Auteur: Maria José Linders, Reinoud Segers, Manon van Middelkoop, Sander Brummelkamp, Krista Keller, Glenn Muller, Sara Houweling
Hernieuwbare Energie in Nederland 2020

8. Biomassa

Biomassa kan vele vormen aannemen, zoals voedsel of papier. In de energiestatistieken wordt biomassa echter alleen meegenomen als het wordt gebruikt als energiedrager. De import van bijvoorbeeld palmolie voor de voedingsindustrie wordt dus niet meegenomen. Biomassa is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie en wordt op vele manieren gebruikt. In dit hoofdstuk worden alle technieken systematisch langs gelopen. De bijdrage van biomassa aan het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie was 54 procent in 2020.

8.1 Inleiding 

De belangrijkste toepassingen, goed voor 73 procent van het biomassaverbruik, zijn: afvalverbrandingsinstallaties (paragraaf 8.2), meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales (paragraaf 8.3) het gebruik van vloeibare biotransportbrandstoffen (8.11) en het verbruik van biomassa in WKK-installaties (8.4). De resterende 27 procent betreft niet alleen het gebruik van biomassa door huishoudens (8.6) en het verbruik van biomassa voor (uitsluitend) warmte bij bedrijven (8.5). Ook kan, naast direct verbranden, de biomassa eerst worden omgezet in biogas, wat op stortplaatsen (8.7) gebeurt. Ook natte organische afvalstromen zijn vaak geschikt om te worden omgezet in biogas via vergisting. Dat gebeurt in veel rioolwaterzuiveringsinstallaties (8.8), in afvalwaterzuiveringsinstallaties in de industrie (8.10) en veel biogas wordt gemaakt uit vergisting van mest samen met ander organisch materiaal (co-vergisting van mest) (8.9). 

Ontwikkelingen

8.1.1 Biomassaverbruik
 Afvalverbrandingsinstallaties (PJ)Bij- en meestoken biomassa in centrales (PJ)Biomassaketels bedrijven, WKK (PJ)Biomassaketels bedrijven voor alleen warmte (PJ)Biomassa huishoudens (PJ)Biogas (PJ)Vloeibare biotransportbrandstoffen (PJ)
'0025,5121,7553,3332,21214,0275,2110
'0124,6375,4083,512,26813,9385,360
'0225,519,8663,1142,52913,8565,5620
'0325,0597,1273,0252,83614,1865,3920,134
'0426,06614,1233,0943,68614,9015,2850,134
'0526,65930,5223,5244,10615,6645,0950,101
'0626,61629,4453,6775,50116,3945,8791,766
'0727,84515,7023,9816,14516,3777,15313,031
'0830,54919,6929,9296,43416,5229,25812,048
'0932,44122,78813,1526,51216,76310,93915,606
'1034,20828,54512,7255,47717,09911,9849,577
'1137,36127,85510,1385,22217,41411,96813,438
'1239,79426,29512,4825,34416,93812,16514,017
'1340,68915,69113,4365,48517,01212,77713,378
'1440,2658,17314,1277,62216,89813,09415,686
'1540,774,67516,6248,82716,74313,69313,439
'1642,2824,08318,0759,69916,56913,45310,747
'1740,4154,88318,9349,99616,43213,37713,891
'1838,6575,67418,52412,03716,44613,84622,993
'1938,4815,52522,15612,99916,27815,15628,437
'20**38,26840,62123,76113,9116,16817,04724,329
**Nader voorlopige cijfers

Het primair verbruik van biomassa is vooral vanaf 2003 hard gegroeid en bereikte een piek in 2012. Het ging in eerste instantie vooral om een toename van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales, gestimuleerd door de MEP-subsidies (zie ook 2.8). Later nam ook het gebruik van biomassa voor het wegverkeer toe door de introductie van de verplichting voor leveranciers van benzine en diesel tot het verbruik daarvan, veelal ingevuld door biobrandstoffen bij te mengen in gewone benzine en diesel. Ook het verbruik van biomassa voor elektriciteitsproductie nam toe. Het gaat hierbij vooral om enkele installaties die afvalhout verbranden en elektriciteit maken. Het verbruik van biomassa door afvalverbrandingsinstallaties en als biogas groeit meer geleidelijk. 

Na de piek in 2012 daalde het verbruik van biomassa door het teruglopen van het meestoken van biomassa als gevolg van het aflopen van de subsidie. Echter, vanaf 2018 is er weer groei te zien in het totale verbruik van biomassa. In 2020 is deze groei grotendeels te danken aan de toename in de meestook van biomassa in centrales. Ook nam het verbruik van biogas toe met 12 procent ten opzichte van een jaar eerder. De overige technieken laten een kleinere groei zien in het verbruik (0 tot 10 procent) met als uitzondering de vloeibare biotransportbrandstoffen. Hier daalde het biomassaverbruik met 14 procent.

8.1.2 Biomassa verbruik (TJ)
Primair verbruikBruto energetisch eindverbruikVermeden verbruik van fossiele primaire energie
201820192020**201820192020**201820192020**
Afvalverbrandingsinstallaties38 65738 48038 26816 58816 64816 70221 66020 80621 357
Bij- en meestoken biomassa in centrales5 67415 52540 6212 8867 92519 7225 67415 52540 621
Biomassaketels bedrijven, WKK18 52422 15623 76111 00214 10014 94310 97214 05915 004
Biomassaketels bedrijven, alleen warmte12 03712 99913 91011 48212 55913 33210 21911 91613 057
Totaal biomassa huishoudens16 44616 27816 16816 44616 27816 16811 11511 16811 215
Biogas uit stortplaatsen 532 437 437 279 297 297 376 368 368
Biogas rioolwaterzuiveringsinstallaties2 4272 5652 8982 0732 1872 4931 9632 0522 343
Biogas, co-vergisting van mest5 3136 0616 8134 4745 0635 7385 6045 9956 574
Overig biogas5 5746 0936 8994 4694 9165 6494 7105 2095 869
Vloeibare biotransportbrandstof, totaal22 99328 43724 32922 86828 43724 32822 86828 43724 328
Totaal128 177149 031174 10492 567108 410119 37295 161115 535140 736
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

Tabel 8.1.2 geeft het verbruik van biomassa op drie manieren: eindverbruik, primair verbruik en vermeden verbruik van fossiele energie. Bij het eindverbruik van energie gaat het om de vorm waarin het aan de eindverbruiker wordt geleverd: elektriciteit, warmte of brandstof. Bij het primair verbruik gaat het om de energie-inhoud van de eerst meetbare vorm van de verbruikte biomassa. Vooral bij elektriciteit is het verschil tussen primair en eindverbruik groot, omdat het omzettingsverlies bij de productie van elektriciteit uit biomassa groot is. 

Het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is in de regel lager dan het verbruik van biomassa (8.1.2). Dat betekent dat 1 joule biomassa minder dan 1 joule fossiele energie uitspaart. Dit komt doordat het energetisch rendement van de installaties die biomassa verbruiken relatief laag is ten opzichte van de fossiele referentie. Het sterkst speelt dit bij afvalverbrandingsinstallaties en bij houtkachels in huishoudens. Voor de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie is geen complete levenscyclusanalyse (LCA) uitgevoerd (RVO.nl en CBS, 2015), omdat dat ingewikkeld is en omdat er veel gegevens voor nodig zijn. Zeker bij de vloeibare biotransportbrandstoffen zou een complete LCA wel wat nauwkeuriger zijn, omdat het maken van biotransportbrandstoffen uit ruwe plantaardige grondstoffen meer energie kost dan het maken van benzine en diesel uit ruwe aardolie (Edwards et. al, 2007).

Groen gas

Groen gas is biogas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Soms wordt ook ruw biogas tot groen gas gerekend of biogas dat wordt opgewerkt tot Compressed Natural Gas (CNG) voor verbruik in vervoer. Hier gaat het alleen over groen gas dat geïnjecteerd wordt in het aardgasnet. Directe injectie van ruw biogas in het aardgasnet kan niet, onder andere omdat de verbrandingswaarde van biogas een stuk lager is. 

8.1.3 Groen gas: biogas, opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet
ProductieAandeelBruto energetisch eindverbruik
uit stortgas (mln m3)uit RWZI-gas (mln m3)uit mestvergisting (mln m3)uit overig biogas (mln m3)totaal (mln m3)totaal (TJ)1in totaal aardgas-verbruik (%)als elektriciteit (TJ)1als warmte (TJ)1voor vervoer (TJ)1totaal (TJ)1
1990 3 3 1010,01 10 67 0 78
2000 17 17 5490,04 69 364 0 433
2005 14 14 4460,03 62 283 0 345
2010 11 11 3450,02 57 212 0 269
2015 6.. 74 802 5230,21 3391 549 1792 066
2018 4 2 20 80 1073 3750,26 5001 874 3082 681
2019 5 4 51 84 1424 5020,34 7062 109 7813 597
2020** 5 9 87 100 2016 3510,48 9722 6791 4515 101
Bron: CBS.
1) Onderwaarde
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

Op stortplaatsen wordt al jaren groen gas gemaakt. De biogasproductie op stortplaatsen loopt echter terug, omdat er nog maar weinig afval voor lange tijd wordt gestort. Het meeste biogas voor groen gas is afkomstig van andere bronnen zoals vergisters van afvalverwerkingsbedrijven, industrie en landbouw. In de jaren na 2011 zijn er telkens nieuwe projecten bijgekomen met groen gas productie uit overig biogas. In de laatste jaren neemt ook de productie van groen gas uit mestvergisting toe. In 2020 groeide de totale productie van groen gas met 41 procent naar 201 miljoen kubieke meter. Dit komt overeen met bijna vijf promille van het totale aardgasverbruik in Nederland. 

De groei in de productie van groen gas heeft vooral te maken met de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE), die, in tegenstelling tot de voorgaande MEP, ook open staat voor groengasprojecten. Begin 2021 waren nog 44 projecten met een beschikking te realiseren met een gezamenlijk vermogen van 320 megawatt (RVO, 2021a). Ook de mogelijkheid om groen gas mee te laten tellen voor het voldoen aan de verplichting voor hernieuwbare energie voor vervoer, in plaats van SDE subsidie, is een stimulans voor de productie. In 2020 werd 1,4 PJ voor dat doel ingezet.

Het bruto energetisch eindverbruik van groen gas wordt berekend door uit de Europese energiestatistieken voor Nederland af te leiden welk deel van het primair aardgasverbruik leidt tot bruto energetisch eindverbruik (Eurostat, 2011). Sinds eind 2018 is voor deze verdeling daarnaast mogelijk om onder bepaalde voorwaarden groen gas administratief over te boeken naar de sector vervoer (zie ook paragraaf 2.4). De gebruikte methode is geïmplementeerd in de tool SHARES van Eurostat en zit er op dit moment als volgt uit:

1. Bepaal hoeveel groen gas dat is ingevoed in het nationale net wordt overgeboekt naar vervoer. In 2020 was dit 23 procent van alle groen gas.

2. Verdeel de rest van het groen gas over vijf bestemmingen, evenredig met de bestemmingen van aardgas:

  • energetisch eindverbruik voor warmte. Dit is verbruik in warmteketels plus de warmte uit aardgasinzet in warmtekrachtinstallatie
  • energetisch eindverbruik voor elektriciteit. Dit is de productie van elektriciteit uit aardgas
  • energetisch eindverbruik voor vervoer. Dit is de levering van aardgas voor vervoer
  • niet-energetisch eindverbruik , vooral voor de productie van kunstmest
  • transformatieverliezen, vooral voor de productie van elektriciteit al dan niet in combinatie met warmte.

De eerste drie bestemmingen vallen onder het bruto energetisch eindverbruik voor de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 (Europees Parlement en Raad, 2009). In 2020 telde 80 procent van het groen gasproductie als bruto energetisch eindverbruik, waarvan 42 voor warmte, 15 voor elektriciteit en 23 voor vervoer)

In eerste instantie is het misschien wat tegen intuïtief dat niet alle groen gas meetelt bij het verbruik van hernieuwbare energie. Echter, ook het aardgasverbruik telt ook niet volledig mee bij het bepalen van de noemer voor het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie.

Duurzaamheid biomassa

Biomassa telt als bron voor hernieuwbare energie omdat de CO2-emissie die vrijkomt bij het verbruik van biomassa gecompenseerd wordt door CO2-vastlegging bij de groei van planten die weer zorgt voor nieuwe biomassa (kortcyclische CO2). Toch zijn er ook zorgen over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa. Het gaat dan vaak over de bescherming van tropische bossen, de CO2-effectiviteit over de hele keten, de lange tijd die er nodig is om nieuwe bomen te laten groeien en effecten op voedselprijzen. In de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie uit 2009 zijn duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa en biogas voor vervoer. Dat heeft tot gevolg dat vanaf 2011 vloeibare biomassa die niet voldoet aan de criteria, niet meetelt voor de realisatie van de doelstelling en ook geen steun mag ontvangen van nationale regeringen via een subsidie, een korting op de accijns of een verplichting. Voor andere vormen van biomassa gelden nog geen duurzaamheidscriteria. In de nieuwe EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie, welke zich richt op de periode 2021 tot en met 2030, is afgesproken om voor installaties op vaste en gasvormig biomassa boven een bepaalde capaciteitsgrens wel duurzaamheidscriteria te gaan hanteren. Op nationaal niveau is besloten om de subsidie voor het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales alleen mee te tellen voor duurzaam gecertificeerde biomassa, al is er wel kritiek op bestaande criteria en certificeringssystemen.

Vanaf 2012 heeft de Nederlandse Emissieautoriteit gecontroleerd of biobrandstoffen voor vervoer die opgevoerd zijn voor de nationale bijmengplicht voldoen aan de duurzaamheidcriteria uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie (NEa, 2015). Het CBS heeft gegevens per bedrijf ontvangen van de NEa en vergeleken met eigen gegevens over biobrandstoffen. Daaruit is naar voren gekomen dat nagenoeg alle Nederlandse biobrandstoffen die geleverd zijn voor vervoer in Nederland voldoen aan de duurzaamheidscriteria. 

In september 2020 is de laatste editie van een rapportage gepubliceerd door het Platform Bio-Energie (PBE) in samenwerking met RVO over het verbruik van hout in energie-installaties voor elektriciteit en warmte. Deze rapportage en voorgaande zijn in opvolging gemaakt van de Green Deal Duurzaamheid Vaste Biomassa die in 2015 afliep. 
De bedrijven waar de installaties (vanaf 1 megawatt) in gebruik zijn, hebben net als tijdens de Green Deal op vrijwillige basis aan het onderzoek meegewerkt (respons: 69 procent). De deelnemende partijen beogen met de jaarlijkse rapportage bij te dragen aan de gewenste openheid over de omvang, aard, herkomst en duurzaamheidsaspecten van de gebruikte biomassa. Zij hopen daarnaast dat de rapportage het draagvlak voor deze vorm van hernieuwbare energie bevordert. 
Deze rapportage heeft betrekking op vaste - houtachtige - biomassa die in 2019 direct of indirect is ingezet om elektriciteit en/of warmte op te wekken.
Een interessante uitkomst in de rapportage is dat de meeste houtige biomassa (61% van in totaal 2,6 miljoen ton) afkomstig is uit eigen land. Bijna een kwart komt uit Noord-Oost Europa (Baltische staten, Rusland of Wit-Rusland). Duitsland en België zijn verantwoordelijk voor 8% van de ingevoerde biomassa. Het gaat om resthout dat vrijkomt bij onderhoud van bos, landschap en gemeentelijk groen, bij timmerfabrieken, uit bouw- en sloopwerkzaamheden en dergelijke. Niet opgenomen in deze rapportage zijn: gasvormige of vloeibare biobrandstoffen, fossiele brandstoffen of andere vaste biomassa (PBE/RVO, 2020). 
Tijdens het samenstellen van deze editie van Hernieuwbare energie in Nederland is de rapportage van PBE over verslagjaar 2020 niet beschikbaar gekomen. 

Ook weer voor 2020 was er een aparte rapportage over de aard, herkomst en certificering van biomassa die is meegestookt in kolencentrales (CE, 2021). In tegenstelling tot de rapportage van PBE en RVO worden andere installaties die houtige biomassa gebruiken hier niet meegenomen. Uit de rapportage van CE volgt dat de kolencentrales in 2020 vooral houtpellets meestoken, waarvan ongeveer de helft uit Europa (inclusief Rusland) kwam en ongeveer 45 procent uit Noord-Amerika. Het overige deel is afkomstig uit Zuid-Amerika (2%) en Azië (1%). In 2020 bestond 92 massaprocent van de meegestookte biomassa uit biogene rest- en afvalstromen (categorie 5) en 8% uit houtige biomassa uit bosbeheereenheden kleiner dan 500 hectare (categorie 2). 

Op nationaal niveau is discussie over de wenselijkheid van biomassa de laatste jaren geïntensifieerd, wat heeft geresulteerd  in een SER advies over biomassa (SER, 2020), waarin de SER de overheid adviseert om het verbruik biomassa voor warmte met lage temperaturen (verwarming van gebouwen) af te bouwen en de regering is voornemens dit advies over te nemen (EZK, 2020b). Lastig is wel dat alternatieven voor biomassa voor het halen van de (internationaal afgesproken) duurzaamheidsdoelen een stuk duurder zijn en dat de opschaling daarvan nog veel onzekerheden kent (PBL, 2020b). Vanwege de verontreinigende emissies heef de overheid de ISDE subsidie (voor kleinere systemen bij woningen en bedrijven) met ingang van aanvragen al met ingang 2020 stopgezet (Staatscourant, 2019).

Aanbod van vaste biomassa

Het binnenlands verbruik van vaste biomassa, in hoofdzaak houtachtige producten uit reststromen, kon de periode 2014 tot en met 2018 geheel voorzien worden vanuit binnenlandse productie. Per saldo was Nederland in deze periode exporteur van vaste biomassa voor energie. In 2013 was dat nog niet het geval toen houtpellets op grote schaal werden geïmporteerd. Met de sterke vermindering van het bij- en meestoken van houtpellets viel de noodzaak voor deze importen vrijwel geheel weg. 

In 2019 groeide het binnenlands verbruik van vaste biomassa naar 65 petajoule, dat is 29 procent meer dan in 2018. Met name het verbruik van houtpellets nam toe door de toename in meestook van biomassa bij centrales. Hierdoor is Nederland sinds 2019 weer netto-importeur van houtpellets geworden, zie tabel 8.1.4. Voor 2020 zijn nog niet voldoende data beschikbaar om de tabel van een update te voorzien, hoewel op basis van de data van CE (2021) het aannemelijk lijkt dat de invoer van houtpellets weer fors is toegenomen in 2020.

Balans vaste biomassa voor energie, 2013-2019 (cbs.nl)

In de volgende paragrafen van deze publicatie wordt nader ingegaan op het verbruik van andere niet-houtachtige biomassa zoals huishoudelijk afval en biogas.

8.2 Afvalverbrandingsinstallaties

Afval dat verbrand wordt door afvalverbrandingsinstallaties is op energiebasis voor ongeveer de helft van biogene oorsprong. Daarom telt ongeveer de helft van de energieproductie door afvalverbrandingsinstallaties als hernieuwbare energie. In Nederland zijn er twaalf afvalverbrandingsinstallaties. Deze grote installaties waren in 2020 goed voor 8 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) toont vanaf 2009 tot en met 2017 een duidelijke stijging. Tot en met 2011 had de stijging vooral te maken met het in gebruik nemen van nieuwe installaties, daarna kwam de stijging door nieuwe leidingen voor leveringen van stoom aan nabijgelegen industrie en warm water vooral voor bestaande stadsverwarmingsnetten. Bij veel installaties werd de warmte nog lang niet volledig benut, waardoor de extra warmteleveringen slechts in beperkte mate ten koste gingen van de elektriciteitsproductie. In 2020 is iets meer dan 72 petajoule afval verbrand, ongeveer even veel als in 2019. 

Vanaf 1990 tot en met 2002 is het biogene aandeel van het verbrande afval langzaam gedaald. Dat had te maken met het opkomen van het apart inzamelen van groente-, fruit- en tuinafval. In 2003 kwam aan deze daling een eind en tot en met 2012 steeg de biogene fractie weer om tot 2016 min of meer constant te blijven (rond 55%). Een betere scheiding van het plastic afval speelde daarbij een rol (Agentschap NL, 2013). In 2016 zette weer een lichte daling in van de biogene aandeel naar 53 procent in 2019; dit percentage is overgenomen voor de berekeningen over 2020.

Voor huishoudelijk afval is de import belangrijk. Reden daarvoor is dat de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallaties de laatste jaren is uitgebreid en dat het binnenlandse aanbod van afval is afgenomen. Om de investering in de dure installaties terug te verdienen is het voor de bedrijven van belang om de installatie zoveel mogelijk te gebruiken. Dankzij de nabijheid van zeehavens is het relatief goedkoop om afval te importeren uit Europese landen waar de capaciteit voor verwerking van afval schaars is. Per 1 januari 2020 is een importheffing op buitenlands afval ingevoerd als onderdeel van het Urgenda-pakket om CO2-uitstoot in Nederland te beperken. De Vereniging Afvalbedrijven heeft in 2019 een onderzoek laten uitvoeren dat aantoonde dat de importheffing geen CO2-besparing oplevert in Nederland (PwC, 2019). Een onderzoek van TNO van vorig jaar ondersteunt dit: de gevolgen van het storten van het niet-geïmporteerde afval in het land van herkomst leiden op Europees niveau tot meer CO2-uitstoot (TNO, 2020a). Afvalbedrijven voorspelden ook dat het economisch onaantrekkelijk zou worden om afval te importeren door de nieuwe heffing (Vereniging Afvalbedrijven, 2019). Dit is nog niet terug te zien in de cijfers voor 2020, maar deze cijfers zijn nog voorlopig. Na de deadline van deze publicatie zal CBS complete en direct informatie ontvangen over invoer en inzet van afval in afvalverbrandingsinstallaties. 

8.2.1 Afvalverbrandingsinstallaties: vermogen, verbrand afval, energiebalans
Verbrand afvalElektriciteitWarmteFossiele brandstoffen
massa (kton)energie (TJ)vermogen (MW)bruto productie (mln kWh)verbruik (mln kWh)netto productie (mln kWh)productie (TJ)verbruik (TJ)
19902 78022 840 196 933 134 7993 3250
20004 89649 767 3942 520 5651 9567 129796
20055 45456 722 4292 738 6092 1299 014938
20106 58664 543 5863 376 7012 67511 194950
20157 56474 127 6493 676 8232 85323 157935
20187 43474 340 8004 177 8073 37114 847870
20197 38672 604 7783 928 8123 11615 201703
2020**7 34572 203 7784 061 7663 29614 873677
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.2.2 Afvalverbrandingsinstallaties: hernieuwbare fractie en hernieuwbare energie
AfvalElektriciteitWarmteBruto energetisch eindverbruikEffect
hernieuwbare fractie (%)inzet biogeen afval (TJ)bruto hernieuwbare productie (mln kWh)netto hernieuwbare productie (mln kWh)hernieuwbare productie (TJ)elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19905813 205 539 4621 9221 9422 2034 1456 453432
20005125 5121 272 9873 5974 5784 5489 12612 420835
20054726 6591 266 9844 1684 5575 2419 79812 793834
20105334 2081 7631 3975 8476 3487 70814 05617 4361 115
20155540 7701 9971 55012 5787 18813 52320 71126 4621 783
20185238 6572 1721 7537 7207 8208 76816 58821 6601 422
20195338 4802 0821 6518 0577 4949 15416 64820 8061 271
2020**5338 2682 1521 7477 8837 7488 95316 70221 3571 308
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

Het verschil tussen de bruto en de netto elektriciteitsproductie is bij de AVI’s groter dan bij de andere conversietechnieken. Dit komt vooral doordat de AVI’s veel elektriciteit gebruiken voor rookgasreiniging. Sommige AVI’s gebruiken ook redelijk wat fossiele brandstoffen en warmte voor rookgasreiniging. Het verbruik van fossiele brandstoffen wordt verdisconteerd in de berekening van de productie van hernieuwbare elektriciteit en warmte (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie).

Methode

Afvalverbrandingsinstallaties zijn verbrandingsinstallaties die geschikt zijn voor gemengde afvalstromen. Installaties die ontwikkeld zijn voor specifieke afvalstromen, zoals de thermische conversie-installatie in Duiven voor papierslib en de afvalhoutverbranders bij Twence in Hengelo, de AVR Rijnmond en de Huisvuilcentrale in Alkmaar, worden niet meegenomen bij de afvalverbrandingsinstallaties. Deze installaties tellen wel mee voor de hernieuwbare energie, maar dan bij de bedrijven die biomassa stoken voor elektriciteit (8.4).

Het elektrisch vermogen is afkomstig uit de CBS-statistiek Productiemiddelen Elektriciteit. De tijdreeks van het verbrande afval afkomstig van Rijkswaterstaat Leefomgeving.

Voor de calorische waarde en de biogene fractie is ook gebruik gemaakt van gegevens die Rijkswaterstaat Leefomgeving jaarlijks maakt voor de IPCC monitoring . Voor 2020 waren er nog geen nieuwe cijfers en zijn de cijfers voor 2019 aangehouden.

De elektriciteits- en warmteproductie van de AVI’s is tot en met het verslagjaar 2016 bepaald op basis van energie-enquêtes van het CBS. Met ingang van het verslagjaar 2017 maakt het CBS hiervoor gebruik van de rapportages die de AVI’s leveren aan Rijkswaterstaat Leefomgeving voor de WAR en de vaststelling van de zogenoemde R1-status (‘nuttige toepassing’). De eventuele ontbrekende gegevens zijn bijgeschat op basis van milieujaarverslagen. De R1-status maakt het AVI’s vergunningstechnisch makkelijker om afval uit andere landen te importeren. 

Met het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie (2015) is bepaald dat warmte benut voor rookgasreiniging meetelt in het bruto eindverbruik, net als elektriciteit. Hoewel het gaat om ‘onverkochte warmte’ is hier sprake van nuttig gebruik van energie in het proces en daarom telt het mee in de totale prestatie van het bedrijf. De hoeveelheden warmte voor rookgasreiniging zijn ook afkomstig uit de R1-rapportage. Als hernieuwbaar bruto eindverbruik telt de verbrandingswaarde van het biogene deel van de voor dit doel ingezette hoeveelheid afval. Cijfers over de warmte voor rookgasreiniging zijn alleen beschikbaar voor 2014 en daarna. Cijfers over oudere jaren zijn geschat op basis van de leeftijd van de afvalverbrandingsinstallaties en kennis bij Rijkswaterstaat Leefomgeving over belangrijke aanpassingen aan de installaties in het verleden.

Op basis van de vergelijking tussen de milieujaarverslagen, R1-rapportages en de energie-enquêtes schat het CBS de onnauwkeurigheid in de geleverde energieproductie van de AVI’s op ongeveer 5 procent. De niet verkochte warmte is relatief gezien wat onzekerder, omdat het complex kan zijn om de stromen op een eenduidige manier af te bakenen. Alles bij elkaar genomen ligt de grootste onzekerheid in de hernieuwbare energie uit AVI’s bij de bepaling van de biogene fractie. Deze onzekerheid wordt geschat op 10 procent.

8.3 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales

Bij het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales gaat het om centrales die kolen gebruiken als hoofdbrandstof. Een gedeelte van deze kolen kan vervangen worden door verschillende soorten biomassa. In 2020 was het meestoken van biomassa verantwoordelijk voor 9 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

De ontwikkeling van het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales verliep in de periode 2003-2012 met horten en stoten. Aanvankelijk zorgden technische aanpassingen van de centrales voor groei, maar halverwege de periode zorgde de afbouw van de MEP-subsidie voor stagnatie. Tussen 2013 en 2015 waren er geen subsidieregelingen die het meestoken van biomassa bij kolencentrales aantrekkelijk maakten. 

In 2016 en 2017 zijn in het kader van SDE+ weer nieuwe subsidieaanvragen voor het meestoken van biomassa in grote installaties geaccepteerd (RVO, 2021a). Sindsdien is er een duidelijke groei te zien. In 2020 werd ruim 40 petajoule aan biomassa meegestookt in de elektriciteitscentrales. Dat was meer dan anderhalve keer zo veel als in 2019 en ook de grootste hoeveelheid meegestookte biomassa sinds deze techniek wordt toegepast. Het aandeel biomassa in kolencentrales groeide van 10 procent in 2019 naar 39 procent in 2020. 

8.3.1 Meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales
BiomassaElektriciteitWarmteBruto energetisch eindverbruikEffect
inzet (TJ)brutoproductie (mln kWh)nettoproductie (mln kWh)productie (TJ)elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
20001 755 208 198 15 748 15 7631 755 166
200530 5223 4493 310 69312 416 69313 10930 5222 394
201028 5453 2373 0431 26711 6531 26712 92028 5452 703
20154 675 514 485 381 849 351 8844 675 443
20185 674 654 608 5332 353 5332 8865 674 537
201915 5251 8651 7301 2106 7151 2107 92515 5251 470
2020**40 6214 7664 4092 56417 1582 56419 72240 6213 847
Bron: CBS.
Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

Methode

De gegevens over de hernieuwbare-elektriciteitsproductie zijn afkomstig uit de administratie achter de certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van CertiQ. Daarbij is de hernieuwbare-elektriciteitsproductie berekend door de totale elektriciteitsproductie van een installatie te vermenigvuldigen met het aandeel ‘hernieuwbaar’ van de ingezette brandstoffen (op energetische basis). De impliciete aanname daarbij is dat 1 joule biomassa 1 joule fossiele brandstoffen vervangt. Deze aanname wordt ook gemaakt in de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Waarschijnlijk is deze brandstofsubstitutie niet 100 procent, maar enkele procenten lager. Voor de berekening van de subsidietarieven voor het meestoken (MEP-regeling, Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie) werd uitgegaan van 93 procent voor de kolencentrales (De Vries et al., 2005 en Tilburg, et al., 2007). 

Voor de inzet van biomassa is gebruik gemaakt van de opgaven van bedrijven uit de CBS-enquêtes. De gegevens uit de administratie van CertiQ en de CBS-enquêtes zijn op individueel niveau met elkaar geconfronteerd. Als controle is daarnaast ook gebruik gemaakt van de milieujaarverslagen. Bij verschillen groter dan 200 TJ inzet biomassa was altijd duidelijk wat de oorzaak was, of is deze achterhaald door het doen van navraag bij de centrales. Afgezien van de onzekerheid in de brandstofsubstitutie wordt de onnauwkeurigheid in de hernieuwbare energie uit het meestoken van biomassa in centrales geschat op 5 procent. 

8.4 Stoken van biomassa voor elektriciteit en warmte (WKK) bij bedrijven 

Het gaat hier om installaties die vaste of vloeibare biomassa verbranden voor de productie van elektriciteit, meestal in combinatie met warmteproductie, uitgezonderd het meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. De belangrijkste groep zijn de vier installaties voor het verbranden van afvalhout in Hengelo, Alkmaar, Rotterdam en Delfzijl. Daarnaast gaat het om het verbranden van diverse afvalstromen zoals kippenmest of papierslib in installaties die speciaal ontworpen zijn voor deze soort biomassa en meerdere kleinschalige installaties die vooral schoon resthout verbranden. Voor deze kleine installaties is vaak warmte het hoofdproduct en elektriciteit het bijproduct.

De ongeveer dertig installaties waren in 2020 goed voor 7 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie. 

Ontwikkelingen

De jaarlijkse productie van de diverse individuele installaties kan sterk fluctueren door het al dan niet optreden van storingen en de noodzaak tot onderhoud. MEP-subsidie is de belangrijkste subsidieregeling geweest voor het bouwen van installaties in deze categorie. De SDE-subsidieregeling heeft nog niet geleid tot veel grote nieuwe installaties. Wel is er met steun van de SDE een aantal kleinere installaties bijgekomen die vooral warmte leveren. Nieuw is ook dat bestaande installaties met steun van de SDE worden aangepast en (veel) warmte gaan leveren. Belangrijk in 2017 was de aansluiting van de afvalhoutverbrander in Delfzijl op het lokale stoomnet. Sinds 2018 leveren de drie andere grote installaties voor het verbranden van afvalhout (in Alkmaar, Hengelo en Rotterdam) warmte aan stadsverwarming, voor een groot gedeelte in plaats van leveringen van warmte door afvalverbrandingsinstallaties.

8.4.1 Stoken van biomassa voor elektriciteit en warmte (WKK) bij bedrijven
Aantal installatiesBiomassaElektriciteitWarmteBruto energetisch eindverbruikEffect
aantal einde jaarverbruik (TJ)bruto-productie (mln kWh)netto-productie (mln kWh)totale productie (TJ)wv. Verkochte warmte (TJ)elektriciteit (TJ)warmte (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990. 440 34 33 233233 124 233 357 574 37
200043 333 234 216 188188 843 1881 0312 166 151
200553 524 253 235 468468 910 4681 3782 641 176
20101812 7251 015 894 7847843 653 7844 4368 481 562
20151916 6241 3881 2191 1798594 9951 4646 45911 909 900
20182118 524 849 6926 13149343 0557 94711 00210 972 698
20193322 156 972 8148 47370313 50010 60014 10014 059 842
2020**3323 7611 021 8619 06375573 67411 26814 94315 004 898
Bron: CBS.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Voor de elektriciteitsproductie is CertiQ de belangrijkste bron, met informatie uit de winning- en omzettingsenquêtes van het CBS als aanvulling. De laatste tijd komt ook voor meer installaties de warmteproductie via CertiQ beschikbaar. Als verdere aanvulling en controle is gebruik gemaakt van milieujaarverslagen en informatie van RVO over de Energie-investeringsaftrekregeling (EIA). De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit de decentrale biomassaverbranding voor elektriciteit wordt geschat op ongeveer 10 procent.

8.5 Stoken van biomassa voor warmte bij bedrijven

Biomassa kan in vaste en vloeibare vorm (afvalhout, slachtafval, papierslib) verstookt worden in ketels en kachels voor warmteproductie. Zo heeft de houtverwerkende industrie al jaren houtketels waarin de bedrijven hun eigen afvalhout stoken. Sinds 2006 hebben ook steeds meer bedrijven uit de intensieve veehouderij houtketels voor het verwarmen van stallen. In de meeste gevallen wordt de warmte door de producent zelf verbruikt, maar de laatste jaren worden biomassa warmteketels ook voor stadsverwarming gebruikt. Er is ook een aantal biomassaketels voor stadsverwarming die naast warmte ook wat elektriciteit leveren. Deze installaties tellen mee bij “Stoken van biomassa voor elektriciteit bij bedrijven” (paragraaf 8.4).

Het stoken van biomassa voor warmte draagt in 2020 voor 6 procent bij aan het totale verbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

In 2020 groeide de inzet van biomassa met 7 procent en de warmteproductie met 10 procent; in 2019 was dat respectievelijk 8 procent en 13 procent. De toegenomen inzet van hout (verbranden in houtketels) laat zich voor een belangrijk deel verklaren door de eveneens toegenomen capaciteit (+12%). 

Steeds meer warmte wordt geproduceerd, vooral door energiebedrijven, voor gebruik door derden. Bijvoorbeeld voor stadverwarming. De inzet van biomassa voor die ‘verkochte warmte’ steeg in 2020 met 36 procent naar 3,8 petajoule.

8.5.1 Stoken van vaste en vloeibare biomassa voor warmte bij bedrijven
Inzet van biomassaWarmte-productie Bruto eindverbruikEffect
Totaal (TJ)voor verkochte warmte (TJ)voor zelf verbruikte warmte (TJ)Totaal (TJ)wv. verkochte warmte (TJ)Totaal bruto eindverbruik (TJ)vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal19901 725 01 7251 208 01 7251 342 76
Totaal20002 212 02 2121 724 02 2121 916 109
Totaal20054 106 04 1063 448 04 1063 831 218
Totaal20105 477 05 4774 568 05 4775 076 287
Totaal20158 827 9197 9087 771 7848 6928 634 488
Totaal201812 0371 48610 5519 5021 27311 48210 219 578
Totaal201912 9992 79210 20710 7242 34512 55911 916 674
Totaal2020**13 9103 80210 10811 7513 27813 33213 057 739
Hout20187 408..6 297.7 2186 996 396
Hout20198 998..7 648.8 6948 498 481
Hout2020**10 439..8 873.10 0099 859 558
Overige vaste en vloeibare biomassa20184 629..3 205.4 2633 223 182
Overige vaste en vloeibare biomassa20194 001..3 076.3 8583 418 193
Overige vaste en vloeibare biomassa2020**3 471..2 878.3 3243 198 181
Bron: CBS.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is.
**Nader voorlopige cijfers

8.5.2 Opgesteld thermisch vermogen (MW) van houtketels voor warmte bij bedrijven uitgesplitst naar sector
200520102015201820192020**
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Houtindustrie131134121767773
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Meubelindustrie615635191816
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Bouw91116212525
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Handel433322222531
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Landbouw23139205350423501
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Energiebedrijven006284135159
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Overig18366295115115
Opgesteld thermisch vermogen (MW)Totaal284409522668818920
Warmteproductie (TJ)Houtindustrie705722781426445417
Warmteproductie (TJ)Meubelindustrie3313051881079891
Warmteproductie (TJ)Bouw485984114135137
Warmteproductie (TJ)Handel230177117122137166
Warmteproductie (TJ)Landbouw2441 5062 1333 7554 3034 809
Warmteproductie (TJ)Energiebedrijven007321 0751 7262 438
Warmteproductie (TJ)Overig98194346699805815
Warmteproductie (TJ)Totaal1 6552 9644 3816 2977 6488 873
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.5.3 Opgesteld aantal en vermogen houtketels voor warmte bij bedrijven uitgesplitst naar vermogensklasse
AantalVermogen (MW)
≤ 0,1 MW> 0,1 t/m 0,5 MW> 0,5 t/m 1,0 MW> 1 MWTotaal≤ 0,1 MW> 0,1 t/m 0,5 MW> 0,5 t/m 1,0 MW> 1 MWTotaal
2005 425 140 53 89 707244838174 284
20101 671 347 73 872 178949252171 409
20152 186 545 93 742 89812113868195 522
20183 335 966 121 654 48717822288180 668
20193 5871 289 140 715 087187279103249 818
2020**3 6691 382 143 745 268186299105330 920
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

8.5.4 Houtketels voor warmte bij bedrijven naar provincie, 2020**
AantalVermogen (MW)Bruto eindverbruik (TJ)
Groningen19620191
Fryslân56975707
Drenthe25629291
Overijssel637991 195
Flevoland72104423
Gelderland9171191 171
Utrecht375711 328
Noord-Holland3881442 117
Zuid-Holland44747425
Zeeland7628477
Noord-Brabant8871131 046
Limburg44870638
Totaal5 268 92010 009
Bron: CBS.
**Nader voorlopige cijfers

Sinds 2012 komen de grotere ketels (vanaf 500 kW) voor SDE-subsidie in aanmerking. Dat heeft geleid tot een toename van de grotere ketels (groter dan 1 MW). Van 2016 tot 2020 konden particulieren en bedrijven voor klein zakelijk gebruik met subsidie uit de ISDE-regeling een biomassaketel (of pelletkachel) met een vermogen tot en met 500 kW aanschaffen. Met name de zakelijke markt was geïnteresseerd in biomassaketels, de aanvragen namen tot 2019 jaarlijks toe. De ISDE-regeling geldt niet meer voor aanvragen in 2020; voor zakelijk gebruik (bedrijven) is de regeling per 1 januari 2020 geheel gestopt maar voor particulieren geldt een overgangsregeling. Dit is terug te zien in de aanvragen van dit jaar; het totale vermogen van de aangevraagde ketels was bijna 17 megawatt in 2020 en volledig bestemd voor woningen. Een jaar eerder werd er nog ruim 340 megawatt aan ketels aangevraagd, waarvan ongeveer 280 megawatt bestemd was voor bedrijven. Desondanks was er in 2020 groei van het opgesteld vermogen van houtketels kleiner dan 500 kW (tabel 8.5.3). 

In paragraaf 8.1 is aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van de discussie over de wenselijkheid van de toepassing van biomassa als energiedrager.

De meeste houtketels staan in Gelderland, Noord-Brabant en Overijssel. Dit zijn grote provincies met intensieve veehouderij en hout- en meubelindustrie, de sectoren waar de meeste houtketels staan. Noord-Holland staat ook hoog in de lijst wegens de grote installatie van de stadverwarming in Purmerend.

Methode

De informatie over de warmteproductie en het brandstofverbruik van de ketels en kachels op brandstoffen anders dan hout komt uit overheidsregistraties zoals een subsidieregeling of milieujaarverslag dan wel uit directe waarneming (bij de grotere installaties) door het CBS.

De gegevens over de aantallen en het vermogen van houtkachels voor warmte bij bedrijven zijn gebaseerd op inventarisaties onder de leveranciers van houtketels en houtkachels groter dan 18 kW met peiljaren 1991 (Sulilatu, 1992), 1997 (Sulilatu, 1998) en vanaf 2004 door het CBS. Voor ontbrekende jaren is geïnterpoleerd. Voor deze inventarisatie stuurt het CBS elk jaar een vragenlijst naar de leveranciers. 
De warmteproductie van ketels tot 500 kW is berekend uit het vermogen op basis van 3 000 vollasturen bij landbouwbedrijven en 1 500 vollasturen bij bedrijven in de overige sectoren (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie 2015). Voor de inzet van biomassa is uitgegaan van de warmteproductie en de rendementen zoals beschreven in het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie. Voor de nieuwe ketels van 500 kW en groter wordt sinds de start van de SDE+-regeling de warmteproductie overgenomen uit de registratie van de SDE-regeling.

De uitsplitsing naar sector is gebaseerd op opgaven van de leveranciers van ketels en kachels. Ook de uitsplitsing naar provincie is gebaseerd op opgaven per installatie van de leveranciers van de ketels en kachels voor installaties groter dan 100 kW. Voor ketels en kachels kleiner dan 100 kW heeft het CBS geen gegevens per installatie. Voor deze ketels is de verdeling gebaseerd op de gemeenten van vestiging van de bedrijven die via de ISDE 2016-2019 een aanvraag voor een biomassaketel hebben gedaan. Daarnaast is ook de vragenlijst die aan de leveranciers is verstuurd zodanig aangepast dat het verstrekken van informatie over sector en locatie (provincie) is vereenvoudigd. 
Door de non-respons op de CBS-vragenlijst, de onzekerheid over het aantal vollasturen van de houtketels en de timing van het uit gebruik nemen, bevatten de cijfers over de houtketels bij bedrijven een behoorlijke onzekerheid. Deze onzekerheid neemt echter iets af door de groei van het aandeel warmteproductie die volgt uit de data die overgenomen wordt uit de SDE-registratie. Al met al schat het CBS schat de onzekerheid op 30 procent.

8.6 Stoken van biomassa door huishoudens

Ongeveer een miljoen huishoudens hebben een houtgestookte installatie. Meestal worden deze installaties niet als hoofdverwarming gebruikt, maar bij elkaar wordt er toch een aanzienlijke hoeveelheid hout verstookt. Voor het eindverbruik van hernieuwbare energie telt de hoeveelheid verstookt hout en dit kwam in 2020 overeen met 7 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland.

Daarnaast verbruiken veel Nederlandse huishoudens af en toe wat houtskool op de barbecue. Dit telt ook als verbruik van hernieuwbare energie. Het gaat om een tiende procent van het totale eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

8.6.1 Biomassa bij huishoudens
Aantal in gebruik (x 1 000)Inzet biomassa (kton)Inzet biomassa (TJ)Warmte-productie (TJ)Bruto eindverbruik (TJ)Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)Vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal1990899 93412 8514 83912 8515 094 289
Totaal20009421 02114 0276 36414 0276 699 380
Totaal20059481 14115 6648 08215 6648 507 483
Totaal20109811 24617 0999 82217 09910 339 585
Totaal20159961 21716 74310 30516 74310 847 613
Totaal20189881 18416 44610 56016 44611 115 629
Totaal20199851 16516 27810 60916 27811 168 632
Totaal2020**9831 15216 16810 65416 16811 215 635
Openhaarden2018 299 1552 103 2102 103 221 13
Openhaarden2019 289 1482 008 2012 008 211 12
Openhaarden2020** 280 1411 917 1921 917 202 11
Inzethaarden2018 184 1782 4211 5882 4211 672 95
Inzethaarden2019 185 1672 2661 5332 2661 613 91
Inzethaarden2020** 185 1652 2421 5362 2421 617 92
Houtkachels201846178810 7137 96310 7138 382 474
Houtkachels201945576610 4217 76010 4218 168 462
Houtkachels2020**44874010 0607 49910 0607 894 447
Pelletkachels20184454 939 798 939 840 48
Pelletkachels201957761 3131 1161 3131 175 67
Pelletkachels2020**70971 6791 4271 6791 503 85
Houtskool (elk jaar)2000-2020**9 270. 270..
Bron: CBS en TNO.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
*Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers

Binnen de huishoudelijke houtkachels worden vier soorten onderscheiden: open haarden, inzethaarden, vrijstaande kachels en pelletkachels. De laatste twee groepen worden veel vaker gebruikt en hebben een hoger rendement dan open haarden. Het aantal openhaarden daalt en het aantal inzethaarden blijft min of meer stabiel. Mogelijk door de concurrentie van de toegenomen verkopen van pelletkachels (met ISDE-subsidie) daalt het aantal houtkachels. Het totale verbruik van hout door huishoudens is de laatste jaren ongeveer constant en was in 2020 goed voor 7 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie.

Methode 

De gegevens voor de aantallen in gebruik zijnde huishoudelijke houtkachels, het houtverbruik en het rendement zijn afkomstig van TNO. TNO stelt deze gegevens samen voor de nationale emissiejaarrapportage. TNO baseert zich op steekproefonderzoeken naar het houtverbruik onder huishoudens waarvan de laatste beschreven is door Middelkoop en Segers (2019). Ontbrekende gegevens worden aangevuld met een parkmodel van de houtkachels, verkoopcijfers en expertschattingen van rendementen en levensduur van kachels (TNO, 2020b). 

De verschillen met een schatting van het houtverbruik via de aanbodzijde zijn groot (Segers, 2013). Zowel de bepaling van het houtverbruik via de aanbodzijde (schatting van de opbrengst van brandhout uit bos, landschap, stedelijk groen en afval) als via de vraagzijde (enquête onder huishoudens) kent veel onzekerheden. Het CBS schat de onzekerheid in het houtverbruik op 30 procent (Middelkoop en Segers, 2019). 

De schatting van het houtskoolverbruik is gebaseerd op expertkennis van buiten het CBS. De database van het CBS-Budgetonderzoek bevat ook gegevens over het houtskoolverbruik. Door de beperkte waarneemperiode is het aantal waarnemingen van houtskoolaankopen klein en zit er veel statistische ruis in de uitkomsten. Gemiddeld gaven huishoudens in de periode 2003–2010 1,50 euro per jaar uit aan houtskool. Met een gemiddelde prijs van 1,65 euro per kg en 7 miljoen huishoudens komt dat neer op 6,4 miljoen kg per jaar voor heel Nederland. Dat komt dus redelijk in de buurt van de 9 miljoen kg waar het CBS nu vanuit gaat. Het CBS schat de onzekerheid in het houtskoolverbruik op 50 procent.

Het vermeden verbruik van primaire energie door het gebruik van houtskool is nihil (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie).

8.7 Stortgas

Stortgas is biogas uit stortplaatsen. Het meeste afgevangen stortgas wordt omgezet in elektriciteit. Op vijf stortplaatsen wordt stortgas omgezet in een gas met eigenschappen die sterk lijken op die van aardgas. Dit groen gas wordt vervolgens in het aardgasnet geïnjecteerd. Daarnaast wordt er nog een beetje stortgas direct voor warmtetoepassingen gebruikt. In 2020 leverde het stortgas ongeveer 0,1 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie uit stortgas is over haar hoogtepunt heen. De afname wordt veroorzaakt doordat steeds minder afval gestort wordt en het afval dat reeds gestort is steeds minder gas produceert (Rijkwaterstaat, 2015). De laatste tien jaar wordt er jaarlijks steeds tussen 5 en 10 procent minder stortgas geproduceerd. In deze trend zou een verandering kunnen komen omdat de hoeveelheden gestort afval sinds 2014 licht toenemen (Rijkswaterstaat, 2018). Echter, het is daarmee niet zeker dat hieruit ook meer biogas gewonnen gaat worden. In 2018 is de winning van stortgas afgenomen naar ruim 400 terajoule. Voor 2020 zijn nog geen uitkomsten beschikbaar en zijn de winningscijfers van 2019 overgenomen. 

8.7.1 Stortgas
BiogasElektriciteitWarmteBruto energetisch eindverbruikEffect
totaal verbruik (TJ)inzet voor elektriciteits-productie (TJ)omzetting in aardgas = productie aardgas (TJ)1)finaal verbruik (TJ)bruto-productie (mln kWh)productie uit warmte-kracht-koppeling (TJ)elektriciteit (TJ)2)warmte (TJ)2)vervoer (TJ)2)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990 392 221 101 70 17 20 70 157. 227 337 22
20002 3131 697 549 67 158 44 638 475.1 1132 000 135
20051 9091 463 446 0 131 68 533 351. 8841 623 107
20101 5381 193 345 0 93 55 392 267. 6591 142 74
2015 815 550 186 79 43 0 180 19313 386 610 43
2018 532 312 127 93 23 0 103 16512 279 376 24
2019 437 188 144 105 21 0 99 17225 297 368 22
2020** 437 188 144 105 21 0 98 16532 297 368 23
Bron: CBS.
1) Inclusief beperkte hoeveelheid extern geleverd ruw stortgas.
2) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. 
**Nader voorlopige cijfers

Methode

Tot en met 1996 komen de gegevens uit de energie-enquêtes van het CBS. Vanaf het jaar 1997 zijn de gegevens afkomstig uit de stortgasenquête in het kader van de Werkgroep Afvalregistratie (Rijkswaterstaat, 2015). Tot en met het verslagjaar 2004 werd deze enquête uitgevoerd door de Vereniging Afvalbedrijven, vanaf 2005 door Rijkswaterstaat Leefomgeving (voorheen Agentschap NL). In deze enquête worden energiegegevens van alle stortplaatsen gevraagd. 

Voor de nader voorlopige cijfers van 2020 waren de gegevens uit de Werkgroep Afvalregistratie (WAR) nog niet beschikbaar. Daarom is voor de elektriciteitsproductie en voor de aardgasproductie 2020 gebruik gemaakt van data uit 2019. In eerdere jaren werd informatie van CertiQ en Vertogas gebruikt voor een wat nauwkeuriger voorlopig cijfer, maar gezien het minder wordende belang van energie uit stortgas is dat nu niet meer gedaan.

De respons op de WAR-enquête is de laatste jaren (bijna) 100 procent. Eventuele ontbrekende gegevens zijn geschat op basis van de wel bekende gegevens. Het bruto eindverbruik van het in aardgas omgezette stortgas is berekend zoals beschreven in 8.1. De onzekerheid in het bruto eindverbruik van energie uit stortgas schat het CBS op 10 procent.

8.8 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties

Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) komt vrij door het vergisten van het uit het zuiveringsproces geproduceerde zuiveringsslib. Slibgisting wordt vooral bij de grotere RWZI’s toegepast. Er zijn ongeveer 330 RWZI’s in Nederland en bij circa 70 RWZI’s wordt biogas gewonnen en nuttig gebruikt. Biogas uit RWZI’s draagt in 2020 ongeveer 1 procent bij aan het eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

De productie van hernieuwbare energie met behulp van biogas uit RWZI’s was ongeveer stabiel tot en met 2010 maar nam daarna langzaam maar gestaag toe tot 2015. In de laatste drie jaar blijft het geleidelijk groeien. In 2020 komt de winning van biogas uit RWZI’s uit op 2,9 petajoule.

8.8.1 Biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties
BiogasElektriciteitWarmte uit warmte-krachtinstallatiesBruto energetisch eindverbruikEffect
totaal verbruik (TJ)inzet voor warmtekrachtinstallaties (TJ)omzetting in aardgas = productie aardgas (TJ)finaal verbruik (TJ)bruto-productie (mln kWh)bruto-productie (TJ)elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)1)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
19901 516 891 625 71 352 2541 1421 3961 026 68
20001 9251 345 579 111 553 3981 3611 7601 467 97
20051 9461 575 370 123 649 4441 3061 7501 461 96
20102 1011 926 175 164 758 5901 2581 8481 508 100
20152 3162 177. 140 206 713 7431 205.1 9481 940 146
20182 4272 077 75 275 195 741 7141 353 72 0731 963 132
20192 5652 121 113 331 202 739 7451 422 202 1872 052 128
2020**2 8982 180 289 429 203 802 7751 651 652 4932 343 145
Bron: CBS.
1) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

Methode

De gegevens zijn afkomstig uit de CBS-enquête Zuivering van Afvalwater. De respons op deze enquête is 100 procent. Vanaf het verslagjaar 2011 is het energiegedeelte van deze enquête gecombineerd met de uitvraag voor de Meerjarenafspraken Energiebesparing in samenwerking met Unie van Waterschappen, RVO en Arcadis. De grootste onzekerheid zit in de warmte; deze warmte wordt vaak niet gemeten maar geschat. 

Vanaf verslagjaar 2004 is voor het eerst gevraagd om de warmte uit te splitsen naar gebruiksdoel. Het blijkt dat een groot deel van de warmte wordt gebruikt om het productieproces van het biogas op temperatuur te houden. Deze warmte telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie, maar wel bij de berekening van het bruto eindverbruik. Vóór 2004 is niet bekend welk deel van de geproduceerde warmte uit de warmtekrachtinstallaties is gebruikt voor de gisting. Aangenomen is dat de verdeling over gisting en andere processen voor 2004 gelijk is aan de verdeling daarna.

Het bruto eindverbruik voor warmte van RWZI-biogas bestaat uit het finaal verbruik van het biogas (warmteketels) plus een bijdrage die gerelateerd is aan de warmte uit warmtekrachtinstallaties op RWZI-biogas. De warmte uit warmtekrachtinstallaties wordt niet verkocht maar zelf verbruikt en komt daardoor niet direct in de internationale energiestatistieken. Maar wel indirect omdat de inzet van biogas voor die zelf verbruikte warmte als finaal verbruik wordt toegerekend aan de warmteproductie. Voor dit toerekenen is het nodig om de inzet van biogas voor de warmtekrachtinstallaties te verdelen over de geproduceerde elektriciteit en warmte. Het CBS maakt deze verdeling op basis van de productie van elektriciteit en warmte in joules volgens de suggestie in de handleiding voor energiestatistieken (IEA/Eurostat, 2004). 

Bij een zestal RWZI’s wordt het biogas omgezet in aardgas. Vanwege de geringe hoeveelheid, mogelijke vertrouwelijkheid van de gegevens en eenvoud werd deze aardgasproductie tot en met 2017 geteld als finaal verbruik van biogas. 

De onnauwkeurigheid van de hernieuwbare energie uit biogas van RWZI’s wordt geschat op 10 procent.

8.9 Biogas, co- en monovergisting van mest

Co- en monovergisting van mest omvat de productie van biogas uit het vergisten van mest, al dan niet samen met andere plantaardige materialen. Gemakshalve wordt co- en monovergisting van mest ook aangeduid als mestvergisting. Monovergisting van mest komt in kleine hoeveelheden voor, in 2020 was 6 procent van de energieproductie uit mestvergisting afkomstig uit een monovergister. Co- en monovergisting van mest leverde in 2020 ongeveer 3 procent van het eindverbruik van hernieuwbare energie. 

Ontwikkelingen

Na een snelle opkomst van de mestvergisting onder invloed van de MEP subsidie in de jaren tot en met 2008 vlakte de groei of trad er zelfs een daling op mede door de hoge prijzen van de co-substraten (Peene et al., 2011 en van den Boom en van der Elst, 2013), Daarna groeide het eindverbruik doordat, onder invloed van de aangepaste subsidieregels, er steeds meer warmte geproduceerd door de WKK-installaties. Vanaf 2018 is er voor het sinds lange tijd weer een duidelijke groei van het totale winning en verbruik van biogas uit mestvergisting, Dat hangt vooral samen met de toename van de productie van groen gas. In 2020 werd 40 procent van het biogas daarvoor ingezet. 

8.9.1 Co-vergisting van mest
Aantal locatiesBiogasElektriciteitWarmte uit warmtekrachtinstallatiesBruto energetisch eindverbruikEffect
totaal verbruik (TJ)inzet voor warmtekrachtinstallaties (TJ)omzetting in aardgas = productie aardgas (TJ)vermogen (MW)1)bruto-productie (mln kWh)bruto-productie (TJ)elektriciteit (TJ)2)warmte (TJ)2)vervoer (TJ)2)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
200517 85 8559 32 18 50805
2010925 4455 445985752 0691 3333 4024 990331
2015975 2415 241.133553.1 9922 300.4 2915 910428
2018915 3134 675 6381234936381 8712 544 584 4745 604371
2019956 0614 4621 5991004711 5991 9462 839 2775 0635 995371
2020**956 8134 0742 739 1034302 7391 9673 145 6255 7386 574410
Bron: CBS.
1) Aan het einde van het verslagjaar.
2) Inclusief elektriciteit, warmte of vervoer toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

Methode

De bruto elektriciteitsproductie van de mestvergisters is bepaald aan de hand van gegevens uit de administratie van de certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van CertiQ. De productie van biogas is geschat op basis van de elektriciteitsproductie en een standaard bruto elektrisch rendement van 38 procent. Het eigen verbruik van elektriciteit is bepaald met behulp van de biogasproductie en kengetallen uit het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie.

De warmteproductie bestaat uit drie componenten:

  • eigen verbruik van warmte voor het op temperatuur houden van de vergister
  • niet gesubsidieerde warmteproductie voor toepassingen buiten de vergister
  • gesubsidieerde warmteproductie

Het eigen verbruik van warmte is bepaald op basis van een kengetal uit het Protocol: 0,04 joule warmte voor de productie van 1 joule biogas. Het verbruik van warmte voor de gisting telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van fossiele primaire energie, maar wel voor het bruto eindverbruik. De niet gesubsidieerde warmteproductie is afkomstig van een aanvullende enquête van het CBS onder de landbouwbedrijven in het kader van de meststatistiek tot en met 2011,voor 2013 en 2014. Voor 2012, 2015 en 2016 is aangenomen dat de niet-gesubsidieerde warmteproductie gelijk is aan het voorafgaande jaar en beperkt is tot enkele procenten van het totaal. Na het verslagjaar 2016 is deze warmteproductie om praktische redenen en de geringe omvang niet meer meegenomen in de uitkomsten. 

De gesubsidieerde warmteproductie is afgeleid uit gegevens van CertiQ.

Net als bij biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) wordt de warmte uit warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK) op biogas uit co-vergisting van mest meestal niet verkocht maar zelf gebruikt. Niet verkochte WKK-warmte komt niet direct terug in internationale energiestatistieken, wat de berekening van het bruto eindverbruik voor verwarming compliceert. In paragraaf 8.8 over de RWZI’s wordt daar uitgebreider op ingegaan.

De certificaten voor Garanties van Oorsprong voor groene stroom van CertiQ of groen gas van Vertogas zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de subsidie of claim voor de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer, die weer een noodzakelijke voorwaarde is voor het rendabel exploiteren van mestvergisters. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de administratie van CertiQ en Vertogas samen een nagenoeg volledig beeld geeft van de elektriciteits- en groen gasproductie door biogasinstallaties op landbouwbedrijven. De onzekerheid in de bruto elektriciteits- en groen gasproductie wordt daarom geschat op maximaal 5 procent. De onzekerheid in de warmteproductie is iets groter, omdat de warmte voor de gisting geschat wordt met een kengetal. Het CBS schat de totale onzekerheid in het bruto eindverbruik van co-vergisting van mest op 5 á 10 procent.

8.10 Overig biogas

Overig biogas omvat vanaf de jaren negentig biogas uit afvalwater dat gewonnen en gebruikt wordt in de voedingsmiddelenindustrie. Daar wordt via anaerobe afvalwaterzuivering biogas gewonnen dat wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit en/of proceswarmte. Later zijn daar andere natte biomassastromen bijgekomen, zoals groente- fruit- en tuinafval of afval uit de voedingsmiddelenindustrie. Het gaat momenteel om projecten op ongeveer 40 locaties die in 2020 goed zijn voor bijna 3 procent van het bruto eindverbruik van hernieuwbare energie.

Ontwikkelingen

8.10.1 Overig biogas
BiogasElektriciteitWarmte uit warmtekrachtinstallatiesBruto energetisch eindverbruikEffect
totaal verbruik (TJ)inzet voor warmtekrachtinstallaties (TJ)omzetting in aardgas = productie aardgas (TJ)finaal verbruik (TJ)bruto-productie (mln kWh)bruto-productie (TJ)elektriciteit (TJ)1)warmte (TJ)1)vervoer (TJ)totaal (TJ)vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
1990 468 45 0 423 4 15 15 446 0 461 432 25
2000 974 274 0 700 17 155 61 897 0 957 928 54
20051 155 405 0 750 32 116 114 954 01 0681 046 62
20102 9002 243 0 657 196 523 7071 424 02 1312 593 163
20155 3202 5012 337 482 233 6331 1532 958 1664 2774 615 310
20185 5742 0822 535 957 175 6621 0053 232 2314 4694 710 295
20196 0932 3222 6461 125 201 7631 1383 319 4594 9165 209 317
2020**6 8992 3353 1781 385 192 8781 1753 747 7255 6495 869 359
Bron: CBS.
1) Inclusief elektriciteit of warmte toegerekend aan de productie van groen gas (biogas opgewaardeerd tot aardgaskwaliteit en geïnjecteerd in aardgasnet).
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

De productie van hernieuwbare energie uit overig biogas neemt, met een uitschieter in 2015, gestaag toe; in 2020 nam het energetisch eindverbruik toe met 15 procent. De toename tot en met 2010 betreft vooral nieuwe projecten waarbij elektriciteit wordt gemaakt uit biogas. Het opstarten was toen relatief aantrekkelijk vanwege de ondersteuning via de MEP-regeling.

Vanaf 2011 wordt steeds meer overig biogas ingezet voor de productie van aardgas, ook wel groen gas genoemd. De productie van groen gas wordt ondersteund door de SDE–subsidieregeling en de mogelijkheid om groen gas mee te laten voor het voldoen aan de verplichting hernieuwbare energie voor vervoer. Eind 2020 werd op ongeveer 20 locaties groen gas gemaakt uit overig biogas. De productie van groen gas uit overig biogas nam in 2020 toe met 20 procent. Groen gas blijft hiermee de belangrijkste bestemming van het biogas. De inzet van het biogas voor de productie van warmte en elektriciteit via warmtekrachtinstallaties bleef in 2020 nagenoeg gelijk aan 2019. 

Methode

Voor biogas in de industrie berust de waarneming deels op de reguliere CBS-enquêtes voor de winning, omzetting en het gebruik van energie. Non-respons wordt bijgeschat op basis van historische gegevens. 

Van veel nieuwere projecten, vaak buiten de industrie, is de elektriciteitsproductie bekend bij CertiQ en de groengasproductie bij Vertogas. Het CBS ontvangt deze productiegegevens van CertiQ en Vertogas en gebruikt de gegevens als basis om de benodigde gegevens uit te rekenen zonder directe waarneming. De winning van biogas wordt berekend via een geschat rendement van de elektriciteitsproductie en de groengasproductie. De warmteproductie voor deze nieuwere projecten is vaak beperkt tot de warmte die nodig is om de gisting aan de gang te houden en kan geschat worden als een vaste fractie van de productie van biogas (Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie). Andere informatiebronnen voor de warmte zijn gegevens uit de Energie-investeringsaftrekregeling (EIA), overheidsmilieujaarverslagen, internet en soms belt het CBS bedrijven met productie van biogas.

De warmte voor gisting telt niet mee bij de berekening van het vermeden verbruik van primaire fossiele energie, maar wel bij de berekening van het bruto eindverbruik. Net als bij biogas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties wordt de nuttig gebruikte warmte uit warmtekrachtinstallaties op biogas meestal niet verkocht maar zelf gebruikt.

Het zwakste punt in de waarneming is de schatting van de warmteproductie, omdat warmte vaak niet wordt verkocht en daarom ook vaak niet wordt gemeten. Het CBS schat de onzekerheid in de hernieuwbare energie uit overig biogas op 10 procent. 

8.11 Vloeibare biotransportbrandstoffen

Biobrandstoffen voor het wegverkeer zijn duurder dan de op aardolie gebaseerde brandstoffen. Om het verbruik van biobrandstoffen te stimuleren heeft de overheid de leveranciers van benzine en diesel vanaf 2007 verplicht om deze te leveren.

De meeste biobrandstoffen kunnen in pure vorm niet in gewone motoren van wegvoertuigen gebruikt worden. Motoren van bestaande wegvoertuigen draaien wel op met biobrandstoffen bijgemengde benzine en diesel, zolang de bijmengpercentages niet te groot worden. De meeste biobrandstoffen worden daarom in bijgemengde vorm op de markt gebracht.

Het overheidsbeleid voor biobrandstoffen wordt sterk beïnvloed door Europese richtlijnen. Eerst was er de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Brandstoffen in het vervoer uit 2003 (Europees Parlement en de Raad, 2003). In deze richtlijn hebben lidstaten een niet bindende afspraak gemaakt om het aandeel biobrandstoffen op te laten lopen van 2 procent in 2005 tot 5,75 procent in 2010. De richtlijn was aanleiding voor het Besluit Biobrandstoffen (Staatsblad, 2006), dat leveranciers verplichtte om biobrandstoffen te leveren. 

Later kwam er discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen. Als voordelen van biobrandstoffen worden genoemd: de reductie van broeikasgasemissies en de verminderde afhankelijkheid van de steeds schaarser wordende fossiele olie, die regelmatig afkomstig is uit landen waarmee de politieke relatie als instabiel wordt ervaren. Als nadeel van biobrandstoffen wordt vaak genoemd dat reductie van broeikasgasemissies maar zeer beperkt is, soms zelfs nihil, als alle, vaak indirecte, effecten worden meegenomen (Europese Commissie, 2012), ook al is het lastig om de indirecte effecten te berekenen. Ook kunnen biobrandstoffen concurreren met voedsel, wat daardoor duurder kan worden. Tot slot kunnen natuurgebieden bedreigd worden door een toename van de teelt van biobrandstoffen. 

In de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Energie uit 2009 is bindend afgesproken dat in 2020 10 procent van alle energie voor vervoer uit hernieuwbare bronnen afkomstig is. Hernieuwbare elektriciteit voor vervoer telt daarbij ook mee (zie paragraaf 2.4). Biobrandstoffen voor vervoer zijn de belangrijkste component voor deze vervoersdoelstelling en de verwachting is dat dit voorlopig zo blijft (Rijksoverheid, 2010). Als gevolg van de discussie over de wenselijkheid van biobrandstoffen zijn in de EU-Richtlijn hernieuwbare energie duurzaamheidscriteria opgenomen voor vloeibare biomassa. Deze criteria moeten waarborgen dat bij de productie van de gebruikte vloeibare biomassa mensen, natuur en milieu voldoende worden beschermd. In 2015 is de Richtlijn aangepast en is afgesproken dat het verbruik van biobrandstoffen uit voedselgewassen beperkt wordt tot 7 procent van het totaal verbruik van benzine, diesel en elektriciteit voor vervoer. Zie ook paragraaf 2.4.

In de afgelopen jaren liep de verplichting voor oliebedrijven tot het leveren van biobrandstoffen langzaam op van 4 procent in 2010 tot en met 8,5 procent in 2018 (Besluit Hernieuwbare Energie Vervoer 2015, Staatsblad, 2014), geleidelijk oplopend naar 16,4 procent in 2020 (Besluit Energie Vervoer Staatsblad, 2018). Bedrijven moeten aantonen dat de door hen geleverde biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Dat doen ze door gebruik te maken van certificeringssystemen. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) controleert of bedrijven voldoende gecertificeerde biobrandstoffen op de markt hebben gebracht.

Biobrandstoffen uit afval en houtachtige materialen worden als extra duurzaam gezien. Om het gebruik van deze biobrandstoffen extra te stimuleren mogen deze dubbel geteld worden voor de transportdoelstelling uit de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Voor de overall doelstelling voor hernieuwbare energie geldt deze dubbeltelling niet. Voor de nationale bijmengplicht geldt een dubbeltelling vanaf het verslagjaar 2009 (Staatscourant, 2009)
In 2020 was de bijdrage van biobrandstoffen voor het wegverkeer aan het totaal bruto eindverbruik van hernieuwbare energie 11,1 procent. 

Ontwikkelingen

8.11.1 Verbruik duurzame vloeibare biotransportbrandstoffen voor vervoer
 Dubbel tellend (PJ)Enkel tellend (PJ)
'050,1
'061,8
'0713
'0812
'093,212,4
'103,66
'1176,5
'127,45,2
'137,54,6
'148,95,2
'1566,4
'1654,8
'177,15,4
'1814,66,4
'1920,25,6
'20**15,36,8
**Nader voorlopige cijfers

Het fysieke verbruik van duurzame vloeibare biobrandstoffen is in 2020 gedaald van 28 naar 24 petajoule. Het verbruik van biobenzine nam toe met 14 procent en dat van biodiesel nam af, met 26 procent. Bij biodiesel wordt grotendeels gebruik gemaakt van dubbeltellende biobrandstoffen, bij biobenzine voor het grootste deel van enkeltellende.

Het verbruik van biobrandstoffen voor vervoer loopt niet gelijk op met de verplichting, onder andere omdat de bedrijven de mogelijkheid hebben om het ene jaar extra hernieuwbare energie op de markt te brengen en deze extra inspanning administratief mee te nemen naar een volgend jaar. Daarnaast bood voor de jaren 2015 tot en met 2017 de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer de bedrijven de mogelijkheid om biobrandstoffen te tellen voor de verplichting op een moment dat nog niet zeker was dat ze daadwerkelijk fysiek op de Nederlandse markt zouden komen (het telmoment van het CBS). Met ingang van het verslagjaar 2018 is wet- en regelgeving aangescherpt en zijn de verschillen tussen de bij NEa getelde biobrandstoffen en de door het CBS getelde biobrandstoffen veel kleiner geworden.

Vanaf verslagjaar 2018 is het voor oliebedrijven mogelijk om biobrandstoffen geleverd aan schepen mee te tellen voor de verplichting om hernieuwbare energie voor vervoer te leveren. Als gevolg daarvan worden sinds 2018 ook biobrandstoffen geleverd aan schepen. De meeste van deze schepen varen naar het buitenland en als gevolg daarvan tellen deze leveringen als bunkers, een soort export, en niet bij het verbruik. De hoeveelheid bijgemengde biodiesel in bunkerbrandstoffen is enorm gestegen afgelopen jaar, van 2 naar bijna 10 petajoule. 

8.11.2 Duurzame1) vloeibare biotransportbrandstoffen, afleveringen op binnenlandse gebruikersmarkt
Afleveringen, totaal = Bruto energetisch eindverbruik2),zonder verrekening dubbeltellingAfleveringen, dubbeltellend3), zonder verrekening dubbeltellingEffect
Mobiele werktuigen (telt als warmte) (TJ)Weg- en railverkeer+ binnenvaart (telt als vervoer) (TJ)Totaal (TJ)Weg- en railverkeer+ binnenvaart (telt als vervoer) (TJ)Vermeden verbruik fossiele primaire energie (TJ)vermeden emissie CO2 (kton)
Totaal2010 09 5779 5773 5749 577518
Totaal2015 92312 39213 3156 03313 315845
Totaal2016 7189 71810 4354 96510 435693
Totaal20171 02212 46113 4837 06213 483935
Totaal20181 93320 93522 86814 56422 8681 604
Totaal20192 64025 79728 43720 24428 4372 083
Totaal2020**2 23122 09624 32815 26324 3281 742
Biobenzine20105 6145 614.5 614.
Biobenzine20155 9505 950.5 950323
Biobenzine20164 7524 752.4 752257
Biobenzine20175 3995 399.5 399314
Biobenzine20187 1467 146.7 146415
Biobenzine20198 3218 321.8 321530
Biobenzine2020**9 4809 480.9 481592
Biodiesel20103 9633 963.3 963.
Biodiesel2015 9236 4427 365.7 365522
Biodiesel2016 7184 9665 683.5 683436
Biodiesel20171 0227 0628 084.8 084620
Biodiesel20181 93313 78815 722.15 7221 189
Biodiesel20192 64017 47620 116.20 1161 553
Biodiesel2020**2 23112 61514 847.14 8471 150
Bron: CBS.
1) Vanaf 2011 afgeleid uit opgaven van oliebedrijven aan NEa. In de jaren daarvoor was er nog geen verplichting tot het gebruik van systemen voor certificatie van de duurzaamheid van biomassa. In Europees verband is afgesproken om tot en met 2010 alle vloeibare biomassa als duurzaam te tellen. 
2) Volgens de berekening van de doelstelling voor hernieuwbare energie totaal uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009, dus zonder dubbeltelling. 
3) Dubbeltellend voor de verplichting uit de wet Hernieuwbare Energie Vervoer en de doelstelling voor hernieuwbare energie voor vervoer uit de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

8.11.3 Vloeibare biotransportbrandstoffen1), balans (TJ)
ProductiecapaciteitAanbodVerbruik.Bijmenging
Totaal.ProductieNetto invoer,
puur en
bijgemengd
Netto invoer, puurNetto invoer, bijgemengdVoorraadmutatie,
puur en
bijgemengd
Bunkers2), puur en bijgemengdTotaal
Totaal2010.9 577...9402 585.9 5778 637
Totaal2015.13 439...-2 074498.13 43915 513
Totaal2016.10 747...-1 492-684.10 74712 239
Totaal2017.13 891...-2 944-4 039.13 89116 835
Totaal2018.22 993...-2 336-6 69769822 99326 027
Totaal2019.28 437...-4 7051461 98228 43735 124
Totaal2020**.24 329...-10 5442 0429 89424 32944 778
Biobenzine2010.5 614...1 0101995 6144 604
Biobenzine2015.5 950...-280575 9506 230
Biobenzine2016.5 049...-444-4385 0495 493
Biobenzine2017.5 399...-683-1905 3996 082
Biobenzine2018.7 146...-4562547 1467 603
Biobenzine2019.8 321...-1 41648 3219 737
Biobenzine2020**.9 481...-2 746-1 747.9 48112 227
Biodiesel201048 32213 89114 134-12 557-12 487-702 386.3 9634 033
Biodiesel201580 5127 48860 273-53 226-51 431-1 795442.7 4889 283
Biodiesel201671 2995 69854 094-48 150-47 102-1 047-246.5 6986 745
Biodiesel201776 1468 49371 373-59 031-56 770-2 261-3 849.8 49310 754
Biodiesel201877 03415 84668 043-44 547-42 667-1 880-6 95269815 84618 424
Biodiesel201981 34920 11672 832-50 876-47 586-3 2891421 98220 11625 387
Biodiesel2020**80 93014 84873 301-52 347-44 539-7 8083 7899 89414 84832 551
Bron: CBS.
1) Het gaat in deze tabel om alle biobrandstoffen, ongeacht of ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria. Dit in tegenstelling tot tabel 8.11.2 waar het alleen gaat om duurzame biobrandstoffen.
2) Dit zijn leveringen aan schepen die naar het buitenland varen en telt mee als een soort export en niet bij het verbruik.
Een punt (.) betekent dat een cijfer onbekend, onvoldoende betrouwbaar of geheim is. Niets (blanco) geeft aan dat een cijfer op logische gronden niet kan voorkomen of dat de waarde nihil is.
**Nader voorlopige cijfers

In 2020 was de Nederlandse productie van biodiesel ruim 73 petajoule. Dat is veel meer dan het binnenlands verbruik (14 petajoule) en de hoeveelheid in Nederland gebunkerde biobrandstoffen (9,8 petajoue). Een groot deel van de geproduceerde biodiesel gaat dan ook naar het buitenland.

De productiecapaciteit van de biodieselfabrieken is in 2020, gelijk gebleven met 81 petajoule. Hiermee komt de bezettingsgraad van de installaties voor biodiesel uit op 91 procent. 

In Nederland wordt ook biobenzine geproduceerd. Het gaat om bio-ethanol, bio-methanol en bionafta. Ook voor biobenzine geldt in 2013 dat de productie veel groter is dan het verbruik. Er zijn niet zoveel fabrieken voor de productie van biobenzine. Daarom zijn de uitkomsten over de productie voor veel jaren vertrouwelijk.

Methode

De cijfers over de productie van biobrandstoffen zijn afgeleid uit een enquête van het CBS. De respons op deze enquête was bijna 100 procent. Voor de energie-inhoud is gebruik gemaakt van de standaardwaarden uit de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Energie.

De waarneming voor de handel, bijmenging en het verbruik van biobrandstoffen is gebaseerd op een combinatie van gegevens uit:

  • de biobrandstoffenrapportages die oliebedrijven inleveren bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
  • de aardoliestatistiek van het CBS. 

In het kader van de bijmengplicht leveren oliebedrijven jaarlijks een rapportage aan de overheid over de hoeveelheid voor de markt geclaimde duurzame biobrandstoffen per locatie, inclusief de aard en oorsprong van de grondstoffen van de geleverde biobrandstoffen. Het CBS heeft per bedrijf de fysieke gegevens uit deze rapportages ontvangen van de NEa.

Voor de CBS-oliestatistiek vullen alle belangrijke spelers op de oliemarkt (raffinaderijen, petrochemische industrie, handelaren en opslagbedrijven) elke maand een formulier in, met per olieproduct een complete balans. Bio-ETBE, bio-MTBE, biobenzine en biodiesel worden apart onderscheiden. De respons op deze enquête was 100 procent voor de bedrijven die relevant zijn voor biobrandstoffen. Er is echter wel een onzekerheid in de resultaten voor de balans van pure biobrandstoffen door het gebrek aan kwaliteit en volledigheid van de respons bij sommige bedrijven en doordat niet alle bedrijven die biobrandstoffen opslaan in de populatie zitten. 

Veel bedrijven hebben moeite met het beantwoorden van de vraag over de aanvoer en aflevering van bijgemengde biobrandstoffen. Om de administratieve lasten te beperken, staat het CBS toe dat deze vraag niet maandelijks wordt ingevuld. In plaats daarvan ontvangen de relevante bedrijven een extra vragenlijst waarin deze informatie op jaarbasis wordt uitgevraagd. Daarbij kunnen bedrijven ook aan de informatievraag van het CBS voldoen door het geven van een toelichting op gegevens die het bedrijf al aan de NEa heeft verstrekt. Voorwaarde daarvoor is dan wel dat de informatie van de NEa voldoende compleet is wat betreft de fysieke stromen van biobrandstoffen voor binnen- en buitenland.

De informatie van de NEa over biobrandstoffen is in principe betrouwbaar en voor het CBS altijd een cruciale bron. Door definitieverschillen tussen de Energiestatistieken en de wet- en regelgeving Energie voor Vervoer moet CBS soms een vertaalslag maken, vaak op basis van extra informatie van de bedrijven. Deze vertaalslag kent echter wel een onzekerheid en daardoor is in de jaren met weinig definitieverschillen de onzekerheid in de CBS-cijfers relatief klein. Met ingang van verslagjaar 2018 is de wet- en regelgeving aangepast met het gevolg dat het verschil tussen belaste leveringen tussen CBS en NEa een stuk kleiner is geworden. Nieuw aandachtspunt zijn wel de leveringen van biobrandstoffen aan schepen (zie paragraaf 2.4).

De oliestatistiek van het CBS richt zich op fysieke stromen en voorraden. Echter, voorraden van bijgemengde biobrandstoffen worden slechts door een enkel bedrijf gerapporteerd, omdat het lastig is om gegevens over bijgemengde biobrandstoffen af te leiden uit de bedrijfsadministratie. Daarom neemt het CBS aan dat de veranderingen in de fysieke voorraden van bijgemengde biobrandstoffen nihil zijn en dat de bijgemengde biobrandstoffen direct worden geëxporteerd of geleverd op de binnenlandse markt. 

De eigen waarneming van het CBS bevat geen informatie over de duurzaamheid van de gebruikte biobrandstoffen, de dubbeltelling van biobrandstoffen en de vermeden emissies van broeikasgassen. Echter, door het combineren van informatie uit de rapportages aan de NEa met fysieke afzetcijfers kan het CBS toch deze informatie afleiden.

De onzekerheid in de cijfers over de (fysiek) op de markt gebrachte biobrandstoffen zit vooral in de bestemming van de biobrandstoffen nadat ze door de bedrijven zijn geclaimd voor de Nederlandse markt bij de NEa. Komen deze op de binnenlandse markt, of worden ze uiteindelijk geëxporteerd? Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen op ongeveer 5 procent voor verslagjaar 2020.