De energierekening januari 2025

4. Verschillen tussen huishoudens

Ieder huishouden ontvangt (minimaal) jaarlijks een energierekening, waarvan de hoogte niet alleen bepaald wordt door de prijs van energie, maar ook door het energieverbruik. Een hoger gas- of elektriciteitsverbruik leidt, bij een vergelijkbare prijs in het contract, tot een hogere energierekening. Het energieverbruik varieert per huishouden, en hangt samen met kenmerken van de woning en de samenstelling en levensstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningen en hun bewoners, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van woningen, omdat de afrekening van energie ook veelal op woningniveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners één of meerdere huishoudens vormen.

Dit hoofdstuk spitst zich toe op woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Daarnaast wordt voor het eerst ook de energierekening van woningen die hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden gepresenteerd. Woningen met stadsverwarming worden buiten beschouwing gelaten omdat er geen informatie beschikbaar is over warmteleveringen op het niveau van individuele woningen.

4.1 Energierekening van elf groepen woningen 2019–2024

Aardgaswoningen zijn woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas en maakten in 2023 85 procent van de totale woningvoorraad uit. Het CBS ontwikkelde op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (sinds 2024: het Ministerie van Klimaat en Groene Groei) tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewonersklasse. De tien profielen van aardgaswoningen zijn tot stand gekomen door het groeperen van woningen op basis van gedetailleerde categorieën voor het aantal bewoners, bouwjaar, woonoppervlakte en woningtype, zoals in de bijbehorende StatLinetabel. Daarbij is een ‘rijwoning’ een samenvoeging van tussen-, hoek- of 2-onder-1-kapwoningen. Appartementen en vrijstaande woningen zijn apart onderscheiden. De aanduiding ‘oud’ in de profielen heeft betrekking op woningen met een bouwjaar tot 1992 en ‘nieuw’ duidt op woningen die zijn gebouwd in 1992 of daarna. ‘Kleine’ woningen zijn woningen met een woonoppervlak tot 100 m2, ‘middelgrote’ woningen hebben een oppervlak van 100 tot 150 m2 en ‘grote’ woningen zijn vanaf 150 m2. Bij het aantal bewoners, tot slot, wordt in de profielen onderscheid gemaakt tussen één bewoner en twee of meer bewoners. De tien profielen zijn samengesteld op basis van doorsnedes van deze genoemden kenmerken. Bij het selecteren van de doorsnedes is gezocht naar een overzichtelijk aantal herkenbare profielen die een goed beeld geven van de spreiding van de energierekeningen in Nederland. Hele kleine doorsneden zijn daarbij buiten de beschouwing gelaten. De tien getoonde profielen omvatten ongeveer drie kwart van alle aardgaswoningen in Nederland. In 2024 zijn er vanwege de toename van aardgasvrije woningen drie aanvullende profielen samengesteld, namelijk appartementen en rijwoningen met stadswarmte, en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen. Het CBS beschikt niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor de energierekening voor stadswarmtewoningen niet goed bepaald kan worden. Voor woningen die hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden kan de energierekening wel benaderd worden. Daarom wordt de energierekening van deze woningen in deze publicatie gepresenteerd als het elfde profiel. Het gaat om woningen die verwarmd worden middels een warmtepomp of een andere elektrische installatie die een sterk seizoensafhankelijk elektriciteitsverbruik vertoont gedurende het jaar. Woningen met hoofdzakelijk elektrische verwarming verwarmen soms bij met gas in koude maanden, bijvoorbeeld bij een warmtepomp in een hybride opstelling (vaak aangeduid met 'hybride warmtepomp') of in combinatie met andere installaties zoals individuele cv, een gaskachel of een collectieve aansluiting zoals blokcv. Ook kan er gas gebruikt worden voor warm water of koken. Het profiel van hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen omvatte in 2023 bijna 7 procent van de woningvoorraad.

Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van de groepen aardgaswoningen gepubliceerd, met als meest recente jaar 2023. Figuur 4.1.1 en 4.1.2 presenteren de ontwikkeling in het energieverbruik van de 10 aardgaswoningprofielen en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen vanaf 2019 (zie toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen’). 

Figuur 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien profielen van aardgaswoningen over de jaren 2019–2021 redelijk stabiel was, maar fors daalde in 2022 en 2023. De afname van het aardgasverbruik was het grootst voor grote aardgaswoningen, met 37 tot 40 procent minder verbruik in 2023 dan in 2021. Bewoners van appartementen met aardgas bespaarden wat minder: 20 à 26 procent. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen (en wind), waardoor er geen sprake is van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen. De hier getoonde cijfers tonen dus de afname van aardgasverbruik ten gevolge van enerzijds gedragsaanpassingen, zoals de thermostaat lager zetten, en anderzijds woningaanpassingen zoals woningisolatie. Aardgasbesparing ten gevolge van het installeren van een warmtepomp (of het aansluiten op een warmtenet) komt niet terug in deze cijfers voor aardgaswoningen omdat deze woningen vallen onder de categorie ‘hoofdzakelijk elektrisch verwarmd’ of de niet getoonde profielen met stadswarmtewoningen. Dat effect wordt vooral duidelijk uit de groei van de groep hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, van 1 procent in 2019 tot bijna 7 procent in 2023. Deze groep woningen is een mix van woningen met een volledig elektrische warmtepomp, een hybride warmtepomp, en woningen die op een andere manier hoofdzakelijk elektrisch verwarmd worden. Vanwege de complexe samenstelling en snelle ontwikkeling van de populatie elektrisch verwarmde woningen is het lastig om het stijgend gemiddeld gasverbruik tussen 2021 en 2023 (+13 procent) of juist het sterk dalend gemiddeld gasverbruik tussen 2019 en 2021 (-82 procent) van deze woningen te duiden.

4.1.1 Ontwikkeling voor temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik per groep van woningen
 2019 (m3)2020 (m3)2021 (m3)2022 (m3)2023* (m3)
Hoofdzakelijk elektrisch
verwarmde woning
490450270330310
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
650650650610540
Een bewoner in oud,
klein appartement
860850850780680
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
106010601060980840
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
112011001110990840
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1330130013201170990
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
1300127012801150970
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
1140113011301030870
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
14601440145013001080
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
20702020205018301500
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
26002540254022701820
* voorlopige cijfers

De netto elektriciteitsverbruiken in Figuur 4.1.2 dalen voor de meeste profielen van woningen en bewoners van jaar op jaar. Dit komt met name door de toename van de eigen opwek van zonnestroom en is dus vooral zichtbaar bij woningen die daarvoor geschikt zijn. Zo was de daling van de netto elektriciteitslevering in 2023 ten opzichte van 2021 het grootst onder (middel)grote rijwoningen en vrijstaande woningen met aardgas en de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, variërend van 35 tot 41 procent. Voor appartementen met aardgas was de daling met 12-15 procent het kleinst.

4.1.2 Ontwikkeling netto-elektriciteitsverbruik 1) per groep van aardgaswoningen
 2019 (kWh)2020 (kWh)2021 (kWh)2022 (kWh)2023* (kWh)
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning26202580270022701980
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
15701580158014901380
Een bewoner in oud,
klein appartement
15401560157014901400
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
22302270230021802060
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
16101560154014101260
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
18801830179016301430
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
26502590256023002030
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
29502840278023801980
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
29602860280024502080
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
35303380333028602400
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
40903890382032302710
1) Het netto elektriciteitsverbruik betreft de bruto elektriciteitslevering, verrekend met de eventuele teruglevering; indien de teruglevering groter is dan de levering is de netto-levering of het netto-verbruik op 0 kWh gesteld. * voorlopige cijfers

Het energieverbruik van woningen in 2024 en 2025 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in Hoofdstuk 2, gebruikgemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2024. Er is niet voldoende informatie om bij de prognose onderscheid te maken tussen woningen naar de benodigde kenmerken. Voor alle groepen woningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage verandert ten opzichte van 2023, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in Hoofdstuk 2. 

Volgens de prognose van PBL daalt het gemiddelde netto elektriciteitsverbruik tussen 2023 en 2024 met ongeveer 3,4 procent en daalt deze tussen 2023 en 2025 met gemiddeld 4,6 procent. Het gemiddelde gasverbruik neemt volgens diezelfde prognose tussen 2023 en 2024 naar verwachting toe met 1,9 procent en tussen 2023 en 2023 met 4,1 procent. Bij de inschatting van dit gasverbruik wordt uitgegaan van gemiddelde weersomstandigheden in Nederland; het gaat om temperatuur gecorrigeerde verbruiken. Het is belangrijk om te beseffen dat prognoses onzekerheden kennen. Het is met name onzeker hoe het stookgedrag zich ontwikkeld.

Met de jaargemiddelde energieprijzen voor de jaren 2021–2024, en voor 2024 en 2025 de januariprijzen en de verbruiksprognose (voor het gehele jaar), kan een indicatief beeld worden gegeven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudens-woningprofiel (zie Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken volgens de prognose van het PBL meegenomen. Ook is voor 2023 rekening gehouden met het prijsplafond. Er is hierbij geen rekening gehouden met eventuele effecten van het moment van afrekenen op de prijsplafondkorting (zie De energierekening januari 2024 | CBS voor een omschrijving van dit effect). Ook wordt, zoals in alle berekeningen, gewerkt met gemiddelde prijzen over alle contracten heen, omdat er geen informatie beschikbaar is over contractprijzen op individueel niveau. De onderliggende aanname bij deze berekeningen is dat contractprijzen willekeurig over alle profielgroepen zijn verdeeld zodat dit geen invloed heeft op het gemiddelde per groep. Prijsveranderingen hebben vooral veel effect op de energierekening als het energieverbruik in de periode ook hoog is. Voor zowel de aardgas- als netto-elektriciteitsverbruiken geldt dat er met name in de wintermaanden veel energie van het net wordt afgenomen. Vanaf verslagjaar 2022 beschikt het CBS voor woningen met een slimme meter over het energieverbruik op maandbasis. Deze maandelijkse verbruiken zijn gebruikt om voor 2022-2024 gewogen gemiddelde prijzen te berekenen. Dat geeft een nauwkeurigere bepaling van de energierekening dan wanneer wordt gewerkt met een rekenkundig gemiddelde prijs, waarbij alle maanden even zwaar meewegen.

De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor januari 2024 in Tabel 4.1.4 niet overeenkomt met die voor geheel 2024 zoals weergegeven in Figuur 4.1.3. Dit komt doordat we in Figuur 4.1.3 de energierekening baseren op het gewogen gemiddelde prijspeil van 2024, tegenover het prijspeil van alleen de maand januari 2024 in Figuur 4.1.4. 

4.1.3 Indicatie gemiddelde energierekening naar woningprofiel 1)2)
 2021 (euro per jaar)2022 (euro per jaar)2023 met prijsplafond (euro per jaar)2024 (euro per jaar)
Hoofdzakelijk elektrisch
verwarmde woning
66074011101010
Hoofdzakelijk met aardgas
verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
910106013101340
Een bewoner in oud,
klein appartement
1070130015101540
Twee of meer bewoners in oud,
klein appartement
1400177019901960
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1280157016801720
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1510188019801980
Twee of meer bewoners in oude,
kleine rijwoning
1640205021502120
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
1570191020001980
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
1840230023502290
Twee of meer bewoners in oude,
grote rijwoning
2450316032002970
Twee of meer bewoners in oude,
grote vrijstaande woning
2960387039303500
1) Zie technische toelichting voor berekeningswijze. 2) De cijfers in deze figuur kunnen per profielgroep en per jaar afwijken van eerdere publicaties doordat er nu voor 2023 energieleveringen op microniveau beschikbaar zijn, terwijl eerder nog met prognoses werd gewerkt. Evenzo is de prognose voor de energieleveringen in 2024 nu waarschijnlijk preciezer doordat die gebaseerd is op recentere waarnemingen. Daarnaast zijn de temperatuurgecorrigeerde aardgasverbruiken voor verslagjaren 2019-2022 bijgesteld op basis van de nieuwe methode van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV).

4.1.4 Indicatie van de energierekening op jaarbasis voor elk woningprofiel bij prijsniveau januari 2024 en januari 2025 en ingeschat verbruik voor 2024 en 20251) (euro)
Januari 2024Januari 2025Verschil in euro
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning1 0801 030-50
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement1 4001 380-20
Een bewoner in oud, klein appartement1 6101 590-20
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement2 0601 990-60
Een bewoner in oude, kleine rijwoning1 7901 770-20
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning2 0602 030-40
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning2 2202 150-70
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning2 0802 020-60
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning2 4002 330-70
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning3 1002 990-110
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning3 6603 520-140
1) De cijfers voor januari 2024 in deze tabel wijken per profielgroep af van eerdere publicaties doordat de prognose voor de energieleveringen in 2024 gebaseerd kan worden op recentere waarnemingen (microdata voor 2023 in plaats van 2022).

Net als in eerdere jaren blijkt uit Figuur 4.1.3 en Tabel 4.1.4 dat van alle aardgaswoningen de eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit Figuur 4.1.3 is te berekenen dat deze laatste groep in 2023 gemiddeld 3,0 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2024 nam dat verschil af tot 2,6 keer. Dit was per saldo het gevolg van de afschaffing van het prijsplafond in combinatie met een verhoging van de vaste kosten van bijna 80 euro. In januari 2025 is het verschil tussen het aardgaswoningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik vergelijkbaar met 2024, ook een factor 2,6 (dit is te berekenen uit Tabel 4.1.4).

De verkleining van de verschillen in de energierekening voor huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan een verhoging van de vaste jaarlijkse kosten (inclusief de vaste vermindering van de energiebelasting) met ongeveer 480 euro tussen 2022 en januari 2025. Enerzijds werden de vaste kosten voor levering en transport van elektriciteit en gas verhoogd, en anderzijds werd de vaste jaarlijkse teruggave van de energiebelasting verlaagd. Deze belastingvermindering, die ook bekend is als de ‘heffingskorting’, was in 2022 tijdelijk sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden. Per 1 januari 2023 werd de heffingskorting voor energiebelasting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond voor de variabele tarieven tot een bepaald verbruik. In 2024 was er geen prijsplafond en is de vaste teruggave van de energiebelasting weer iets verhoogd, maar deze bleef per saldo onder het niveau van 2022. De grootste stijging van de vaste lasten tussen 2022 en januari 2025 wordt echter veroorzaakt door de stijging van de vaste leverings- en transportkosten van aardgas en (vooral) elektriciteit. Een stijging van de vaste lasten, onafhankelijk van het verbruik, pakt relatief nadelig uit voor huishoudens met een laag verbruik. 

De hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen, die dit jaar voor het eerst zijn meegenomen in de analyses, hebben de laagste energierekening. Bij het prijspeil van januari 2025 bedraagt de energierekening van deze woningen gemiddeld 1 030 euro (exclusief eventuele terugleverkosten; zie paragraaf 4.2). Hiervoor zijn meerdere verklaringen. Ten eerste heeft de meerderheid van de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen ook zonnepanelen. In 2023 had 66 procent van deze woningen zonnepanelen, meer dan elk van de profielen van woningen die hoofdzakelijk met aardgas worden verwarmd. Met zonnepanelen kan (een deel van) de elektriciteitsvraag worden gehaald uit de eigen opwek van zonnestroom. Met de salderingsregeling kan bovendien de teruggeleverde eigen opwek worden verrekend met de van het net afgenomen stroom. Er wordt dus alleen over de nettolevering leveringskosten en energiebelasting betaald. Voor ruim 20 procent van deze woningen is de netto-elektriciteitslevering of netto verbruik zelfs 0 kWh (zie: Energielevering particuliere woningen naar woningkenmerken, 2019-2023 | CBS). Ten tweede speelt bij de hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen ook een rol dat meer dan de helft ervan volledig aardgasvrij is. Het niet hebben van een (actieve) aansluiting voor aardgas levert met het prijspeil van januari 2025 een besparing op van ongeveer 330 euro. Tot slot zullen hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen vaker een betere energetische kwaliteit hebben dan de meer traditionele aardgaswoningen. Het gaat vaker om nieuwbouwwoningen of woningen die zijn gerenoveerd voordat er een warmtepomp geïnstalleerd werd. Hierdoor zal de warmtevraag in deze woningen gemiddeld lager zijn dan in oudere woningen die nog niet of minder vergaand zijn gerenoveerd. 

Merk op dat voor de hier getoonde berekeningen is gewerkt met een prognose van het verbruik in 2024 en 2025, waarbij voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage verandert ten opzichte van het (waargenomen) verbruik in 2023 als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk sterker reageren op schommelende marktprijzen dan huishoudens met een laag verbruik. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Ook zal de afname van het netto-elektriciteitsverbruik waarschijnlijk meer plaatsvinden bij eengezinswoningen omdat bij appartementen minder vaak zonnestroominstallaties (kunnen) worden aangebracht. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2024 en 2025 beschikbaar komen op woningniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan hoe bij de verschillende profielgroepen het energieverbruik daadwerkelijk is veranderd.

4.2 Spreiding energierekening binnen groepen woningen

De longread over de energierekening sluit altijd af met een overzicht van de spreiding van de energierekening binnen profielgroepen bij het prijsniveau van de meest recente maand waarvoor de energieprijzen bekend zijn. Deze spreiding komt voort uit de variabele component van de energierekening: de kosten die verbonden zijn aan de (netto) geleverde hoeveelheid aardgas en elektriciteit. Daarnaast draagt ook het verschil tussen woningen met en zonder aardgasaansluiting binnen het profiel van hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen bij aan de variatie binnen dit profiel. 

Tabel 4.2.1 geeft deze spreiding weer voor het prijsniveau van januari 2025. Hierbij zijn de verbruiken, net als in Tabel 4.1.4, gebaseerd op een prognose van het verbruik in 2025. Deze spreiding is, zoals altijd, groot doordat in groepen met gemiddeld hoog verbruik er ook huishoudens zijn die relatief weinig energie verbruiken. En andersom zijn er in groepen met een relatief laag verbruik ook huishoudens die wel veel verbruiken, soms meer dan huishoudens in groepen met een relatief hoog verbruik. Binnen de groep hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen zijn er zelfs woningen met een negatieve energierekening – huishoudens krijgen dus geld toe – doordat er geen vaste kosten zijn voor de gasaansluiting en de netto-elektriciteitslevering 0 kWh bedraagt door de opwek en teruglevering van zonnestroom. Merk op dat bij deze berekeningen geen rekening is gehouden met eventuele terugleverkosten die vanaf eind 2023 door verschillende energiemaatschappijen zijn geïntroduceerd (zie hierna). In de praktijk zullen er daardoor in januari 2025 naar verwachting bijna geen woningen zijn met een negatieve energierekening.

De variatie in energierekeningen binnen de profielen hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van woningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk een relatie met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens.

4.2.1 Diverse spreidingsmaten voor de energierekening (exclusief terugleverkosten), prijsniveau januari 2025 en ingeschat verbruik voor 2025 (euro)
GemiddeldLaagste 10%Mediaan (50%)Hoogste 10%
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning1 030-607802 340
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement1 3808401 3601 950
Een bewoner in oud, klein appartement1 5909101 5402 270
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement1 9901 2201 9002 860
Een bewoner in oude, kleine rijwoning1 7701 0101 7102 580
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning2 0301 1201 9503 010
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning2 1501 2802 0903 090
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning2 0201 1901 9602 910
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning2 3301 3402 2603 380
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning2 9901 6202 8604 520
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning3 5201 7603 3505 380

De variatie in energierekeningen is in werkelijkheid nog groter dan uit Tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in januari 2025. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van woningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.

Tot slot is er een recente ontwikkeling dat steeds meer energieleveranciers kosten in rekening brengen voor de teruglevering van elektriciteit aan het net. Daarmee komt de energierekening voor huishoudens met zonnestroom hoger uit. Om een indicatie te kunnen geven van de mogelijke verschillen tussen de groepen van woningen zijn ter illustratie de terugleverkosten benaderd door uit te gaan van een terugleverprijs van ruim 14 cent per kilowattuur waarover wordt gesaldeerd. De terugleverkosten over niet-gesaldeerde teruggeleverde zonnestroom worden niet meegerekend. Ook wordt aangenomen dat alle huishoudens die elektriciteit terugleveren te maken hebben met terugleverkosten. Tabel 4.2.2 toont het effect van terugleverkosten op de energierekening per profiel, dus gemiddeld over alle woningen met en zonder zonnepanelen in een profiel. Elektrisch verwarmde woningen hebben met ongeveer 250 euro gemiddeld de hoogste terugleverkosten. Dat is voor een groot deel te verklaren op basis van het grote aandeel elektrisch verwarmde woningen dat eveneens zonnepanelen heeft, namelijk 66 procent. Appartementen met een cv-ketel of blokverwarming betalen gemiddeld vrijwel geen terugleverkosten omdat er maar weinig appartementen zijn met zonnepanelen.

4.2.2 Indicatie van de gemiddelde terugleverkosten, bij ingeschat jaarverbruik voor 2025 (euro)
gemiddelde terugleverkosten in euroaandeel met zonnestroom in 2023 (%)
Hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woning25066
Hoofdzakelijk met aardgas verwarmde woningen:
Een bewoner in nieuw, klein appartement05
Een bewoner in oud, klein appartement05
Twee of meer bewoners in oud, klein appartement05
Een bewoner in oude, kleine rijwoning3026
Een bewoner in oude, middelgrote rijwoning5029
Twee of meer bewoners in oude, kleine rijwoning6034
Twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning12054
Twee of meer bewoners in oude, middelgrote rijwoning10046
Twee of meer bewoners in oude, grote rijwoning15054
Twee of meer bewoners in oude, grote vrijstaande woning21056