Waarde onroerende zaken van woningen en niet-woningen 1997-2020

Waarde onroerende zaken van woningen en niet-woningen 1997-2020

Perioden Regio's Totaal onroerende zaken (mln euro) Woningen (mln euro) Niet-woningen (mln euro) Gemiddelde woningwaarde (1 000 euro)
2011 Nederland 2.207.980 1.732.458 475.522 236
2012 Nederland 2.179.596 1.705.138 474.458 232
2013 Nederland 2.117.493 1.650.448 467.045 223
2014 Nederland 2.021.806 1.570.636 451.170 211
2015 Nederland 1.982.439 1.540.222 442.217 206
2016 Nederland 2.013.303 1.576.705 436.598 208
2017 Nederland 2.072.534 1.648.006 424.528 217
2018** Nederland 2.195.621 1.761.731 433.890 230
2019* Nederland 2.369.203 1.929.566 439.637 248
2020* Nederland 2.581.157 2.122.054 459.101 270
2011 Groningen (PV) 60.691 45.532 15.159 178
2012 Groningen (PV) 60.065 44.914 15.151 174
2013 Groningen (PV) 58.381 43.507 14.874 168
2014 Groningen (PV) 55.401 41.472 13.929 159
2015 Groningen (PV) 54.108 40.414 13.694 154
2016 Groningen (PV) 55.029 41.012 14.017 154
2017 Groningen (PV) 55.431 41.922 13.509 157
2018** Groningen (PV) 57.543 44.064 13.479 165
2019* Groningen (PV) 60.594 47.725 12.869 166
2020* Groningen (PV) 65.013 51.297 13.717 186
2011 Friesland (PV) 71.217 56.050 15.167 195
2012 Friesland (PV) 70.309 54.904 15.405 190
2013 Friesland (PV) 67.466 52.386 15.080 180
2014 Friesland (PV) 63.857 49.314 14.543 169
2015 Friesland (PV) 61.916 47.932 13.984 163
2016 Friesland (PV) 62.220 48.537 13.683 164
2017 Friesland (PV) 63.611 50.640 12.971 169
2018** Friesland (PV) 66.106 52.935 13.171 176
2019* Friesland (PV) 69.039 55.924 13.115 186
2020* Friesland (PV) 73.617 60.165 13.452 198
2011 Drenthe (PV) 55.282 44.281 11.001 211
2012 Drenthe (PV) 54.607 43.523 11.084 207
2013 Drenthe (PV) 52.672 41.841 10.831 198
2014 Drenthe (PV) 50.061 39.566 10.495 186
2015 Drenthe (PV) 48.869 38.499 10.370 181
2016 Drenthe (PV) 49.058 38.833 10.225 180
2017 Drenthe (PV) 48.385 39.218 9.167 185
2018** Drenthe (PV) 51.011 41.202 9.809 190
2019* Drenthe (PV) 53.465 43.806 9.659 201
2020* Drenthe (PV) 56.870 47.111 9.758 214
2011 Overijssel (PV) 130.418 102.008 28.410 218
2012 Overijssel (PV) 129.079 100.573 28.506 213
2013 Overijssel (PV) 126.284 98.028 28.256 207
2014 Overijssel (PV) 120.742 92.943 27.799 195
2015 Overijssel (PV) 118.238 91.372 26.866 191
2016 Overijssel (PV) 119.741 92.870 26.870 192
2017 Overijssel (PV) 120.874 95.259 25.615 196
2018** Overijssel (PV) 126.909 100.405 26.504 204
2019* Overijssel (PV) 134.559 108.010 26.549 217
2020* Overijssel (PV) 143.709 116.485 27.223 231
2011 Flevoland (PV) 41.431 31.313 10.118 201
2012 Flevoland (PV) 41.108 30.944 10.164 197
2013 Flevoland (PV) 40.349 30.213 10.136 191
2014 Flevoland (PV) 38.681 29.121 9.560 183
2015 Flevoland (PV) 38.138 28.665 9.473 179
2016 Flevoland (PV) 38.731 29.189 9.542 180
2017 Flevoland (PV) 39.771 30.408 9.363 185
2018** Flevoland (PV) 41.046 31.659 9.387 194
2019* Flevoland (PV) 45.556 36.017 9.539 212
2020* Flevoland (PV) 50.507 40.669 9.839 236
2011 Gelderland (PV) 260.360 210.265 50.095 252
2012 Gelderland (PV) 256.124 205.699 50.425 245
2013 Gelderland (PV) 247.888 198.513 49.375 235
2014 Gelderland (PV) 234.900 187.558 47.342 220
2015 Gelderland (PV) 229.484 183.246 46.238 214
2016 Gelderland (PV) 230.704 185.534 45.170 214
2017 Gelderland (PV) 232.880 189.807 43.073 217
2018** Gelderland (PV) 244.535 200.008 44.527 227
2019* Gelderland (PV) 260.870 216.446 44.424 243
2020* Gelderland (PV) 279.963 234.033 45.923 261
2011 Utrecht (PV) 180.211 145.368 34.843 279
2012 Utrecht (PV) 178.563 143.620 34.943 274
2013 Utrecht (PV) 173.561 139.265 34.296 264
2014 Utrecht (PV) 164.031 131.509 32.522 248
2015 Utrecht (PV) 159.895 128.223 31.672 240
2016 Utrecht (PV) 161.693 130.779 30.914 241
2017 Utrecht (PV) 169.490 139.113 30.377 255
2018** Utrecht (PV) 181.294 150.438 30.856 274
2019* Utrecht (PV) 202.486 170.003 32.483 297
2020* Utrecht (PV) 222.067 187.708 34.357 323
2011 Noord-Holland (PV) 411.888 326.512 85.376 262
2012 Noord-Holland (PV) 408.431 323.525 84.906 258
2013 Noord-Holland (PV) 396.981 312.671 84.310 248
2014 Noord-Holland (PV) 379.751 298.485 81.266 235
2015 Noord-Holland (PV) 378.390 296.610 81.780 232
2016 Noord-Holland (PV) 394.650 311.570 83.080 240
2017 Noord-Holland (PV) 421.180 339.025 82.155 260
2018** Noord-Holland (PV) 460.617 377.730 82.887 288
2019* Noord-Holland (PV) 507.245 420.641 86.604 318
2020* Noord-Holland (PV) 565.774 471.725 94.056 351
2011 Zuid-Holland (PV) 467.931 358.510 109.421 221
2012 Zuid-Holland (PV) 459.288 351.276 108.012 217
2013 Zuid-Holland (PV) 446.833 340.475 106.358 210
2014 Zuid-Holland (PV) 427.569 324.669 102.900 199
2015 Zuid-Holland (PV) 418.382 318.034 100.349 194
2016 Zuid-Holland (PV) 422.937 324.302 98.635 197
2017 Zuid-Holland (PV) 434.022 336.752 97.270 203
2018** Zuid-Holland (PV) 458.059 360.205 97.854 214
2019* Zuid-Holland (PV) 497.043 397.489 99.554 237
2020* Zuid-Holland (PV) 547.084 444.233 102.848 262
2011 Zeeland (PV) 48.852 37.436 11.416 198
2012 Zeeland (PV) 48.622 37.114 11.508 198
2013 Zeeland (PV) 48.200 36.609 11.591 194
2014 Zeeland (PV) 47.102 35.739 11.363 188
2015 Zeeland (PV) 46.796 35.523 11.273 185
2016 Zeeland (PV) 46.955 35.918 11.037 186
2017 Zeeland (PV) 47.569 36.733 10.836 190
2018** Zeeland (PV) 48.740 37.917 10.823 194
2019* Zeeland (PV) 51.144 40.106 11.038 203
2020* Zeeland (PV) 53.992 42.708 11.285 213
2011 Noord-Brabant (PV) 348.963 274.186 74.777 264
2012 Noord-Brabant (PV) 344.354 269.688 74.666 257
2013 Noord-Brabant (PV) 333.015 260.576 72.439 246
2014 Noord-Brabant (PV) 318.653 248.148 70.505 233
2015 Noord-Brabant (PV) 310.335 242.191 68.144 226
2016 Noord-Brabant (PV) 312.021 245.454 66.567 226
2017 Noord-Brabant (PV) 317.719 253.513 64.206 232
2018** Noord-Brabant (PV) 332.531 266.525 66.006 241
2019* Noord-Brabant (PV) 353.563 286.878 66.685 257
2020* Noord-Brabant (PV) 380.246 311.007 69.243 275
2011 Limburg (PV) 130.736 100.997 29.739 200
2012 Limburg (PV) 129.046 99.358 29.688 196
2013 Limburg (PV) 125.863 96.364 29.499 189
2014 Limburg (PV) 121.058 92.112 28.946 180
2015 Limburg (PV) 117.886 89.512 28.375 175
2016 Limburg (PV) 119.564 92.706 26.858 178
2017 Limburg (PV) 121.602 95.616 25.986 182
2018** Limburg (PV) 127.230 98.643 28.587 190
2019* Limburg (PV) 133.639 106.521 27.118 200
2020* Limburg (PV) 142.315 114.913 27.400 215
2011 Amsterdam 132.658 99.828 32.830 248
2012 Amsterdam 133.674 100.686 32.988 249
2013 Amsterdam 130.945 97.186 33.759 240
2014 Amsterdam 126.836 94.109 32.727 230
2015 Amsterdam 130.278 96.008 34.270 232
2016 Amsterdam 141.981 106.087 35.894 251
2017 Amsterdam 160.090 123.852 36.238 291
2018** Amsterdam 180.096 144.509 35.587 340
2019* Amsterdam 196.944 159.921 37.023 378
2020* Amsterdam 225.336 183.436 41.901 418
2011 's-Gravenhage (gemeente) 66.172 50.905 15.267 210
2012 's-Gravenhage (gemeente) 65.243 50.330 14.913 207
2013 's-Gravenhage (gemeente) 62.909 48.595 14.314 199
2014 's-Gravenhage (gemeente) 59.695 46.382 13.313 188
2015 's-Gravenhage (gemeente) 58.257 45.591 12.665 184
2016 's-Gravenhage (gemeente) 58.620 46.450 12.170 188
2017 's-Gravenhage (gemeente) 61.835 49.223 12.612 197
2018** 's-Gravenhage (gemeente) 67.312 54.135 13.177 212
2019* 's-Gravenhage (gemeente) 75.891 62.024 13.867 242
2020* 's-Gravenhage (gemeente) 84.748 70.170 14.578 271
2011 Rotterdam 84.640 52.103 32.537 162
2012 Rotterdam 80.378 48.535 31.843 159
2013 Rotterdam 78.752 46.783 31.969 153
2014 Rotterdam 77.391 45.171 32.220 148
2015 Rotterdam 77.075 44.893 32.182 146
2016 Rotterdam 77.460 45.660 31.800 147
2017 Rotterdam 79.546 47.633 31.913 154
2018** Rotterdam 83.215 51.851 31.364 166
2019* Rotterdam 93.338 60.906 32.432 192
2020* Rotterdam 103.417 70.673 32.744 222
2011 Utrecht (gemeente) 45.126 33.361 11.765 241
2012 Utrecht (gemeente) 45.212 33.380 11.832 240
2013 Utrecht (gemeente) 44.796 32.907 11.889 235
2014 Utrecht (gemeente) 42.195 31.169 11.026 221
2015 Utrecht (gemeente) 41.305 30.270 11.035 211
2016 Utrecht (gemeente) 41.567 30.760 10.806 210
2017 Utrecht (gemeente) 45.515 34.630 10.885 236
2018** Utrecht (gemeente) 49.765 38.606 11.159 262
2019* Utrecht (gemeente) 56.762 44.454 12.308 294
2020* Utrecht (gemeente) 63.850 50.477 13.373 327
Bron: CBS.
Verklaring van tekens

Tabeltoelichting


In deze tabel worden op basis van de Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ) gegevens over de waarde per 1 januari van alle onroerende zaken (WOZ-objecten) gepubliceerd. De cijfers worden uitgesplitst naar waarde van de WOZ-objecten woningen en niet-woningen en de gemiddelde woningwaarde. De cijfers zijn verder uitgesplitst naar landsdeel, provincie, COROP-gebied en gemeente.

Met ingang van verslagjaar 2016 publiceert CBS geen gegevens meer over grootstedelijke agglomeraties en stadsgewesten.
Door diverse maatschappelijke ontwikkelingen zijn de filosofie en methode die ten grondslag liggen aan de afbakening niet langer actueel.
Daarnaast blijkt dat andere instanties, afhankelijk van het toepassingsgebied, een afwijkende indeling van grootstedelijke agglomeraties en stadsgewesten hanteren, waardoor er niet meer gesproken kan worden van één standaard.

Voor gemeenten waar een gemeentelijke herindeling heeft plaatsgevonden, zijn de cijfers tussen de jaren niet goed vergelijkbaar.

Gegevens beschikbaar van 1997 tot en met 2020.

Status van de cijfers:
Het betreft de stand per 1 januari.

De cijfers tot en met 2017 zijn definitief.
De cijfers van 2018 zijn nader voorlopig.
De cijfers van 2019 en 2020 zijn voorlopig.
Aangezien deze tabel is stopgezet, worden de gegevens niet meer definitief gemaakt.
De voorlopige en nader voorlopige cijfers geven de waarden volgens de oorspronkelijke WOZ-beschikking weer. In de definitieve cijfers zijn de wijzigingen als gevolg van bezwaar en beroep verwerkt.

Wijzigingen per 11 maart 2022:
Geen, deze tabel is stopgezet.

Wanneer komen er nieuwe cijfers?
Niet meer van toepassing.
Deze tabel wordt opgevolgd door Gemiddelde WOZ-waarde van woningen op 1 januari; eigendom, regio. Zie paragraaf 3.

Toelichting onderwerpen

Totaal onroerende zaken
De totale waarde van alle, in het kader van de wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ), gewaardeerde WOZ-objecten, per 1 januari.
Woningen
Waarde van de WOZ-objecten woningen, per 1 januari.

Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak worden gebruikt voor wonen.
De woningen worden in drie groepen onderscheiden:
1. Woningen dienend tot hoofdverblijf
Hieronder wordt verstaan onroerende zaken die als één geheel gedurende het gehele jaar worden gebruikt om in te wonen.
2. Woningen met praktijkruimte
We verstaan hieronder een onroerende zaak die in hoofdzaak wordt gebruikt voor woondoeleinden of waarin de bewoner tevens in het kader van een zelfstandig beroep of bedrijf activiteiten verricht of welke bedrijfsmatige activiteiten het karakter hebben van praktijk aan huis in de sfeer van de vrije beroepen (arts, fysiotherapeut, notaris, accountant) of waarbij het feit dat een zelfstandig beroep of bedrijf wordt uitgeoefend, blijkt uit een aankondiging die vanaf de openbare weg zichtbaar is of waarbij het mogelijk is een deel van de onroerende zaak aan te wijzen waar deze activiteiten plaatsvinden.
3. Recreatiewoningen en overige woningen
Dit zijn onroerende zaken die gedurende een deel van het jaar worden gebruikt voor woondoeleinden en waarbij het gebruik gedurende een deel van het jaar beperkt is of het zijn niet-zelfstandige eenheden, zoals studentenkamers, bejaardentehuizen, zusterflats en kloosters of onroerende zaken die ter beschikking staan aan het wonen zoals een aparte garage of schuur bij een woning. Hiermee wordt bereikt dat het voor de WOZ-waarde geen verschil maakt of de garage samen met de woning een onroerende zaak is of dat de garage een afzonderlijke onroerende zaak is.
Niet-woningen
De waarde van WOZ-objecten niet-woningen, per 1 januari.

De WOZ-objecten niet-woningen zijn de overige onroerende goederen waarin in hoofdzaak bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd.
De niet-woningen worden in vier groepen onderscheiden:
1. Boerderijen
Dit is een onroerende zaak, waarvan het gebruik (wonen of bedrijfsmatige activiteiten) direct verbonden is met de bedrijfsmatige exploitatie van cultuurgrond. Tot deze categorie behoren ook tuindersbedrijven. Woonboerderijen behoren niet tot de categorie boerderij. Woonboerderijen zijn woningen. Ook voormalige boerderijen waarin nu een ander bedrijf wordt uitgeoefend (bijvoorbeeld kantoor of winkel) zijn geen boerderij, maar bijvoorbeeld niet-woning.
2. Niet-woningen deels in gebruik als woning
Dit is een onroerende zaak die in hoofdzaak wordt gebruikt voor andere dan woondoeleinden en waarvan de aard zodanig is dat gebruik van de gehele onroerende zaak als woning niet voor de hand ligt (bijvoorbeeld een woonwinkelpand dat op grond van de objectafbakeningsregels als één onroerende zaak aangemerkt moet worden).
3. Niet-woningen
Niet-woningen zijn onder andere een onroerende zaak die geheel wordt gebruikt voor andere dan woondoeleinden en onroerende zaken waar het wonen is gecombineerd met andere functies (hotels, pensions, verpleeghuizen, gevangenissen).
4. Terreinen
Dit zijn ongebouwde onroerende zaken, zoals bijvoorbeeld niet bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, sportvelden en bouwgrond (waar nog geen bouwactiviteiten zijn verricht).
Gemiddelde woningwaarde
Voor de bepaling van de gemiddelde woningwaarde wordt alleen gebruik gemaakt van die WOZ-objecten omschreven als woningen dienend tot hoofdverblijf en woningen met praktijkruimte met een waarde groter dan nul euro.