energiecontracten, in totaal circa 82 procent van alle huishoudens. Dit doen we op verschillende manieren. In hoofdstuk 2 laten we zien hoe de energierekening verandert door de combinatie van veranderingen in prijs en verbruik. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 3 in op zuivere prijseffecten, waarbij we de nieuwste prijzen van januari 2025 vergelijken met die van een jaar eerder. Dit geeft antwoord op de vraag hoe de gemiddelde energieprijzen zich in de afgelopen twaalf maanden hebben ontwikkeld. Daarbij gaan we in op de wijzigingen in belastingen en andere prijscomponenten in de totale prijsverandering van energie voor huishoudens. Ook komt in hoofdstuk 3 de spreiding in de variabele leveringstarieven aan bod. In hoofdstuk 4 laten we zien hoe de energierekening voor verschillende groepen van woningen zich heeft ontwikkeld. Tot slot staan aan het einde van deze publicatie toelichtingen met methodologische uitleg.

De in deze notitie gebruikte prijzen zijn de bedragen zoals consumenten deze moeten betalen. Dat betekent dat deze overal inclusief btw en andere belastingen zijn en zoals deze in het betreffende jaar betaald werden.

Deze publicatie is tot stand gekomen met medewerking van en dank aan Wouter Wetzels en Steven van Polen (beiden PBL).

2. Energierekening van januari 2025 daalt door lagere prijzen en lager elektriciteitsverbruik

De hoogte van de energierekening wordt bepaald door de tarieven voor levering, transport, belastingen en het verbruik. Het gemiddelde verbruik voor de jaren 2024 en 2025 is afkomstig van een prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL); voor eerdere jaren zijn dit gerealiseerde verbruiken. Uitgaande van dit gemiddelde jaarlijkse verbruik en de prijzen in januari 2025 komt de gemiddelde energierekening op jaarbasis uit op 2 065 euro. Dit is 43 euro lager dan de gemiddelde energierekening van 2024, gebaseerd op gemiddelde jaarverbruiken en prijzen van januari 2024. Figuur 2.1 toont de jaarlijkse energierekening in euro’s voor elke verslagmaand vanaf 2021. De grafiek is gebaseerd op maandelijks wijzigende prijzen, en eens per jaar wijzigende verbruiken. Binnen het jaar, dus tussen januari en december, wijzigt het verbruik niet.

2.1 Het maandelijkse verloop van de energierekening (bij een geraamd jaarverbruik)
JaarMaandGas 1) 2) (euro per jaar)Elektriciteit 2) (euro per jaar)
2021januari1294281
2021februari1292280
2021maart1291280
2021april1291281
2021mei1293282
2021juni1295284
2021juli1315300
2021augustus1319303
2021september1324305
2021oktober1332310
2021november1366323
2021december1399338
2022januari960462
2022februari1013488
2022maart1037495
2022april1108524
2022mei1156542
2022juni1181554
2022juli1233556
2022augustus1265574
2022september1367619
2022oktober1603722
2022november2078970
2022december20991022
2023januari12701017
2023februari12521006
2023maart1236994
2023april1160953
2023mei1116937
2023juni1102930
2023juli1042904
2023augustus1024898
2023september1023899
2023oktober1017894
2023november1038907
2023december1048912
2024januari1182926
2024februari1174925
2024maart1163917
2024april1126899
2024mei1082886
2024juni1078883
2024juli1069861
2024augustus1082851
2024september1083851
2024oktober1105863
2024november1117867
2024december1118866
2025januari1161905
1) Het gasverbruik is gecorrigeerd voor temperatuur, zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik. 2) In het bedrag voor gas en elektriciteit zit ook de vaste vermindering van de energiebelasting (heffingskorting) die op de elektriciteitsaansluiting wordt uitgekeerd. Deze is in alle jaren verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen in het voorgaande jaar. Meer informatie hierover zie: Wijziging van de behandeling van de teruggave energiebelasting in de CPI. In eerdere publicaties over de energierekening werd de vermindering volledig met de elektriciteitsrekening verrekend. Inkomensondersteunende maatregelen die de overheid in 2022 heeft ingevoerd zijn niet in de energierekening verwerkt. Zie voor een overzicht van energie-gerelateerde maatregelen de toelichting.

Voor het gemiddeld verbruik per jaar gebruikt het CBS de tijdreeksen en prognoses van het PBL voor het meest recente jaar als schatting voor het verwachte verbruik. Figuur 2.2 presenteert voor de jaren 2019 tot en met 2025 de gemiddelde verbruiken volgens de PBL–methode (zie toelichting ‘Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik’). Hierbij zijn de jaren 2019 tot en met 2023 gebaseerd op (de bewerking van) energieleveringen aan woningen zoals gepubliceerd in de energiebalans, en de jaren 2024 en 2025 op prognoses. De gemiddelde aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur (en wind) en worden dus niet beïnvloed door eventuele zachte of strenge winters. Het netto-elektriciteitsverbruik aan een woning wordt berekend door de bruto-levering van elektriciteit aan de woning te verminderen met de zelf opgewekte elektriciteit die is teruggelevererd aan het openbare net. Het gemiddelde gas- en het netto-elektriciteitsverbruik zijn in de loop van de jaren gestaag gedaald. Met name in de periode 2022-2023 was een grote daling te zien ten opzichte van 2021 en de jaren daarvoor. Dit komt onder andere doordat huishoudens, als reactie op de hoge energieprijzen, meer op hun energieverbruik gingen letten. Ook zijn steeds meer woningen geïsoleerd en voorzien van een warmtepomp waardoor minder aardgas nodig is om de woning te verwarmen. De daling van het netto-elektriciteitsverbruik is met name toe te schrijven aan de toename van eigen opwek van zonnestroom. De verwachting is dat het aardgasverbruik na de sterke dalingen van 2022 en 2023 stabiliseert en door de lagere prijzen zelfs iets kan stijgen, terwijl het netto-elektriciteitsverbruik naar verwachting licht blijft dalen. 

2.2 Het gemiddelde aardgas- en netto-elektriciteitsverbruik
JaarGemiddeld temperatuurgecorrigeerd aardgasverbruik aardgaswoningen (m3/jaar)Netto-elektriciteitslevering (kWh/jaar)
201913142475
202012982433
202112942376
202211602082
20239481787
2024,
prognose
9661727
2025,
prognose
9871706
Bron: CBS, PBL, niet gepubliceerd

De energierekening van januari 2025 is op alle onderliggende posten gewijzigd ten opzichte van een jaar eerder. In tabel 2.3 staat de opbouw van die verschillen. Deze zijn opgesplitst in prijs- en verbruikswijzigingen, waarbij aangetekend moet worden dat de vaste kosten alleen in prijs wijzigen, deze zijn verbruiksonafhankelijk. Dit betreffen de tarieven van transport, vastrecht (onderdeel van de levering) en de vermindering energiebelasting.

2.3 Verandering van de energierekening 2024-2025 bij een gemiddeld
jaarverbruik1) (euro)
Verandering t.o.v. januari 2024
jan-24PrijsVerbruikTotaaljan-25
GasTransport23215015248
GasLevering748-5214-38710
GasEnergiebelasting681-6159690
Totaal jaarbedrag gas1 662-4329-141 648
ElektriciteitTransport41651051467
ElektriciteitLevering434-55-4-58376
ElektriciteitEnergiebelasting227-15-3-18210
Totaal jaarbedrag elektriciteit1 077-18-6-251 053
AlgemeenBelastingvermindering energiebelasting-631-40-4-635
Totale energierekening2 108-6522-432 065
1) De onderliggende bedragen tellen niet precies op tot het totaal door afronding.

Zowel de energierekening van gas als die van elektriciteit daalden tussen januari 2024 en 2025. Voor elektriciteit is de daling toe te schrijven aan lagere prijzen en geringer verbruik. Voor gas wordt een toename van het verbruik geraamd voor 2025, maar liggen de prijzen wel lager dan een jaar eerder. Voor beide energiesoorten namen de transportkosten toe, maar de toename was bij elektriciteit een stuk hoger met 51 euro op jaarbasis. De energiebelasting op elektriciteit en gas is verlaagd in 2025 ten opzichte van 2024, vandaar bij beide energiesoorten een prijsdaling. Het hogere verwachte verbruik in 2025 zorgt bij gas ervoor dat de energiebelasting op jaarbasis toeneemt.

3. De ontwikkeling van de prijs van energie

Dit hoofdstuk richt zich alleen op de prijzen en prijsontwikkelingen van de energierekening. Daarvoor worden de prijzen tussen januari 2024 en januari 2025 vergeleken. De berekening gaat uit van een vast gemiddeld jaarverbruik (zie toelichting Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten), zodat er een zuiver prijseffect berekend kan worden. Alleen het variabele deel is afhankelijk van het verbruik, de verschillen tussen januari 2024 en januari 2025 van de vaste componenten zijn per definitie prijsverschillen. We nemen een gemiddeld jaarverbruik omdat het verbruik in de winter hoger ligt dan in de zomer. Ook betaalt de consument in juni hetzelfde voorschotbedrag als in januari, ook al ligt het gasverbruik in januari hoger dan in juni. 

3.1 Prijs van de energierekening daalt met 3 procent

De gemiddelde energierekening daalde met 65 euro door prijsveranderingen, dit betekent een afname met 3 procent ten opzichte van januari 2024. De verbruiksafhankelijke tarieven daalden, dat zijn zowel de leveringstarieven als de energiebelasting. Vastrecht en transportkosten werden juist duurder. De vermindering energiebelasting deed de energierekening iets sterker dalen dan een jaar eerder. Lagere gastarieven zorgden voor een afname op de gasrekening van 63 euro, voor elektriciteit bedroeg de afname 70 euro. Deze daling van tarieven op jaarbasis is beperkt, en aangetekend moet worden dat vanaf de tweede helft van 2024 de tarieven van zowel gas als elektriciteit stegen. 

De energiebelasting op gas is per januari 2025 verlaagd, en volgt op een forse verhoging in 2024. Voor elektriciteit is de energiebelasting opnieuw verlaagd. Daarmee zorgen alle belastingmaatregelen (inclusief de vermindering energiebelasting) bij elkaar voor een prijsdaling op de energierekening. Net als in 2024 nemen de kosten voor vastrecht en transport toe. Voor elektriciteit stegen deze iets sterker dan voor gas. Respectievelijk 51 en 15 euro voor de transportkosten en respectievelijk 16 en 11 euro voor het vastrecht, gemeten op jaarbasis.

De transportkosten zorgden voor de grootste prijsstijging op de energierekening. De stijging van deze kosten ligt boven de inflatie. Vergeleken met januari 2024 kostte het transport van gas 6,5 procent meer in januari 2025, en het transport van elektriciteit 12,4 procent meer, tegenover een inflatie van 3,3 procent over diezelfde periode.

3.1.1 Verandering van de energierekening bij een gemiddelde
jaarverbruik door prijseffecten1) (euro)
Januari 20252)Prijsverandering t.o.v. januari 20243)
GasTransportkosten (vast)24815
GasLeveringskosten (vast)8511
GasLeveringskosten (variabel)625-63
GasEnergiebelasting690-6
Totaal jaarbedrag gas1 648-43
ElektriciteitTransportkosten (vast)46751
ElektriciteitLeveringskosten (vast)10516
ElektriciteitLeveringskosten (variabel)271-70
ElektriciteitEnergiebelasting210-15
Totaal jaarbedrag elektriciteit1 053-18
Energiebelasting algemeenBelastingvermindering energiebelasting-635-4
Totale energierekening2 065-65

3.2 Minder verschil in variabele leveringstarieven

De meeste consumenten betalen voor hun energie een ander tarief dan het gemiddelde leveringstarief. De tabel spreiding van energietarieven houdt bij hoe groot de spreiding is in het variabele leveringstarief, en geeft daarmee een indicatie voor de verschillen in energierekening tussen huishoudens. Gedurende 2024 en in januari 2025 zijn verschillen in prijs tussen huishoudens afgenomen, wat verklaard wordt doordat contracten met een meer gemiddelde prijs in de plaats zijn gekomen van zowel relatief goedkope contracten als relatief dure contracten. De grafieken tonen de verschillen die huishoudens met een relatief duur (hier weergegeven door het 90e percentiel) contract meer kwijt zijn op jaarbasis dan een relatief goedkoop contract (10e percentiel)1). Het jaarbedrag is berekend met de geraamde jaarverbruiken van 2024 en 2025. Op jaarbasis is een huishouden met een relatief duur elektriciteitscontract 170 euro meer kwijt in januari 2025 dan een huishouden met een relatief goedkoop contract, terwijl in januari 2024 dit verschil 274 euro was. Voor gas bedroeg dit verschil in januari 2025 222 euro, in vergelijking met 462 euro in januari 2024. Dit laat zien dat de spreiding tussen energietarieven is afgenomen in een jaar tijd. De meeste consumenten zitten met hun tarieven tussen de relatief dure en goedkope contracten in en voor deze groep zijn de verschillen dus kleiner. Door een verschillend verbruik kunnen er wel grotere verschillen in hoogte van de energierekening optreden.

3.2 Verschil in jaarrekening gas tussen 10e en 90e percentiel
JaarMaandVerschil tussen 10e en 90e percentiel (euro)
2024januari462
2024februari447
2024maart440
2024april397
2024mei372
2024juni346
2024juli316
2024augustus289
2024september266
2024oktober245
2024november243
2024december226
2025januari222

3.3 Verschil in jaarrekening elektriciteit tussen 10e en 90e percentiel
JaarMaandVerschil tussen 10e en 90e percentiel (euro)
2024januari274
2024februari263
2024maart256
2024april244
2024mei228
2024juni220
2024juli209
2024augustus234
2024september226
2024oktober186
2024november186
2024december178
2025januari170

1) Een uitleg van de berekening van de spreiding van energietarieven wordt gegeven in hoofdstuk 3 van De Energierekening januari 2024.

4. Verschillen tussen huishoudens

Ieder huishouden ontvangt (minimaal) jaarlijks een energierekening, waarvan de hoogte niet alleen bepaald wordt door de prijs van energie, maar ook door het energieverbruik. Een hoger gas- of elektriciteitsverbruik leidt, bij een vergelijkbare prijs in het contract, tot een hogere energierekening. Het energieverbruik varieert per huishouden, en hangt samen met kenmerken van de woning en de samenstelling en levensstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningen en hun bewoners, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van woningen, omdat de afrekening van energie ook veelal op woningniveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners één of meerdere huishoudens vormen.

Dit hoofdstuk spitst zich toe op woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Daarnaast wordt voor het eerst ook de energierekening van woningen die hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden gepresenteerd. Woningen met stadsverwarming worden buiten beschouwing gelaten omdat er geen informatie beschikbaar is over warmteleveringen op het niveau van individuele woningen.

4.1 Energierekening van elf groepen woningen 2019–2024

Aardgaswoningen zijn woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas en maakten in 2023 85 procent van de totale woningvoorraad uit. Het CBS ontwikkelde op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (sinds 2024: het Ministerie van Klimaat en Groene Groei) tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewonersklasse. De tien profielen van aardgaswoningen zijn tot stand gekomen door het groeperen van woningen op basis van gedetailleerde categorieën voor het aantal bewoners, bouwjaar, woonoppervlakte en woningtype, zoals in de bijbehorende StatLinetabel. Daarbij is een ‘rijwoning’ een samenvoeging van tussen-, hoek- of 2-onder-1-kapwoningen. Appartementen en vrijstaande woningen zijn apart onderscheiden. De aanduiding ‘oud’ in de profielen heeft betrekking op woningen met een bouwjaar tot 1992 en ‘nieuw’ duidt op woningen die zijn gebouwd in 1992 of daarna. ‘Kleine’ woningen zijn woningen met een woonoppervlak tot 100 m2, ‘middelgrote’ woningen hebben een oppervlak van 100 tot 150 m2 en ‘grote’ woningen zijn vanaf 150 m2. Bij het aantal bewoners, tot slot, wordt in de profielen onderscheid gemaakt tussen één bewoner en twee of meer bewoners. De tien profielen zijn samengesteld op basis van doorsnedes van deze genoemden kenmerken. Bij het selecteren van de doorsnedes is gezocht naar een overzichtelijk aantal herkenbare profielen die een goed beeld geven van de spreiding van de energierekeningen in Nederland. Hele kleine doorsneden zijn daarbij buiten de beschouwing gelaten. De tien getoonde profielen omvatten ongeveer drie kwart van alle aardgaswoningen in Nederland. In 2024 zijn er vanwege de toename van aardgasvrije woningen drie aanvullende profielen samengesteld, namelijk appartementen en rijwoningen met stadswarmte, en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen. Het CBS beschikt niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor de energierekening voor stadswarmtewoningen niet goed bepaald kan worden. Voor woningen die hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden kan de energierekening wel benaderd worden. Daarom wordt de energierekening van deze woningen in deze publicatie gepresenteerd als het elfde profiel. Het gaat om woningen die verwarmd worden middels een warmtepomp of een andere elektrische installatie die een sterk seizoensafhankelijk elektriciteitsverbruik vertoont gedurende het jaar. Woningen met hoofdzakelijk elektrische verwarming verwarmen soms bij met gas in koude maanden, bijvoorbeeld bij een warmtepomp in een hybride opstelling (vaak aangeduid met 'hybride warmtepomp') of in combinatie met andere installaties zoals individuele cv, een gaskachel of een collectieve aansluiting zoals blokcv. Ook kan er gas gebruikt worden voor warm water of koken. Het profiel van hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen omvatte in 2023 bijna 7 procent van de woningvoorraad.

Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van de groepen aardgaswoningen gepubliceerd, met als meest recente jaar 2023. Figuur 4.1.1 en 4.1.2 presenteren de ontwikkeling in het energieverbruik van de 10 aardgaswoningprofielen en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen vanaf 2019 (zie toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen’). 

Figuur 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien profielen van aardgaswoningen over de jaren 2019–2021 redelijk stabiel was, maar fors daalde in 2022 en 2023. De afname van het aardgasverbruik was het grootst voor grote aardgaswoningen, met 37 tot 40 procent minder verbruik in 2023 dan in 2021. Bewoners van appartementen met aardgas bespaarden wat minder: 20 à 26 procent. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen (en wind), waardoor er geen sprake is van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen. De hier getoonde cijfers tonen dus de afname van aardgasverbruik ten gevolge van enerzijds gedragsaanpassingen, zoals de thermostaat lager zetten, en anderzijds woningaanpassingen zoals woningisolatie. Aardgasbesparing ten gevolge van het installeren van een warmtepomp (of het aansluiten op een warmtenet) komt niet terug in deze cijfers voor aardgaswoningen omdat deze woningen vallen onder de categorie ‘hoofdzakelijk elektrisch verwarmd’ of de niet getoonde profielen met stadswarmtewoningen. Dat effect wordt vooral duidelijk uit de groei van de groep hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, van 1 procent in 2019 tot bijna 7 procent in 2023. Deze groep woningen is een mix van woningen met een volledig elektrische warmtepomp, een hybride warmtepomp, en woningen die op een andere manier hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden. Vanwege de complexe samenstelling en snelle ontwikkeling van de populatie elektrisch verwarmde woningen is het lastig om het stijgend gemiddeld gasverbruik tussen 2021 en 2023 (+13 procent) of juist het sterk dalend gemiddeld gasverbruik tussen 2019 en 2021 (-82 procent) van deze woningen te duiden.

4.1.1 Ontwikkeling voor temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik per groep van woningen
 2019 (m3)2020 (m3)2021 (m3)2022 (m3)2023* (m3)
Hoofdzakelijk elektrisch
verwarmde woning
490450270330310
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
650650650610540
Een bewoner in oud,
klein appartement
860850850780680
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
106010601060980840
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
112011001110990840
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1330130013201170990
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
1300127012801150970
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
1140113011301030870
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
14601440145013001080
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
20702020205018301500
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
26002540254022701820
* voorlopige cijfers

De netto elektriciteitsverbruiken in Figuur 4.1.2 dalen voor de meeste profielen van woningen en bewoners van jaar op jaar. Dit komt met name door de toename van de eigen opwek van zonnestroom en is dus vooral zichtbaar bij woningen die daarvoor geschikt zijn. Zo was de daling van de netto elektriciteitslevering in 2023 ten opzichte van 2021 het grootst onder (middel)grote rijwoningen en vrijstaande woningen met aardgas en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, variërend van 35 tot 41 procent. Voor appartementen met aardgas was de daling met 12-15 procent het kleinst.

4.1.2 Ontwikkeling netto-elektriciteitsverbruik 1) per groep van aardgaswoningen
 2019 (kWh)2020 (kWh)2021 (kWh)2022 (kWh)2023* (kWh)
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning26202580270022701980
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
15701580158014901380
Een bewoner in oud,
klein appartement
15401560157014901400
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
22302270230021802060
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
16101560154014101260
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
18801830179016301430
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
26502590256023002030
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
29502840278023801980
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
29602860280024502080
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
35303380333028602400
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
40903890382032302710
1) Het netto elektriciteitsverbruik betreft de bruto elektriciteitslevering, verrekend met de eventuele teruglevering; indien de teruglevering groter is dan de levering is de netto-levering of het netto-verbruik op 0 kWh gesteld. * voorlopige cijfers

Het energieverbruik van woningen in 2024 en 2025 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in Hoofdstuk 2, gebruikgemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2024. Er is niet voldoende informatie om bij de prognose onderscheid te maken tussen woningen naar de benodigde kenmerken. Voor alle groepen woningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage verandert ten opzichte van 2023, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in Hoofdstuk 2. 

Volgens de prognose van PBL daalt het gemiddelde netto elektriciteitsverbruik tussen 2023 en 2024 met ongeveer 3,4 procent en daalt deze tussen 2023 en 2025 met gemiddeld 4,6 procent. Het gemiddelde gasverbruik neemt volgens diezelfde prognose tussen 2023 en 2024 naar verwachting toe met 1,9 procent en tussen 2023 en 2023 met 4,1 procent. Bij de inschatting van dit gasverbruik wordt uitgegaan van gemiddelde weersomstandigheden in Nederland; het gaat om temperatuur gecorrigeerde verbruiken. Het is belangrijk om te beseffen dat prognoses onzekerheden kennen. Het is met name onzeker hoe het stookgedrag zich ontwikkeld.

Met de jaargemiddelde energieprijzen voor de jaren 2021–2024, en voor 2024 en 2025 de januariprijzen en de verbruiksprognose (voor het gehele jaar), kan een indicatief beeld worden gegeven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudens-woningprofiel (zie Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken volgens de prognose van het PBL meegenomen. Ook is voor 2023 rekening gehouden met het prijsplafond. Er is hierbij geen rekening gehouden met eventuele effecten van het moment van afrekenen op de prijsplafondkorting (zie De energierekening januari 2024 | CBS voor een omschrijving van dit effect). Ook wordt, zoals in alle berekeningen, gewerkt met gemiddelde prijzen over alle contracten heen, omdat er geen informatie beschikbaar is over contractprijzen op individueel niveau. De onderliggende aanname bij deze berekeningen is dat contractprijzen willekeurig over alle profielgroepen zijn verdeeld zodat dit geen invloed heeft op het gemiddelde per groep. Prijsveranderingen hebben vooral veel effect op de energierekening als het energieverbruik in de periode ook hoog is. Voor zowel de aardgas- als netto-elektriciteitsverbruiken geldt dat er met name in de wintermaanden veel energie van het net wordt afgenomen. Vanaf verslagjaar 2022 beschikt het CBS voor woningen met een slimme meter over het energieverbruik op maandbasis. Deze maandelijkse verbruiken zijn gebruikt om voor 2022-2024 gewogen gemiddelde prijzen te berekenen. Dat geeft een nauwkeurigere bepaling van de energierekening dan wanneer wordt gewerkt met een rekenkundig gemiddelde prijs, waarbij alle maanden even zwaar meewegen.

De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor januari 2024 in Tabel 4.1.4 niet overeenkomt met die voor geheel 2024 zoals weergegeven in Figuur 4.1.3. Dit komt doordat we in Figuur 4.1.3 de energierekening baseren op het gewogen gemiddelde prijspeil van 2024, tegenover het prijspeil van alleen de maand januari 2024 in Figuur 4.1.4. 

4.1.3 Indicatie gemiddelde energierekening naar woningprofiel 1)2)
 2021 (euro per jaar)2022 (euro per jaar)2023 met prijsplafond (euro per jaar)2024 (euro per jaar)
Hoofdzakelijk elektrisch
verwarmde woning
66074011101010
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
910106013101340
Een bewoner in oud,
klein appartement
1070130015101540
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
1400177019901960
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1280157016801720
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1510188019801980
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
1640205021502120
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
1570191020001980
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
1840230023502290
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
2450316032002970
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
2960387039303500
1) Zie technische toelichting voor berekeningswijze. 2) De cijfers in deze figuur kunnen per profielgroep en per jaar afwijken van eerdere publicaties doordat er nu voor 2023 energieleveringen op microniveau beschikbaar zijn, terwijl eerder nog met prognoses werd gewerkt. Evenzo is de prognose voor de energieleveringen in 2024 nu waarschijnlijk preciezer doordat die gebaseerd is op recentere waarnemingen. Daarnaast zijn de temperatuurgecorrigeerde aardgasverbruiken voor verslagjaren 2019-2022 bijgesteld op basis van de nieuwe methode van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV).

4.1.4 Indicatie van de energierekening op jaarbasis voor elk woningprofiel bij prijsniveau januari 2024 en januari 2025 en ingeschat verbruik voor 2024 en 20251) (euro)
Januari 2024Januari 2025Verschil in euro
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning1 0801 030-50
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement1 4001 380-20
Een bewoner in oud, klein appartement1 6101 590-20
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement2 0601 990-60
Een bewoner in oude, kleine rijwoning1 7901 770-20
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning2 0602 030-40
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning2 2202 150-70
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning2 0802 020-60
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning2 4002 330-70
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning3 1002 990-110
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning3 6603 520-140
1) De cijfers voor januari 2024 in deze tabel wijken per profielgroep af van eerdere publicaties doordat de prognose voor de energieleveringen in 2024 gebaseerd kan worden op recentere waarnemingen (microdata voor 2023 in plaats van 2022).

Net als in eerdere jaren blijkt uit Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4 dat van alle aardgaswoningen de eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit Figuur 4.1.3 is te berekenen dat deze laatste groep in 2023 gemiddeld 3,0 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2024 nam dat verschil af tot 2,6 keer. Dit was per saldo het gevolg van de afschaffing van het prijsplafond in combinatie met een verhoging van de vaste kosten van bijna 80 euro. In januari 2025 is het verschil tussen het aardgaswoningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik vergelijkbaar met 2024, ook een factor 2,6 (dit is te berekenen uit Tabel 4.1.4).

De verkleining van de verschillen in de energierekening voor huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan een verhoging van de vaste jaarlijkse kosten (inclusief de vaste vermindering van de energiebelasting) met ongeveer 480 euro tussen 2022 en januari 2025. Enerzijds werden de vaste kosten voor levering en transport van elektriciteit en gas verhoogd, en anderzijds werd de vaste jaarlijkse teruggave van de energiebelasting verlaagd. Deze belastingvermindering, die ook bekend is als de ‘heffingskorting’, was in 2022 tijdelijk sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden. Per 1 januari 2023 werd de heffingskorting voor energiebelasting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond voor de variabele tarieven tot een bepaald verbruik. In 2024 was er geen prijsplafond en is de vaste teruggave van de energiebelasting weer iets verhoogd, maar deze bleef per saldo onder het niveau van 2022. De grootste stijging van de vaste lasten tussen 2022 en januari 2025 wordt echter veroorzaakt door de stijging van de vaste leverings- en transportkosten van aardgas en (vooral) elektriciteit. Een stijging van de vaste lasten, onafhankelijk van het verbruik, pakt relatief nadelig uit voor huishoudens met een laag verbruik. 

De hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, die dit jaar voor het eerst zijn meegenomen in de analyses, hebben de laagste energierekening. Bij het prijspeil van januari 2025 bedraagt de energierekening van deze woningen gemiddeld 1 030 euro (exclusief eventuele terugleverkosten; zie paragraaf 4.2). Hiervoor zijn meerdere verklaringen. Ten eerste heeft de meerderheid van de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen ook zonnepanelen. In 2023 had 66 procent van deze woningen zonnepanelen, meer dan elk van de profielen van woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Met zonnepanelen kan (een deel van) de elektriciteitsvraag worden gehaald uit de eigen opwek van zonnestroom. Met de salderingsregeling kan bovendien de teruggeleverde eigen opwek worden verrekend met de van het net afgenomen stroom. Er wordt dus alleen over de nettolevering leveringskosten en energiebelasting betaald. Voor ruim 20 procent van deze woningen is de netto-elektriciteitslevering of netto verbruik zelfs 0 kWh (zie: Energielevering particuliere woningen naar woningkenmerken, 2019-2023 | CBS). Ten tweede speelt bij de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen ook een rol dat meer dan de helft ervan volledig aardgasvrij is. Het niet hebben van een (actieve) aansluiting voor aardgas levert met het prijspeil van januari 2025 een besparing op van ongeveer 330 euro. Tot slot zullen hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen vaker een betere energetische kwaliteit hebben dan de meer traditionele aardgaswoningen. Het gaat vaker om nieuwbouwwoningen of woningen die zijn gerenoveerd voordat er een warmtepomp geïnstalleerd werd. Hierdoor zal de warmtevraag in deze woningen gemiddeld lager zijn dan in oudere woningen die nog niet of minder vergaand zijn gerenoveerd. 

Merk op dat voor de hier getoonde berekeningen is gewerkt met een prognose van het verbruik in 2024 en 2025, waarbij voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage verandert ten opzichte van het (waargenomen) verbruik in 2023 als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk sterker reageren op schommelende marktprijzen dan huishoudens met een laag verbruik. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Ook zal de afname van het netto-elektriciteitsverbruik waarschijnlijk meer plaatsvinden bij eengezinswoningen omdat bij appartementen minder vaak zonnestroominstallaties (kunnen) worden aangebracht. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2024 en 2025 beschikbaar komen op woningniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan hoe bij de verschillende profielgroepen het energieverbruik daadwerkelijk is veranderd.

4.2 Spreiding energierekening binnen groepen woningen

De longread over de energierekening sluit altijd af met een overzicht van de spreiding van de energierekening binnen profielgroepen bij het prijsniveau van de meest recente maand waarvoor de energieprijzen bekend zijn. Deze spreiding komt voort uit de variabele component van de energierekening: de kosten die verbonden zijn aan de (netto) geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit. Daarnaast draagt ook het verschil tussen woningen met en zonder aardgasaansluiting binnen het profiel van hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen bij aan de variatie binnen dit profiel. 

Tabel 4.2.1 geeft deze spreiding weer voor het prijsniveau van januari 2025. Hierbij zijn de verbruiken, net als in Tabel 4.1.4, gebaseerd op een prognose van het verbruik in 2025. Deze spreiding is, zoals altijd, groot doordat in groepen met gemiddeld hoog verbruik er ook huishoudens zijn die relatief weinig energie verbruiken. En andersom zijn er in groepen met een relatief laag verbruik ook huishoudens die wel veel verbruiken, soms meer dan huishoudens in groepen met een relatief hoog verbruik. Binnen de groep hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen zijn er zelfs woningen met een negatieve energierekening – huishoudens krijgen dus geld toe – doordat er geen vaste kosten zijn voor de gasaansluiting en de netto-elektriciteitslevering 0 kWh bedraagt door de opwek en teruglevering van zonnestroom. Merk op dat bij deze berekeningen geen rekening is gehouden met eventuele terugleverkosten die vanaf eind 2023 door verschillende energiemaatschappijen zijn geïntroduceerd (zie hierna). In de praktijk zullen er daardoor in januari 2025 naar verwachting bijna geen woningen zijn met een negatieve energierekening.

De variatie in energierekeningen binnen de profielen hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van woningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk een relatie met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens.

4.2.1 Diverse spreidingsmaten voor de energierekening (exclusief terugleverkosten), prijsniveau januari 2025 en ingeschat verbruik voor 2025 (euro)
GemiddeldLaagste 10%Mediaan (50%)Hoogste 10%
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning1 030-607802 340
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement1 3808401 3601 950
Een bewoner in oud, klein appartement1 5909101 5402 270
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement1 9901 2201 9002 860
Een bewoner in oude, kleine rijwoning1 7701 0101 7102 580
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning2 0301 1201 9503 010
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning2 1501 2802 0903 090
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning2 0201 1901 9602 910
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning2 3301 3402 2603 380
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning2 9901 6202 8604 520
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning3 5201 7603 3505 380

De variatie in energierekeningen is in werkelijkheid nog groter dan uit Tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in januari 2025. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van woningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.

Tot slot is er een recente ontwikkeling dat steeds meer energieleveranciers kosten in rekening brengen voor de teruglevering van elektriciteit aan het net. Daarmee komt de energierekening voor huishoudens met zonnestroom hoger uit. Om een indicatie te kunnen geven van de mogelijke verschillen tussen de groepen van woningen zijn ter illustratie de terugleverkosten benaderd door uit te gaan van een terugleverprijs van ruim 14 cent per kilowattuur waarover wordt gesaldeerd. De terugleverkosten over niet-gesaldeerde teruggeleverde zonnestroom worden niet meegerekend. Ook wordt aangenomen dat alle huishoudens die elektriciteit terugleveren te maken hebben met terugleverkosten. Tabel 4.2.2 toont het effect van terugleverkosten op de energierekening per profiel, dus gemiddeld over alle woningen met en zonder zonnepanelen in een profiel. Elektrisch verwarmde woningen hebben met ongeveer 250 euro gemiddeld de hoogste terugleverkosten. Dat is voor een groot deel te verklaren op basis van het grote aandeel elektrisch verwarmde woningen dat eveneens zonnepanelen heeft, namelijk 66 procent. Appartementen met een cv-ketel of blokverwarming betalen gemiddeld vrijwel geen terugleverkosten omdat er maar weinig appartementen zijn met zonnepanelen.

4.2.2 Indicatie van de gemiddelde terugleverkosten, bij ingeschat jaarverbruik voor 2025 (euro)
gemiddelde terugleverkosten in euroaandeel met zonnestroom in 2023 (%)
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning25066
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement05
Een bewoner in oud, klein appartement05
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement05
Een bewoner in oude, kleine rijwoning3026
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning5029
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning6034
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning12054
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning10046
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning15054
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning21056

Technische toelichting

De energierekening

De gemiddelde energierekening van januari beschrijft wat huishoudens gemiddeld moeten betalen voor het verbruik van energie in één jaar. Hierbij baseren we ons op de gemiddelde prijzen van januari en het verwachte jaarverbruik. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening wel hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Het gebruik van gemiddelde prijzen

De StatLinetabel met consumentenprijzen voor gas en elektriciteit geeft de gemiddelde maandelijkse prijs van de verschillende componenten van de gas- en elektriciteitsrekening. De verschillende componenten zijn: belastingen, netwerk- en leveringstarieven. De leveringstarieven hebben een vaste component en een variabele.

Per component wordt een gemiddelde berekend, gebaseerd op de informatie van energieleveranciers over de tarieven die zij hanteren voor de verschillende contracten en het aantal aansluitingen (huishoudens). De prijzen van contracten verschillen bijvoorbeeld per leverancier, per looptijd, soort energie (groen of grijs), per dagdeel (dag- en nachtstroom of een enkele meter voor één tarief) en contractduur. Bij het berekenen van het gemiddelde voor de prijscomponenten is door weging rekening gehouden met het gemiddelde aantal aansluitingen en de toen geldende prijzen in het voorgaande jaar voor de verschillende soorten contracten.

Van circa 82 procent van huishoudensaansluitingen worden elke maand de prijzen verzameld uit klantenbestanden van energieleveranciers. Het gebruik van deze prijzen voor het berekenen van de gemiddelde energierekening voor huishoudens levert een goede benadering voor heel Nederland op. 

Compensatiemaatregelen in 2023

In 2023 heeft de overheid het prijsplafond en de compensatie voor woningen met blokverwarming gehanteerd. De doorwerking hiervan op de energierekening is beschreven in de longread van februari 2024 De energierekening januari 2024 | CBS

De wijze waarop de energierekening per woning inclusief prijsplafond wordt berekend is terug te vinden aan het einde van hoofdstuk 4 in het artikel over de energierekening van juni 2023. De gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs zijn aanvullend berekend en zijn te vinden in het voorliggende artikel over de energierekening van januari 2024 in de toelichting ‘Gemiddelde prijzen en het prijsplafond’.

In november en december 2022 ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de energierekening voor 2022 omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten.

Belastingen op energie

Er is, vanaf januari 2023, één specifieke heffing op energie: de energiebelasting. De opslag duurzame energie (ODE) is per januari 2023 afgeschaft en opgenomen in de energiebelasting. Energiebedrijven innen de energiebelasting voor elke verbruikte kilowattuur stroom en kubieke meter gas en dragen dit vervolgens af aan de overheid. Omdat de overheid energie als een basisbehoefte ziet, krijgt elk huishouden een vast belastingbedrag terug. Dit is de belastingvermindering energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. Deze vermindering wordt verrekend per elektriciteitsaansluiting. Omdat de vermindering compenseert voor de belasting op elektriciteit en gas wordt deze verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen. Ten slotte betaalt elk huishouden btw over de energierekening. De levering, het transport en de energiebelastingen vallen allemaal onder het hoge btw-tarief van 21 procent. In 2022 was het btw-tarief tijdelijk 9%. 

Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten

De prijs van energie en het verbruik bepalen de hoogte van de energierekening. De totale gemiddelde verandering van de energierekening kunnen we uitsplitsen in prijs- en verbruikseffecten. Hiervoor gebruiken we de zogenoemde methode voor Bennet-indicatoren.

Als we de energierekening van januari 2025 vergelijken met die van januari 2024 dan kunnen we de totale verandering van de energierekening als volgt splitsen in een prijseffect en een verbruikseffect:

  • Voor het prijseffect houden we het verbruik constant. Het gehanteerde verbruik is het gemiddelde van het geraamde gebruik in 2024 en 2025.
  • Voor het verbruikseffect houden we de prijs constant. De gehanteerde prijs is het gemiddelde van januari 2024 en januari 2025.

De som van dit prijs- en verbruikseffect komt overeen met het totale verschil in de energierekening tussen januari 2024 en januari 2025. Voor de berekening van de energierekening in januari 2024 worden dan de prijzen van januari 2024 en het geraamde gemiddelde verbruik van 2024 genomen en voor de berekening van 2025 worden de prijzen van januari 2025 en het verbruik van 2025 genomen.

Het geraamde gemiddelde verbruik voor 2025 is 1 706 kWh elektriciteit en 987 m3 gas. Voor 2024 is het geraamde verbruik 1 727 kWh elektriciteit en 966 m3 gas.

Het verbruik heeft logischerwijs alleen effect op de variabele kosten die de gebruiker per kubieke meter gas of per kilowattuur elektriciteit betaalt en niet op de vaste kosten. De vaste kosten veranderen alleen in prijs, niet in hoeveelheid.

Gemiddelde prijzen en de CPI (consumentenprijsindex)

Net als voor de prijsindex van elektriciteit en gas ten behoeve van de CPI wordt voor de prijzen in dit artikel gebruik gemaakt van energiecontractgegevens van huishoudens. Ook worden dezelfde gegevens over belastingen en transportkosten ingezet. Hoewel beide statistieken gebruik maken van dezelfde bronnen, is de prijsmutatie die met beide bronnen berekend kan worden niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Dit komt door de stratificatie en de indexmethode die voor de CPI gebruikt worden. Daarbij houdt de CPI rekening met de eerste raming van het verbruik door het PBL, in plaats van de gemiddeldes genoemd in dit artikel voor de jaren 2024, 2023, 2022 en 2021 die bijstellingen bevatten ten opzichte van de eerste raming. Voor de CPI kan het verbruik niet tussentijds gewijzigd worden en moet aan het begin van het jaar al bepaald zijn om een zuivere prijsontwikkeling te meten.

Gemiddelde prijs over een jaar berekend als rekenkundig of gewogen gemiddelde

De gemiddelde prijs voor een jaar komt tot stand door het rekenkundig gemiddelde te nemen over alle 12 maanden. Aangezien het energieverbruik niet gelijk over het jaar verdeeld is, kan dat leiden tot een onder- of overschatting van de daadwerkelijke prijs die (gemiddeld) betaald is. Bij het gewogen gemiddelde krijgt elke maandprijs een gewicht dat aangeeft hoeveel er in die maand relatief is verbruikt. Zo wegen de prijzen in de (winter)maanden met veel verbruik zwaarder mee in de jaarprijs dan de prijzen in maanden waarin relatief weinig wordt verbruikt. Sinds deze editie van de longread beschikt het CBS over het elektriciteit- en gasverbruik op maandbasis van woningen met een individuele slimme meter vanaf verslagjaar 2022 (Verbeterd inzicht in energieverbruik van woningen met slimme-metergegevens | CBS). Hoewel niet alle woningen een individuele slimme meter hebben, geeft deze data een goede indicatie van de verdeling van het energieverbruik per maand in een verslagjaar. Zo is de gewogen gemiddelde prijs bepaald voor de verslagjaren vanaf 2022.

Bij abrupte prijsveranderingen kan er een groot verschil zijn tussen het gewogen en rekenkundig gemiddelde tarief, zoals in 2023 het geval was met respectievelijk 1,65 en 1,88 euro per m3 aardgas. In andere jaren was het verschil minder groot, namelijk niet meer dan 3 cent, maar lagen de gewogen gemiddelde prijzen wel systematisch hoger dan de rekenkundige gemiddelden.

Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik 

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekent het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik voor woningen volgens de methode die wordt gebruikt in de Klimaat- en energieverkenning (KEV). Het PBL gebruikt hiervoor ook CBS-statistieken om tot een gemiddeld energieverbruik per woning te komen voor historische jaren. Deze wijken vaak iets af van de gemiddelde verbruiken per woning die het CBS publiceert omdat de ene methode vanuit het totaal energieverbruik een gemiddelde berekent, terwijl de andere methode vanuit de microdata per woning gemiddelden berekent.

In de berekeningen van het PBL van het gemiddeld gasverbruik per bewoonde woning zijn woningen zonder aardgasverbruik uitgesloten en wordt het totale gasverbruik gecorrigeerd voor verschillen in buitentemperatuur (zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik). Om te komen tot het gemiddelde gasverbruik per bewoonde woning wordt het totale temperatuur gecorrigeerde gasverbruik van alle woningen in Nederland gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen met aardgasverbruik.

Voor het gemiddelde netto-elektriciteitsverbruik wordt de opwekking met eigen zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering. Om te komen tot het gemiddelde elektriciteitsverbruik per bewoonde woning wordt de gecorrigeerde totale leveringshoeveelheid van elektriciteit gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen in Nederland.

Voor het gemak noemen we deze gecorrigeerde levering in deze notitie het “verbruik”. Zelf opgewekte en verbruikte energie maakt echter geen onderdeel uit van de levering, evenals de teruglevering. Uiteraard zijn aan de eigen opwekking van energie door huishoudens ook kosten verbonden, maar die nemen we hier niet mee.

Voor de profielen van aardgaswoningen (Hoofdstuk 4) wordt in de methode van het CBS vanuit microdata het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik berekend voor groepen van aardgaswoningen. Om te bepalen of een woning een aardgaswoning is wordt gekeken naar de hoofdverwarmingsinstallatie. Indien er sprake is van individuele CV of van blokverwarming wordt een woning tot de aardgaswoningen gerekend. Deze afbakening wijkt een klein beetje af van de afbakening zoals hierboven beschreven voor de methode van de KEV. Daarnaast wordt in de methode van de KEV het gemiddeld elektriciteitsverbruik berekend over alle bewoonde woningen, terwijl in de benadering vanuit de microdata de (bewoonde) woningen met stadswarmte  niet worden meegenomen, evenals woningen met 11 of meer geregistreerde bewoners.

Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen 

Tussen rapportagejaar 2019 en 2020 hebben bij het CBS diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden om de aardgas- en elektriciteitsleveringen aan woningen te bepalen. Mede hierdoor is de afbakening van de populatie aardgaswoningen verbeterd. Zo is het onderscheid tussen woningen met en zonder gas verbeterd doordat er meer informatie beschikbaar is over de hoofdverwarmingsinstallatie. Daarnaast bestonden er tot 2019 enkele honderdduizenden woningen waarvoor de gas- of elektriciteitslevering onbekend was. Dankzij het verbeterd inzicht in de hoofdverwarmingsinstallatie kan vanaf verslagjaar 2019 voor alle woningen een elektriciteits- en (indien relevant) gaslevering bepaald worden. Tot slot is het onderscheid tussen woningen en bedrijven beter afgestemd op de (vernieuwde) Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

Omdat de nieuwe methode is teruggelegd tot 2019, zijn er tijdreeksen zonder trendbreuk beschikbaar vanaf 2019. 

Saldering van elektriciteitsleveringen 

We spreken in dit artikel voor het gemak over het energieverbruik van huishoudens, maar feitelijk betreft de informatie de energieleveringen aan woningen. Deze informatie is afkomstig van netbeheerders. Tot verslagjaar 2021 leverden sommige netbeheerders informatie over de gesaldeerde elektriciteitslevering, dus na correctie voor eventuele teruglevering bij zonnestroom. Andere netbeheerders leveren informatie over de niet-gesaldeerde leveringen. Bij oude, analoge meters is de levering altijd gesaldeerd omdat daarbij de meter terugloopt. Vanaf verslagjaar 2021 ontvangt het CBS voor het eerst zowel een standaardjaarafname (sja) als een standaardjaarinvoeding (sji) en is het mogelijk om op microniveau het onderscheid tussen levering (sja) en teruglevering (sji) te maken. Met deze nieuwe informatie zijn ook de elektriciteitsleveringen voor woningen op macroniveau bijgesteld. Ook zijn er in combinatie met informatie over zonnestroominstallaties op microniveau terugleveringen bijgeschat voor 2019 en 2020 zodat de tijdreeksen vanaf 2019 compleet zijn. De (netto-)verbruiken waarop de energierekeningen in het voorliggende artikel zijn gebaseerd wijken daarmee af van eerdere publicaties over de energierekening.

Temperatuurcorrectie gasverbruik 

Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruiken. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid gas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld. De in dit artikel gebruikte gasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur met dezelfde methode als gebruikt in de Klimaat- en Energieverkenning. Kenmerk van deze methode is dat voor elk jaar het verwachte aantal graaddagen wordt bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de door het KNMI verwachte opwarming door klimaatverandering. Het aantal graaddagen geeft aan op hoeveel dagen de temperatuur onder een bepaalde grens komt, waarbij elke graad onder deze grens als één graaddag telt. Omdat het de laatste jaren gemiddeld warmer wordt, leidt dit tot een dalend verwacht gasverbruik. Met de herziening van de methodiek in 2022 wordt er behalve voor temperatuur ook gecorrigeerd voor wind. Zie: Herziening weerscorrectie voor ruimteverwarming.