De vo-indicator voor praktijkonderwijs

3. Mogelijkheden vo-indicator voor pro

Pro is een onderdeel van het regulier voortgezet onderwijs. Pro is bedoeld voor leerlingen van 12 tot en met 18 jaar die moeite hebben met leren op de traditionele manier. Om toegelaten te kunnen worden tot het praktijkonderwijs worden de volgende landelijke toelatingscriteria gehanteerd:

  • Het IQ van de leerling ligt tussen 55 en 80;
  • De leerling heeft een leerachterstand van minimaal drie jaar op twee van de volgende domeinen: inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen, spellen. Hierbij moet één van de domeinen inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen zijn.

Op basis van het model uit hoofdstuk 2 is eerder voor alle leerlingen in het vo een onderwijsscore berekend die hun kans op onderwijsachterstand weergeeft gegeven hun omgeving en ongeacht hun intelligentie. Hierbij zijn leerlingen van alle schoolsoorten, van pro tot vwo, meegenomen. Door het besluit van OCW om pro apart te financieren is de vraag of de huidige vo-indicator ook geschikt is om het beschikbare budget voor het tegengaan van onderwijsachterstanden in het pro te verdelen. Door te focussen op één onderwijsniveau wordt de spreiding op de onderwijsscores die berekend worden met de vo-indicator mogelijk beperkt. Indien er niet voldoende spreiding is (op de kenmerken en/of de onderwijsscores), is de huidige vo-indicator niet/minder geschikt om voor het pro afzonderlijk in te zetten. Indien de spreiding binnen het pro minimaal is zou de vo-indicator namelijk weinig toegevoegde waarde hebben ten opzichte van een model waarbij het budget per pro-leerling verdeeld wordt (algemene populatiebekostiging). Het is dus essentieel om eerst de vraag te beantwoorden of het überhaupt mogelijk en zinvol is om de huidige vo-indicator in te zetten voor het pro afzonderlijk. Meer specifiek moeten de volgende vragen beantwoord worden:

  1. In hoeverre is er bij de leerlingen in het pro voldoende spreiding wat betreft de kenmerken in de vo-indicator?
  2. In hoeverre is er bij de leerlingen in het pro voldoende spreiding wat betreft de onderwijsscores?

Deze vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord. Hiervoor wordt gekeken naar leerlingen die op 1 oktober 2020 ingeschreven stonden in het bekostigde vo.  

3.1 Spreiding op kenmerken in de vo-indicator 

Zoals eerder aangegeven zijn er meerdere omgevingskenmerken waarmee rekening gehouden wordt om de kans op onderwijsachterstanden voor leerlingen in het vo te berekenen: het opleidingsniveau van de moeder, het opleidingsniveau van de vader, de herkomst van de ouders, verblijfsduur van de moeder in Nederland en of de ouders al dan niet in de schuldsanering zitten. Om de potentie van de vo-indicator voor het pro afzonderlijk in kaart te brengen is eerst bestudeerd in hoeverre bij pro-leerlingen voldoende spreiding is op de omgevingskenmerken uit de vo-indicator. In onderstaande twee figuren staat (de spreiding voor) het hoogste opleidingsniveau van de moeder (Figuur 3.1.1.) en van de vader (Figuur 3.1.2.) weergegeven zowel voor pro-leerlingen als vo-leerlingen die niet op het pro zitten. 

3.1.1. Opleidingsniveau moeder
opl_maProOverig vo
Basis-onderwijs266,9
vmbo-b/k, mbo117,25,8
Vmbo-g/t, avo onderbouw4,32,5
Mbo2 en mbo320,713,4
Mbo417,722,8
Havo, vwo36,1
Hbo-, wo-bachelor826,3
Hbo-, wo-master, doctor3,216,1

3.1.2. Opleidingsniveau vader
opl_paProOverig vo
Basis-onderwijs20,75,5
vmbo-b/k, mbo117,77,3
Vmbo-g/t, avo onderbouw2,41,7
Mbo2 en mbo324,614,5
Mbo418,822,7
Havo, vwo3,56,4
Hbo-, wo-bachelor8,824,8
Hbo-, wo-master, doctor3,517,1

Duidelijk is dat zowel het opleidingsniveau van de moeder als het opleidingsniveau van de vader voor pro-leerlingen lager is (vaker enkel basisonderwijs of vmbo-b/k, mbo1) dan voor vo-leerlingen die geen pro volgen. Hoewel de hoogte van het opleidingsniveau van ouders van pro-leerlingen verschilt van overige vo-leerlingen is ook voor de pro-leerlingen voldoende spreiding zichtbaar wat betreft het opleidingsniveau van de ouders (zo zijn er ook relatief veel ouders die een mbo2, mbo3, mbo4 hebben als hoogste opleidingsniveau). 

Ook voor herkomst (Figuur 3.1.3.) en verblijfsduur van de moeder in Nederland (Figuur 3.1.4.) is gekeken of er voldoende spreiding is voor de pro-leerlingen om de vo-indicator potentieel zinvol in te kunnen zetten.

3.1.3. Herkomst ouders
herkProOverig vo
Nederland61,181,3
EU-15, andere ontwikkelde economieën1,51,4
Nieuwe EU-landen en economieën in transitie3,72
Noord-Afrika6,54,1
Oost- Azië 0,71,5
Overig Afrika, overig Azië, overig Latijns Amerika14,84,8
Suriname en (voormalige) Nederlandse Antillen5,62,2
Turkije6,12,8

3.1.4. Verblijfsduur moeder in Nederland
VERBLIJFSDUURMAProOverig vo
0-5 jr10,23,3
5-10 jr62,5
>1083,894,2

Zoals in figuur 3.1.3. te zien is, zijn er wat betreft herkomst duidelijke verschillen tussen leerlingen die wel op het pro zitten en leerlingen die niet op het pro zitten. Pro-leerlingen hebben minder vaak (minimaal één ouder met) een Nederlandse herkomst (61 procent) in vergelijking met leerlingen die niet op het pro zitten (81 procent). De spreiding wat betreft herkomst is bij pro-leerlingen groter dan bij leerlingen die geen pro volgen. De resultaten wat betreft verblijfsduur van de moeder zijn in lijn met de resultaten voor herkomst. Leerlingen die pro volgen hebben minder vaak een moeder die langer dan 10 jaar in Nederland is (84 procent) in vergelijking met leerlingen die geen pro volgen (94 procent). De spreiding wat betreft verblijfsduur van de moeder in Nederland is dus groter voor pro-leerlingen dan voor leerlingen die niet op het pro zitten. 

Het laatste kenmerk in de vo-indicator is of de ouders al dan niet een schuldsaneringstraject volgen. Ook hiervan is onderzocht of er voldoende spreiding is voor pro-leerlingen (Figuur 3.1.5.).

3.1.5. Ouders in WSNP-traject
WSNPProOverig vo
2,20,6

Leerlingen die pro volgen hebben vaker een ouder die in de schuldsanering zit (2,2 procent) dan leerlingen die een ander onderwijsniveau volgen (0,6 procent). Ook hier is dus sprake van meer spreiding bij pro-leerlingen dan bij overige leerlingen. 

3.2 Spreiding wat betreft de onderwijsscores

Bovengenoemde kenmerken samen bepalen in het huidige model van de vo-indicator de onderwijsscores. Deze scores reflecteren de kans op onderwijsachterstand zoals geschat op basis van het gepresenteerde model (Figuur 2.2.1.). In onderstaande twee grafieken staan zowel voor pro-leerlingen als voor overige vo-leerlingen de (spreiding op deze) onderwijsscores weergegeven. Dit is voor meerdere jaren gedaan (2017-2020) om zicht te krijgen op de stabiliteit van deze bevindingen.  

3.2.1 Verdeling onderwijsscores (2017-2020) voor pro-leerlingen

3.2.2 Verdeling onderwijsscores (2017-2020) voor overige vo-leerlingen

Duidelijk is dat de onderwijsscores voor pro-leerlingen lager zijn dan voor overige vo-leerlingen (dus pro-leerlingen hebben gemiddeld genomen een grotere kans op onderwijsachterstand vanwege hun omgevingskenmerken en ongeacht hun intelligentie). Ook bij pro-leerlingen is echter voldoende spreiding zichtbaar wat betreft de kans op onderwijsachterstanden: ook binnen pro zijn er leerlingen met een hogere onderwijsscore en leerlingen met een lagere onderwijsscore.  

Het aanwezig zijn van voldoende spreiding op zowel de kenmerken in het model (paragraaf 3.1.) als op de onderwijsscores (paragraaf 3.2.) is een belangrijke voorwaarde om het model van de vo-indicator zinvol in te kunnen zetten in het pro. Bovenstaande analyses laten zien dat er wat betreft spreiding geen belemmering is om het model van de vo-indicator in de toekomst ook in te zetten voor pro-leerlingen afzonderlijk.17)

17) Het is wel belangrijk om te realiseren dat het model (zie Figuur 2.2.1) van de vo-indicator gebaseerd is op analyses voor alle vo-leerlingen samen. Dus op basis van alle leerlingen in het vo is bepaald welke gewichten de omgevingskenmerken hebben bij het bepalen van de onderwijsscores (dus in welke mate deze kenmerken ongeacht intelligentie bijdragen aan de kans op onderwijsachterstand). Indien het model voor pro-leerlingen afzonderlijk gebruikt wordt, wordt impliciet aangenomen dat de gewichten (coëfficiënten) van deze omgevingskenmerken hetzelfde zijn voor leerlingen op het pro als voor overige vo-leerlingen. Het is overigens op dit moment niet mogelijk om met de huidige methodiek van de vo-indicator het model voor pro-leerlingen apart te schatten om op die manier te achterhalen of de gewichten hetzelfde of vergelijkbaar zijn. Om het model van de vo-indicator op te kunnen stellen is namelijk als maat voor onderwijspresentaties gekeken naar het gevolgde onderwijsniveau in combinatie met de behaalde onderwijsresultaten (eindexamencijfers) op dit niveau. Deze methodiek kan niet toegepast worden op pro-leerlingen afzonderlijk aangezien zij allemaal hetzelfde onderwijsniveau hebben en het binnen dat onderwijsniveau – gezien de heterogeniteit – lastig is om een uniforme kwantitatieve maatstaf voor onderwijsprestaties op te stellen.