De energierekening januari 2025

Technische toelichting

De energierekening

De gemiddelde energierekening van januari beschrijft wat huishoudens gemiddeld moeten betalen voor het verbruik van energie in één jaar. Hierbij baseren we ons op de gemiddelde prijzen van januari en het verwachte jaarverbruik. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening wel hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Het gebruik van gemiddelde prijzen

De StatLinetabel met consumentenprijzen voor gas en elektriciteit geeft de gemiddelde maandelijkse prijs van de verschillende componenten van de gas- en elektriciteitsrekening. De verschillende componenten zijn: belastingen, netwerk- en leveringstarieven. De leveringstarieven hebben een vaste component en een variabele.

Per component wordt een gemiddelde berekend, gebaseerd op de informatie van energieleveranciers over de tarieven die zij hanteren voor de verschillende contracten en het aantal aansluitingen (huishoudens). De prijzen van contracten verschillen bijvoorbeeld per leverancier, per looptijd, soort energie (groen of grijs), per dagdeel (dag- en nachtstroom of een enkele meter voor één tarief) en contractduur. Bij het berekenen van het gemiddelde voor de prijscomponenten is door weging rekening gehouden met het gemiddelde aantal aansluitingen en de toen geldende prijzen in het voorgaande jaar voor de verschillende soorten contracten.

Van circa 82 procent van huishoudensaansluitingen worden elke maand de prijzen verzameld uit klantenbestanden van energieleveranciers. Het gebruik van deze prijzen voor het berekenen van de gemiddelde energierekening voor huishoudens levert een goede benadering voor heel Nederland op. 

Compensatiemaatregelen in 2023

In 2023 heeft de overheid het prijsplafond en de compensatie voor woningen met blokverwarming gehanteerd. De doorwerking hiervan op de energierekening is beschreven in de longread van februari 2024 De energierekening januari 2024 | CBS

De wijze waarop de energierekening per woning inclusief prijsplafond wordt berekend is terug te vinden aan het einde van hoofdstuk 4 in het artikel over de energierekening van juni 2023. De gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs zijn aanvullend berekend en zijn te vinden in het voorliggende artikel over de energierekening van januari 2024 in de toelichting ‘Gemiddelde prijzen en het prijsplafond’.

In november en december 2022 ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de energierekening voor 2022 omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten.

Belastingen op energie

Er is, vanaf januari 2023, één specifieke heffing op energie: de energiebelasting. De opslag duurzame energie (ODE) is per januari 2023 afgeschaft en opgenomen in de energiebelasting. Energiebedrijven innen de energiebelasting voor elke verbruikte kilowattuur stroom en kubieke meter gas en dragen dit vervolgens af aan de overheid. Omdat de overheid energie als een basisbehoefte ziet, krijgt elk huishouden een vast belastingbedrag terug. Dit is de belastingvermindering energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. Deze vermindering wordt verrekend per elektriciteitsaansluiting. Omdat de vermindering compenseert voor de belasting op elektriciteit en gas wordt deze verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen. Ten slotte betaalt elk huishouden btw over de energierekening. De levering, het transport en de energiebelastingen vallen allemaal onder het hoge btw-tarief van 21 procent. In 2022 was het btw-tarief tijdelijk 9%. 

Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten

De prijs van energie en het verbruik bepalen de hoogte van de energierekening. De totale gemiddelde verandering van de energierekening kunnen we uitsplitsen in prijs- en verbruikseffecten. Hiervoor gebruiken we de zogenoemde methode voor Bennet-indicatoren.

Als we de energierekening van januari 2025 vergelijken met die van januari 2024 dan kunnen we de totale verandering van de energierekening als volgt splitsen in een prijseffect en een verbruikseffect:

  • Voor het prijseffect houden we het verbruik constant. Het gehanteerde verbruik is het gemiddelde van het geraamde gebruik in 2024 en 2025.
  • Voor het verbruikseffect houden we de prijs constant. De gehanteerde prijs is het gemiddelde van januari 2024 en januari 2025.

De som van dit prijs- en verbruikseffect komt overeen met het totale verschil in de energierekening tussen januari 2024 en januari 2025. Voor de berekening van de energierekening in januari 2024 worden dan de prijzen van januari 2024 en het geraamde gemiddelde verbruik van 2024 genomen en voor de berekening van 2025 worden de prijzen van januari 2025 en het verbruik van 2025 genomen.

Het geraamde gemiddelde verbruik voor 2025 is 1 706 kWh elektriciteit en 987 m3 gas. Voor 2024 is het geraamde verbruik 1 727 kWh elektriciteit en 966 m3 gas.

Het verbruik heeft logischerwijs alleen effect op de variabele kosten die de gebruiker per kubieke meter gas of per kilowattuur elektriciteit betaalt en niet op de vaste kosten. De vaste kosten veranderen alleen in prijs, niet in hoeveelheid.

Gemiddelde prijzen en de CPI (consumentenprijsindex)

Net als voor de prijsindex van elektriciteit en gas ten behoeve van de CPI wordt voor de prijzen in dit artikel gebruik gemaakt van energiecontractgegevens van huishoudens. Ook worden dezelfde gegevens over belastingen en transportkosten ingezet. Hoewel beide statistieken gebruik maken van dezelfde bronnen, is de prijsmutatie die met beide bronnen berekend kan worden niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Dit komt door de stratificatie en de indexmethode die voor de CPI gebruikt worden. Daarbij houdt de CPI rekening met de eerste raming van het verbruik door het PBL, in plaats van de gemiddeldes genoemd in dit artikel voor de jaren 2024, 2023, 2022 en 2021 die bijstellingen bevatten ten opzichte van de eerste raming. Voor de CPI kan het verbruik niet tussentijds gewijzigd worden en moet aan het begin van het jaar al bepaald zijn om een zuivere prijsontwikkeling te meten.

Gemiddelde prijs over een jaar berekend als rekenkundig of gewogen gemiddelde

De gemiddelde prijs voor een jaar komt tot stand door het rekenkundig gemiddelde te nemen over alle 12 maanden. Aangezien het energieverbruik niet gelijk over het jaar verdeeld is, kan dat leiden tot een onder- of overschatting van de daadwerkelijke prijs die (gemiddeld) betaald is. Bij het gewogen gemiddelde krijgt elke maandprijs een gewicht dat aangeeft hoeveel er in die maand relatief is verbruikt. Zo wegen de prijzen in de (winter)maanden met veel verbruik zwaarder mee in de jaarprijs dan de prijzen in maanden waarin relatief weinig wordt verbruikt. Sinds deze editie van de longread beschikt het CBS over het elektriciteit- en gasverbruik op maandbasis van woningen met een individuele slimme meter vanaf verslagjaar 2022 (Verbeterd inzicht in energieverbruik van woningen met slimme-metergegevens | CBS). Hoewel niet alle woningen een individuele slimme meter hebben, geeft deze data een goede indicatie van de verdeling van het energieverbruik per maand in een verslagjaar. Zo is de gewogen gemiddelde prijs bepaald voor de verslagjaren vanaf 2022.

Bij abrupte prijsveranderingen kan er een groot verschil zijn tussen het gewogen en rekenkundig gemiddelde tarief, zoals in 2023 het geval was met respectievelijk 1,65 en 1,88 euro per m3 aardgas. In andere jaren was het verschil minder groot, namelijk niet meer dan 3 cent, maar lagen de gewogen gemiddelde prijzen wel systematisch hoger dan de rekenkundige gemiddelden.

Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik 

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekent het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik voor woningen volgens de methode die wordt gebruikt in de Klimaat- en energieverkenning (KEV). Het PBL gebruikt hiervoor ook CBS-statistieken om tot een gemiddeld energieverbruik per woning te komen voor historische jaren. Deze wijken vaak iets af van de gemiddelde verbruiken per woning die het CBS publiceert omdat de ene methode vanuit het totaal energieverbruik een gemiddelde berekent, terwijl de andere methode vanuit de microdata per woning gemiddelden berekent.

In de berekeningen van het PBL van het gemiddeld gasverbruik per bewoonde woning zijn woningen zonder aardgasverbruik uitgesloten en wordt het totale gasverbruik gecorrigeerd voor verschillen in buitentemperatuur (zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik). Om te komen tot het gemiddelde gasverbruik per bewoonde woning wordt het totale temperatuur gecorrigeerde gasverbruik van alle woningen in Nederland gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen met aardgasverbruik.

Voor het gemiddelde netto-elektriciteitsverbruik wordt de opwekking met eigen zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering. Om te komen tot het gemiddelde elektriciteitsverbruik per bewoonde woning wordt de gecorrigeerde totale leveringshoeveelheid van elektriciteit gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen in Nederland.

Voor het gemak noemen we deze gecorrigeerde levering in deze notitie het “verbruik”. Zelf opgewekte en verbruikte energie maakt echter geen onderdeel uit van de levering, evenals de teruglevering. Uiteraard zijn aan de eigen opwekking van energie door huishoudens ook kosten verbonden, maar die nemen we hier niet mee.

Voor de profielen van aardgaswoningen (Hoofdstuk 4) wordt in de methode van het CBS vanuit microdata het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik berekend voor groepen van aardgaswoningen. Om te bepalen of een woning een aardgaswoning is wordt gekeken naar de hoofdverwarmingsinstallatie. Indien er sprake is van individuele CV of van blokverwarming wordt een woning tot de aardgaswoningen gerekend. Deze afbakening wijkt een klein beetje af van de afbakening zoals hierboven beschreven voor de methode van de KEV. Daarnaast wordt in de methode van de KEV het gemiddeld elektriciteitsverbruik berekend over alle bewoonde woningen, terwijl in de benadering vanuit de microdata de (bewoonde) woningen met stadswarmte  niet worden meegenomen, evenals woningen met 11 of meer geregistreerde bewoners.

Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen 

Tussen rapportagejaar 2019 en 2020 hebben bij het CBS diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden om de aardgas- en elektriciteitsleveringen aan woningen te bepalen. Mede hierdoor is de afbakening van de populatie aardgaswoningen verbeterd. Zo is het onderscheid tussen woningen met en zonder gas verbeterd doordat er meer informatie beschikbaar is over de hoofdverwarmingsinstallatie. Daarnaast bestonden er tot 2019 enkele honderdduizenden woningen waarvoor de gas- of elektriciteitslevering onbekend was. Dankzij het verbeterd inzicht in de hoofdverwarmingsinstallatie kan vanaf verslagjaar 2019 voor alle woningen een elektriciteits- en (indien relevant) gaslevering bepaald worden. Tot slot is het onderscheid tussen woningen en bedrijven beter afgestemd op de (vernieuwde) Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

Omdat de nieuwe methode is teruggelegd tot 2019, zijn er tijdreeksen zonder trendbreuk beschikbaar vanaf 2019. 

Saldering van elektriciteitsleveringen 

We spreken in dit artikel voor het gemak over het energieverbruik van huishoudens, maar feitelijk betreft de informatie de energieleveringen aan woningen. Deze informatie is afkomstig van netbeheerders. Tot verslagjaar 2021 leverden sommige netbeheerders informatie over de gesaldeerde elektriciteitslevering, dus na correctie voor eventuele teruglevering bij zonnestroom. Andere netbeheerders leveren informatie over de niet-gesaldeerde leveringen. Bij oude, analoge meters is de levering altijd gesaldeerd omdat daarbij de meter terugloopt. Vanaf verslagjaar 2021 ontvangt het CBS voor het eerst zowel een standaardjaarafname (sja) als een standaardjaarinvoeding (sji) en is het mogelijk om op microniveau het onderscheid tussen levering (sja) en teruglevering (sji) te maken. Met deze nieuwe informatie zijn ook de elektriciteitsleveringen voor woningen op macroniveau bijgesteld. Ook zijn er in combinatie met informatie over zonnestroominstallaties op microniveau terugleveringen bijgeschat voor 2019 en 2020 zodat de tijdreeksen vanaf 2019 compleet zijn. De (netto-)verbruiken waarop de energierekeningen in het voorliggende artikel zijn gebaseerd wijken daarmee af van eerdere publicaties over de energierekening.

Temperatuurcorrectie gasverbruik 

Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruiken. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid gas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld. De in dit artikel gebruikte gasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur met dezelfde methode als gebruikt in de Klimaat- en Energieverkenning. Kenmerk van deze methode is dat voor elk jaar het verwachte aantal graaddagen wordt bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de door het KNMI verwachte opwarming door klimaatverandering. Het aantal graaddagen geeft aan op hoeveel dagen de temperatuur onder een bepaalde grens komt, waarbij elke graad onder deze grens als één graaddag telt. Omdat het de laatste jaren gemiddeld warmer wordt, leidt dit tot een dalend verwacht gasverbruik. Met de herziening van de methodiek in 2022 wordt er behalve voor temperatuur ook gecorrigeerd voor wind. Zie: Herziening weerscorrectie voor ruimteverwarming.