5. Samenvatting en conclusie
Voor het herziene onderwijsachterstandenbeleid maakt OCW gebruik van de onderwijsachterstandenindicator die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eerder in opdracht van het ministerie heeft ontwikkeld (zie voetnoot 1). Met deze indicator wordt voor alle peuters van 2,5 tot 4 jaar en alle basisschoolleerlingen een onderwijsscore berekend. De hoogte van deze onderwijsscore wordt bepaald door een aantal omgevingskenmerken: het opleidingsniveau van de vader, opleidingsniveau van de moeder, verblijfsduur van de moeder in Nederland, land van herkomst van de ouders, of ouders in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) zitten en het gemiddelde opleidingsniveau van moeders op school. Conform de Besluiten (zie voetnoot 2) worden deze onderwijsscores geaggregeerd tot achterstandsscores per school en per gemeente. Om deze indicator actueel te kunnen houden, wil OCW de indicator jaarlijks evalueren. Daartoe hebben we verschillende analyses uitgevoerd voor de schooljaren 2016/’17 tot met 2021/’22.10)
In hoofdstuk 3 hebben we gekeken naar de frequentiedichtheid. Daarbij hebben we uitsplitsingen gemaakt naar de modelvariabelen, typen imputatie en eindtoetsaanbieder. In deze verkennende analyse hebben wij geen onverwachte patronen ontdekt. De belangrijkste conclusie die we uit deze analyses kunnen trekken is dat de verdelingen van de frequentiedichtheid over het algemeen stabiel zijn over de schooljaren heen. Het is echter wel zo dat er voor een aantal categorieën een verschuiving in dichtheid voor onderwijsscores plaatsvindt over de jaren heen. Jaar op jaar zijn die verschillen klein, maar over het geheel genomen leidt dat in 2021/’22 tegenover 2016/’17 soms tot noemenswaardige verschillen. Daarnaast is het zo dat de herijking van de coëfficiënten en schaalwaarden van het model dat gebruikt wordt om de onderwijsscore te bepalen bij een aantal categorieën tot afwijkingen in dichtheid heeft geleid ten opzichte van het oude model. Dit is met name te zien aan de verschillen tussen de peilmoment in oktober 2021 en februari 2022. Omdat de data voor deze peilmomenten voor een belangrijk deel is gebaseerd op dezelfde groep, zijn verschillen tussen deze peilmomenten voor een groot deel te verklaren door verschillen in het onderliggende model.
Zoals verwacht zijn verschillen in bijdrage aan de onderwijsscore voor de betreffende categorieën binnen modelvariabelen (zie figuren 1.1.1 en 1.1.2) te herkennen in de patronen die de afzonderlijke frequentiedichtheid-verdelingen per modelvariabele in hoofdstuk 3 tonen.
Vervolgens hebben we met correlatie- en regressieanalyses het verband tussen de onderwijsscore en de eindtoetsscore onderzocht. De resultaten van de correlatieanalyse laten een zwakke correlatie tussen de onderwijsscores en de eindtoetsscores zien. Deze correlatie ligt in lijn met wat verwacht mag worden op basis van de methodologische onderzoeken die ten grondslag liggen aan de onderwijsachterstandenindicator. Uitgesplitst naar deelpopulatie zien we dat voor de deelpopulatie waarbij het hoogste opleidingsniveau van beide ouders bekend is, de correlatie het sterkst is. De resultaten van de regressieanalyse laten een lage, maar stabiele verklaarde variantie zien voor de verschillende schooljaren. De herijking van het model dat gebruikt wordt om onderwijsscores te berekenen lijkt hierop ook geen effect gehad te hebben.
Als eindconclusie kunnen we dan ook stellen dat – op basis van de onderzochte schooljaren