Auteur: Hans Schmeets, Jeanet Exel
De Heitjes en het vertrouwen in instituties in Heerlen

1. Over de mythe van het tanende vertrouwen in instituties

Naast het onderlinge vertrouwen is het vertrouwen in instellingen in het publieke, private en politieke domein een belangrijke bouwsteen voor de sociale cohesie in de samenleving (OECD, 2017). Vooral recentelijk zijn er veel geluiden over het tanende vertrouwen van burgers in de overheid en politiek. Zo werd in een studie van de Erasmus universiteit aangetoond dat het vertrouwen in zowel de landelijke als de lokale overheid in korte tijd scherp is gedaald (Engbersen, Bochove, Boom, e.a., 2021). Het vertrouwen in de landelijke overheid nam af van 69 procent in april 2020 naar 29 procent in september 2021, en in de lokale overheid reduceerde het vertrouwen van 60 naar 37 procent. Dit beeld wordt deels bevestigd door een recente studie van het CBS (Schmeets en Exel, 2022). Zo is het vertrouwen in de politiek – in de Tweede Kamer en in politici in het algemeen – in 2021 gedaald. Waar in het eerste kwartaal van 2020, dus voor de aanvang van de Covid-19 pandemie, nog 44 procent vertrouwen in de Tweede Kamer had, en 32 procent in politici, nam dit in het vierde kwartaal van 2020 toe naar respectievelijk 58 en 43 procent. Daarna zakte dit in, en kwam een jaar later terecht op 35 en 28 procent. Echter, dit patroon zien we niet terug bij andere politieke instituties. Zo had vlak voor de crisis 45 procent vertrouwen in de Europese Unie, en eind 2021 was dat met 52 procent een stuk hoger. 

Een overzicht op basis van jaarcijfers toont aan dat over een langere termijn, sinds 2012, het vertrouwen in de politiek is toegenomen. Waar het vertrouwen in de Tweede Kamer in de periode 2012 tot 2016 schommelde rond de 34 procent, is dit vertrouwen vervolgens gestegen naar 53 procent in 2020, waarna het is ingezakt naar 42 procent. Het vertrouwen in de Europese Unie is sinds 2013 gestaag toegenomen van 34 naar 53 procent. En ook het vertrouwen in politici is niet gedaald. Daarnaast is er ook bij de andere instituties, zowel in het publieke als private domein, geen sprake van een afname van het vertrouwen. Zo neemt het vertrouwen in de ‘gezaghebbende’ instituties rechters, politie en leger met meer dan 10 procentpunt toe naar respectievelijk 79, 79 en 72 procent. Het vertrouwen in ambtenaren stijgt minder sterk, waarbij vooral sinds 2013 een trend is te zien die duidt op een langzame groei van 41 naar 46 procent, met een piek van 50 procent in 2020. Eveneens is het vertrouwen in de pers flink toegenomen: waar het in de periode 2012 tot 2017 bleef steken op zo’n 31 procent, is dit vertrouwen vervolgens met fikse sprongen gestegen naar 46 procent in 2021. 

1.1 Sociaal vertrouwen en vertrouwen in publieke en private instituties,
2012-2021 (%)
2012201320142015201620172018201920202021
Andere mensen 58,358,357,959,759,962,261,761,863,066,3
Rechters 68,869,068,069,071,572,972,673,677,379,2
Politie 67,767,567,968,870,374,574,875,378,179,3
Leger59,361,762,264,864,964,863,566,971,872,0
Ambtenaren44,340,841,942,342,645,546,646,349,746,2
Pers 30,931,831,330,331,231,936,036,139,345,9
Tweede Kamer36,331,534,634,436,840,842,040,053,242,3
Politici.......30,039,733,3
Europese Unie 39,234,336,435,836,043,145,245,748,153,4
Kerken 31,028,729,430,330,431,229,528,230,929,2
Banken 41,634,336,635,436,339,942,841,546,648,7
Grote bedrijven 45,340,340,139,237,439,439,737,539,139,2

Een hiermee vergelijkbaar patroon in deze periode is te zien bij het vertrouwen in banken: een vertrouwensgroei van 34 naar 49 procent. De enige uitzonderingen op deze lijst met stijgende lijnen in het vertrouwen in instituties betreft kerken en grote bedrijven. Zo is het vertrouwen in kerken vooral stabiel: zo’n 30 procent heeft hier vertrouwen in. En in grote bedrijven heeft, na een aanvankelijke daling van 6 procentpunt, sinds 2013 gemiddeld zo’n 39 procent vertrouwen.1) Het tabeloverzicht leert derhalve dat het vertrouwen in instituties van het publieke, politieke als private domein in het afgelopen decennium is toegenomen. Daarmee is deze mythe dat het in Nederland de verkeerde kant opgaat, met een steeds groter wordende kloof tussen de burger en de overheid, doorbroken (zie ook Fukuyama, 2010). In tegendeel: het gaat alsmaar in de richting van meer vertrouwen. 

Er is meer nieuws te melden dat duidt op een groeiend vertrouwen. Cijfers van het tweejaarlijkse ‘European Social Survey’ laten zien dat in de periode 2002-2018 het vertrouwen in het rechtssysteem, de politie, politici, het parlement, politieke partijen en in de Verenigde Naties in Nederland is toegenomen, en in het Europees parlement niet is veranderd (CBS, 2021). En bovendien: Nederland behoort, samen met de Scandinavische landen, tot de landen met de hoogste vertrouwenscijfers. Ook blijkt dat het onderlinge vertrouwen tussen de burgers in deze periode van 58 naar 70 procent is toegenomen, waarmee Nederland behoort tot de Europese top-5. Een stijging is, hoewel de vraagformuleringen verschillen, ook te zien in het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn: in de periode 2012-2014 heeft 58 procent vertrouwen in andere mensen, in 2015-2016 is dat 60 procent, in 2017-2019 stijgt het naar 62 procent, in 2020 naar 63 procent en in 2021 naar 66 procent. 

Deze langere termijntrends bieden een ander zicht op de samenleving dan de geluiden die via de media naar voren worden gebracht. De media staat daarin niet alleen. Ook de politiek is ervan overtuigd dat de burger steeds minder vertrouwen heeft. Zo staat in het recente coalitieakkoord: “Wij willen het vertrouwen tussen burgers en overheid herstellen. Dat zal alleen gaan als de overheid betrouwbaar is, vertrouwen heeft in burgers en oog heeft voor de menselijke maat” (Rijksoverheid, 2021a, p. 1). Echter, zo valt uit de tabel af te lezen, er is geen sprake van een erosie van het vertrouwen. Sterker nog: evident blijkt uit deze cijfers dat niet alleen het vertrouwen in de gezaghebbende instituties hoog is, maar dat er bovendien een sterk stijgende lijn is te zien. 

Er zijn, buiten het doorbreken van de vertrouwensmythe, nog meer redenen waarom dergelijke vertrouwenscijfers relevant zijn. De Nederlandse cijfers, zowel landelijk als die van specifieke bevolkingsgroepen, worden daarmee in een Europese context geplaatst zodat ook bijvoorbeeld het vertrouwen van de burgers in de Nederlandse samenleving vergeleken kan worden met onze buurlanden. In essay 2 is het onderlinge vertrouwen in een aantal regionale gebieden, waaronder  Heerlen, besproken. We hebben geconstateerd dat er in Heerlen veel wantrouwen is. Heerlen bezet een plek onderaan de ranglijst van 51 grote gemeenten: in de periode 2012-2019 is het vertrouwen in de medemens in Heerlen gemiddeld 49 procent. Ook landelijk is dat met 60 procent een stuk hoger. Tevens leert de vergelijking met de cijfers in de periode 2012-2018  dat ook in veel Europese landen slechts een minderheid vertrouwen heeft in de medemens. Daaronder scharen zich ook onze buurlanden, België en Duitsland, en in Frankrijk liggen deze vertrouwenscijfers fors onder die van de gemeente Heerlen. Daarmee wordt de lage positie van Heerlen op de Nederlandse ranglijst enigszins genuanceerd. Een vergelijkbare exercitie op basis van het politieke vertrouwen leert dat Heerlen ook bij het vertrouwen in de Tweede Kamer en in de Europese Unie onderaan op de ranglijst staat. Maar ook hier geldt weer dat het vertrouwen in de politiek in veel Europese landen fors lager is. 

In het derde essay van deze reeks is het vertrouwen in politieke instituties besproken: de Tweede Kamer, politici, de gemeenteraad en de Europese Unie.2) In dit, zevende, essay komen andere instituties aan de orde: rechters, politie, leger, ambtenaren, pers, kerken, grote bedrijven en banken. Dit wordt gedaan om het vertrouwen in deze publieke en private instituties in Heerlen te vergelijken met het landelijke gemiddelde, en met 50 andere grote steden. Voorts wordt, op basis van aanvullende data die in het tweede en derde kwartaal 2020 zijn verzameld, Heerlen-zuid en Heerlen-noord met elkaar vergeleken en geplaatst in de context van de landelijke cijfers die in dezelfde periode zijn verzameld. 

1) Bij een aantal instituties is een forse afname in het vertrouwen te zien tussen 2012 en 2013. In 2013 heeft een aanpassing in de dataverzameling plaatsgevonden, waarbij de aanschrijfbrief is veranderd en een tegoedbon ter waarde van 5 euro is toegevoegd (zie ook Schmeets, 2015). De respons steeg van 60 naar 70 procent. Denkbaar is dat de groei in de respons vooral toegeschreven kan aan een grotere deelname aan het onderzoek van personen met relatief weinig vertrouwen in instituties. Tussen beide jaren neemt het vertrouwen in alle instituties af met als uitzondering het vertrouwen in de pers en in de gezaghebbende instituties rechters, politie en leger.
2) De heitjes en het politieke vertrouwen in Heerlen.