De vo-indicator voor praktijkonderwijs

7. Samenvatting

OCW stelt apart budget beschikbaar om onderwijsachterstanden in het vo tegen te gaan. Op dit moment wordt dit budget over vestigingen verdeeld op basis van het percentage leerlingen op een vestiging dat in een apc-gebied woont. Wonen in een apc-gebied is echter een vrij grove indicatie van de kans op onderwijsachterstand. OCW is daarom op zoek naar een nieuwe verdeelsleutel om het beschikbare budget te verdelen.  

Eerder heeft het CBS voor het po een indicator ontwikkeld om het budget om onderwijsachterstanden tegen te gaan te verdelen. Onderzoek toonde aan dat, na enkele aanpassingen en herijkingen, deze indicator ook geschikt was om in het vo te gebruiken. Met deze indicator wordt eerst per leerling de kans op onderwijsachterstand berekend. Hiervoor wordt gekeken naar het opleidingsniveau van de ouders, de herkomst van de ouders, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en of ouders al dan niet in de schuldsanering zitten. Onderzoek toonde aan dat deze kenmerken samen een betere verklaring geven voor de kans op onderwijsachterstand dan het (apc-)gebied waarin een leerling woont. 

OCW heeft besloten om pro apart te financieren wat betreft het budget om onderwijsachterstanden tegen te gaan. In het voorliggende onderzoek is daarom eerst gekeken of het mogelijk is om de reeds ontwikkelde vo-indicator apart in te zetten voor pro. Hieruit is gebleken dat de indicator ook voor pro afzonderlijk ingezet kan worden: er is voldoende spreiding voor de pro-leerlingen op de afzonderlijke kenmerken én wat betreft de kans op onderwijsachterstand. 

Met bovengenoemd model kan per leerling de kans op onderwijsachterstand (gegeven de omgevingskenmerken en ongeacht de intelligentie) berekend worden. OCW financiert echter niet op leerlingniveau, maar op het niveau van vestigingen. De kansen op onderwijsachterstand van alle leerlingen op een vestiging moeten dus opgeteld (geaggregeerd) worden tot een achterstandsscore op vestigingsniveau. Op basis van deze achterstandsscores kan dan het beschikbare budget verdeeld worden. Bij het aggregeren moet een aantal beleidskeuzes gemaakt worden. 

De eerste keuze die gemaakt moet worden is de omvang van de doelgroep: hoe groot moet de kans op onderwijsachterstand relatief zijn bij leerlingen (ten opzichte van andere pro-leerlingen)? De tweede keuze is of alle leerlingen in de doelgroep even zwaar meewegen bij het berekenen van de achterstandsscores per vestiging of dat leerlingen met een grotere kans op onderwijsachterstand zwaarder meegewogen moeten worden. De laatste keuze is of een pro-vestiging een minimaal aandeel doelgroepleerlingen moet hebben alvorens de vestiging budget ontvangt.

In dit onderzoek is meer inzicht gegeven in de gevolgen van bovenstaande keuzes. OCW heeft voor aanvang van het onderzoek besloten om, net als in het po en de rest van het vo, leerlingen met een grotere kans op onderwijsachterstand zwaarder mee te laten tellen bij de berekening van achterstandsscores op vestigingsniveau. Voor de doelgroep wilde OCW twee groepsgroottes onderzocht hebben: een doelgroep van 10 procent en een doelgroep van 30 procent. Wat betreft drempels wilde OCW de gevolgen van drie drempels in kaart gebracht hebben: geen drempel, een drempel van 12 procent, en een drempel van 20 procent. Dit levert in totaal zes scenario’s op (voor beide doelgroepomvangen drie drempels). 

Het CBS heeft voor deze zes scenario’s in kaart gebracht wat dit betekent voor de verdeling van het budget over vestigingen en over het land. Het onderzoek toonde aan dat hoe kleiner de doelgroep en hoe hoger de drempel hoe minder vestingen geld ontvangen. Wel zijn de bedragen die vestigingen ontvangen (wanneer zij budget ontvangen) hoger bij een kleine doelgroep en een hogere drempel (omdat het geld dan over minder vestigingen verdeeld wordt). Wat betreft regionale spreiding was het algemene beeld dat bij een hogere drempel de geografische spreiding minder was en dat relatief veel vestigingen in grote(re) steden geld ontvangen. Dit komt omdat daar relatief veel leerlingen wonen die een relatief grote kans op onderwijsachterstand hebben. Het effect van de drempel was bij een kleine doelgroep zeer sterk, omdat weinig vestigingen voldoende leerlingen hebben met een dermate grote kans op onderwijsachterstand. 

Op basis van deze resultaten heeft OCW het CBS gevraagd nader onderzoek te doen naar de grote doelgroep (30 procent). Vervolgens heeft het CBS voor drie scenario’s (allemaal met doelgroep van 30 procent, maar met verschillende drempels: 0 procent, 12 procent en 20 procent) de herverdelingseffecten en de stabiliteit in kaart gebracht. Uit deze analyses kwam naar voren dat bij een hogere drempel relatief minder vestigingen erop vooruit gaan wanneer het budget met de vo-indicator verdeeld wordt in plaats van met de apc-gebieden, maar dat van de vestigingen die erop vooruit gaan een relatief hoog percentage er een relatief hoog bedrag op vooruit gaat. Voor alle drie de scenario’s waren de budgetten die verdeeld zouden worden met de nieuwe indicator stabiel over de jaren heen. 

Op dit moment heeft OCW nog geen definitieve keuzes gemaakt. De resultaten uit dit onderzoek worden meegenomen in toekomstige besluitvorming.