De wondere wereld van ongelijkheid

/ Auteur: Robin Fransman
Een Smart naast een Mercedes geparkeerd in een parkeergarage
© Hollandse Hoogte

8/12/2017 

De gast-analist maakt gebruik van de open data van het CBS, kan onderzoekers van het CBS raadplegen en bepaalt zelf de onderwerpen waarover hij schrijft. Hij schrijft de artikelen inclusief zijn bevindingen voor eigen rekening; deze vertegenwoordigen niet de mening van het CBS. De artikelen verschijnen ook elders.

 Soms kun je dus geen artikel schrijven. Omdat de gegevens er niet zijn. Of, we hebben ze gedeeltelijk wel, maar om ze te ontsluiten vergt een forse investering. Ik kan u dus nu niet vertellen hoe het in Nederland nou echt zit met de ongelijkheid. Hoe dat zich ontwikkeld heeft de afgelopen twintig jaar.

En dat op zichzelf is belangrijk nieuws. Het betekent namelijk dat we gewoon geen precieze uitspraken kunnen doen over ongelijkheid en de ontwikkeling daarvan op detail niveau. Als de inkomens van heel Nederland stijgen dan weten we dat wel ongeveer. Of over hele grote groepen. Hoe het zit met de bulk in Nederland, pak hem beet 80% van bevolking, weten we het. Dat zijn de loonverdieners of gepensioneerden met ‘normale’ inkomens. Van de zelfstandigen, de ondernemers, en de top 1% weten we relatief weinig.

De data zijn er soms wel en soms niet. En voor de data die er zijn is het soms te duur om te ontsluiten. Dus als u iemand een uitspraak hoort doen over hoe gelijk Nederland is, geloof ze niet, want we weten het niet echt. En stuur ze dit artikel.

Wat eraan voorafging

Even wat achtergrond. De laatste jaren is er veel debat en discussie geweest over ongelijkheid wereldwijd, dankzij het werk van onder andere Piketty, Saez, Zucman en Milanovic.

Ook in Nederland is dat debat gevoerd. De WRR kwam in 2014 met het rapport “Hoe ongelijk is Nederland?” De conclusie, de vermogensongelijkheid is in Nederland zeer hoog, de inkomensongelijkheid is relatief laag, neemt wel toe, en wordt pas laag na de herverdeling door de overheid. De ongelijkheid in bruto inkomens neemt echter veel sneller toe. Maar in dezelfde week komt ook het CBS met een bericht. “Inkomensverschillen stabiel en laag” meldt het CBS. Heel ander bericht. Grote verwarring ontstaat. Ook het IMF, de OESO en het CPB bemoeien zich er mee. Wel ongelijker zeggen OESO en IMF. Nietes, zegt het CPB.

Er wordt dan een ‘wonk-sessie’ georganiseerd. Deskundigen komen bij elkaar om te praten over definities en meetmethodes en ze komen tot de conclusie, we weten het niet echt. We weten gewoon niet hoe het nou echt zit met de inkomens in Nederland. Verslag van die wonk sessie staat hier.

Zelf heb ik in die tijd ook een duit in het zakje gedaan. Uit een stuk van mij uit 2014:

Als we in Nederland over ongelijkheid praten dan wijzen veel mensen erop dat in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, de inkomens veel gelijkwaardiger zijn verdeeld. Ik heb daar twijfels bij. Het kan namelijk niet zo zijn dat de inkomens gelijkwaardiger zijn dan elders en tegelijkertijd de vermogens ongelijker. Immers, vermogen is vooral de accumulatie van (niet-uitgegeven) inkomen uit het verleden. Daarnaast hangt vermogen natuurlijk af van wat je spaart en hoe je investeert, maar de vrije besparingen zijn bij hogere inkomens natuurlijk zowel relatief als absoluut groter. Het is een kwestie van definitie. Wat zie je als inkomen? Er is niet alleen arbeidsinkomen, maar mensen hebben ook inkomen uit vermogen: huur, rente, dividenden, winst, en koers/prijs winsten. En juist die niet-arbeidsinkomsten zijn relatief het hoogst bij de hogere inkomens.

Daar zit hem wellicht de crux. Omdat we in Nederland de waardestijging van vermogen niet of nauwelijks belasten, wordt dat niet als inkomen gezien en dus ook niet of nauwelijks gemeten. En dat zie je terug in de statistieken en dan lijkt Nederland heel gelijk. In het VK en de VS wordt dat wel als inkomen gezien en ook belast, en zie je ze dus ook in de statistieken terug. In Nederland kunnen we dit niet allemaal goed meten en dus ook niet herleiden tot huishoudens. De Capital Gains zijn immers onbelast en worden dus niet gemeten of bijgehouden. In Box 2 kun je inkomen langdurig en zelfs generaties uitstellen en wordt op die manier niet aan huishoudens toegerekend. Daarnaast hebben huishoudens in Nederland ook nog Box 1 vermogen dat is vrijgesteld van belasting, dat zijn de spaar- en beleggingsverzekeringen die gekoppeld zijn aan de eigen woning, ook de Capital Gains en Capital Income daaruit is onbelast en wordt niet gemeten. Het CBS meet dus niet alle inkomens. Ze meet vooral de belaste inkomens. Belastingvrije inkomens, zoals waardestijgingen van het eigen huis, de effectenportefeuille, de eigen onderneming, ingehouden winst, wordt door het CBS niet gemeten. Als John de Mol en Joop van der Ende hun bedrijf Endemol verkopen voor 2 miljard euro wordt dat door het CBS niet als inkomen gezien want dat is een vermogenstransactie in hun definitie. En ook de waardestijging van hun aandeel in Endemol in de jaren voor de verkoop wordt niet als inkomen gezien, want dat is vermogenswinst en dus belastingvrij. In de statistieken van het CBS kun je dus zeer vermogend worden zonder ooit inkomen te hebben gehad.

Kortom, weten wij echt zeker dat de inkomens zo gelijk zijn in Nederland? Rekenen we wel al het inkomen mee? En als dat toch zo is, waar komt dan de ongelijkheid in vermogens in Nederland vandaan die bijna net zo groot is als in de VS?


De ongelijkheidsonderzoeken van Piketty, Saez en Zucman gaan uit van de ‘pre-tax income’, waar dus ook de capital gains inzitten voor de landen waar dat belast is. De VS, het VK, Duitsland, en anderen. Maar niet in Nederland.

Mijn plan als gastanalist van het CBS

Logisch dat ik als gastanalist van het CBS een slag vooruit wilde maken. Meer inzicht graag. Dat was het plan, en ik heb gefaald. De eerste stap was in de beschikbare statistieken duiken. En dan kom je erachter dat ze zo gestileerd zijn, zo gebaseerd op zichzelf redelijke aannames, dat het ze onbruikbaar maakt voor precieze studies naar ongelijkheid. Ik geef u een aantal voorbeelden.

Huren van huurders zijn inkomen van woningeigenaren.

In wat het CBS het besteedbare inkomen noemt, wordt aan huizenbezitters de huurwaarde van het huis als inkomen meegerekend. Als dan de huren sterk stijgen, zoals het geval was de afgelopen zes jaar, dan stijgen de inkomens van woningbezitters automatisch fors mee. Althans, in de statistieken, op de bankrekeningen gebeurt natuurlijk niets.

Rente op hypotheken wordt afgetrokken van inkomen

De rente die woningeigenaren betalen op hun hypotheek wordt afgetrokken van hun besteedbaar inkomen. Hun inkomen wordt daarmee verlaagd. De rentestand, de hoogte van de hypotheken bepalen daarmee ook de ontwikkeling van de besteedbare inkomens en vertroebelen zo het zicht op de inkomens. Ook plat dit de ongelijkheid in de statistieken af, het werkt schijnbaar nivellerend, omdat vooral de hogere inkomens de hogere hypotheken hebben.

Een huishouden is geen huishouden

In de inkomens op huishouden niveau wordt alles teruggerekend naar de gemiddelde (gestandaardiseerde) huishoudomvang. Meer mensen in een huishouden betekent immers meer kinderbijslag, of studiefinanciering en we hebben de efficiencywinst van samenwonen, enzovoorts. Wat huishoudens nu echt binnenkrijgen aan geld is daarmee verdwenen. Deze cijfers worden gebruikt om ongelijkheid te meten.

10%-groepen zijn wellicht betekenisloos

Voor zover we ongelijkheid meten doen we dat in 10%-groepen. De samenleving wordt gerangschikt in tien groepen van 10% en dan vergelijken we de gemiddelde inkomens in die groepen. Onderzoek uit het buitenland laat zien dat de grote groei van de inkomens vooral zit bij de top 1% en zelfs de top 0,1% van de bevolking. Die ontwikkelingen zijn nu onzichtbaar.

Zijn toeslagen wel inkomen?

De toeslagen die huishoudens krijgen worden nu als besteedbaar inkomen gerekend. De vraag is of dat ook werkelijk zo is voor alle toeslagen. Huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag is gekoppeld aan een specifieke uitgave. Is het daarmee nog wel besteedbaar inkomen? Stel dat huishoudens zelf meer moeten bijdragen aan bijvoorbeeld onderwijs, en voor lagere inkomens komt er een ‘onderwijstoeslag’. Onder de huidige systematiek stijgt dan hun inkomen, terwijl het enige dat verandert is dat ze ineens door de overheid als administratiekantoor en betaalrekening worden gebruikt. Daarbij komt dat het gebruik van toeslagen ook leidt tot minder privacy, een gevoel van afhankelijkheid, een extra verantwoordingsplicht, en extra controles die voor sommigen juist bijdragen aan een gevoel van ongelijkheid. Als we toeslagen als inkomen rekenen, dan moeten we eigenlijk ook het individuele gebruik van bijvoorbeeld zorg en inkomen en openbaar vervoer ook als inkomen zien. De definitie van besteedbaar inkomen rekken we dan op tot betekenisloosheid.

Pensioenpremies worden niet meegerekend

Pensioenpremies worden niet bij het inkomen gerekend, alleen de pensioenuitkeringen. Omdat je geen pensioenpremie betaalt over de eerste 13.000 euro (de franchise) van het loon, heeft dit een nivellerend effect in de statistiek, hogere inkomens krijgen relatief meer pensioenpremie.

Topinkomens zijn vaak geen loon

De top inkomens in Nederland, bijvoorbeeld van raden van bestuur, maar ook die van vrij gevestigden zoals advocaten, fiscalisten en accountants komen in eerste aanleg terecht in Management bv’s. Dat zijn ondernemingen, in Box 2, en blijven zo deels buiten beeld.

Dat is nog maar een greep, er is meer. Zo blijken we de inkomens van zzp’ers jarenlang te hoog te hebben ingeschat. Bovendien meten we de effectieve beloning in aandelenopties niet en we hebben natuurlijk het zwarte gat van de vermogenswinst die helemaal niet wordt gemeten. De 24 miljoen optiewinst van Rijkman Groenink wordt niet als arbeidsinkomen gezien, maar als vermogenswinst, terwijl het toch geheel samenhangt met zijn werk bij ABN AMRO.

Wat weten we wel?

Afgelopen september publiceerden Ferdy Otten en Marion van Brakel, beide werkzaam bij het CBS een artikel in ESB waarin ze laten zien dat de primaire ongelijkheid, zoals die tot stand komt in de vrije markt, is toegenomen de laatste vijftien jaar. Een steeds harder werkende herverdelingsmachine gaat dat weer tegen. Midden- en hogere inkomens betalen meer belasting en lagere inkomens krijgen meer uitkeringen en toeslagen, waardoor de uiteindelijke ongelijkheid in besteedbare inkomens ongeveer gelijk is gebleven. Het is een herkenbaar beeld, de WRR zei dat in 2014 ook al, maar alle beperkingen en kanttekeningen zoals hierboven geschetst zijn onverkort van kracht. De trend die ze signaleren is juist, maar hoe groot die trend is, of hoe deze is onderverdeeld in groepen is op veel onderdelen onzeker.

Wat is hiervan nu het probleem?

Laat ik even helder zijn, de statistieken van het CBS zijn natuurlijk niet fout of iets dergelijks. Ze zijn prima bruikbaar voor wie het bbp moet uitrekenen en wie een beeld wil krijgen van hoe het met de welvaart staat en hoe het met de bulk van alle huishoudens gaat. Ze zijn geschikt voor het meten van welvaart, ze zijn echter ongeschikt voor het goed meten van ongelijkheid, omdat ze de topinkomens missen, de arbeidsgerelateerde vermogenswinsten en omdat er nivellerende effecten in de meting zitten.

Als we bijvoorbeeld antwoord willen hebben op de vraag: Dragen in Nederland de sterkste schouders de zwaarste lasten? Dan zijn de huidige statistieken onbevredigend. We weten dat de herverdelingsmachine harder is gaan draaien, we weten dat de belastingdruk op kapitaal in Nederland relatie laag is. We weten ook dat de belastingdruk op arbeid is gestegen en op kapitaal is gedaald. Is dat fair in het licht van hoe de inkomensverdeling en ongelijkheid zich tussen kapitaalinkomen en arbeidsinkomen zich heeft ontwikkeld? We weten immers dat de nationale koek minder naar arbeid gaat en meer naar kapitaal, zoals blijkt uit de dalende arbeidsinkomensquote. Als het inkomen van arbeid daalt en dat van kapitaal stijgt, en de vermogensongelijkheid is hoog, dan moet de inkomensongelijkheid toch zijn toegenomen?

En de statistieken sluiten natuurlijk niet goed aan op de beleving van burgers. Op wat zij tot het relevante inkomen rekenen. Gewoon, wat er binnenkomt op de rekening. En het sluit niet aan bij wat veel burgers ervaren als jarenlange stagnatie van hun inkomen gekoppeld aan de sterke stijging van inkomens bij topmanagement en bestuurders. Maar die laatste, dat is de top 1% en top 0,1% die we niet meten in Nederland. De groei in consumentenbestedingen in Nederland lopen fors achter bij die in het buitenland. Dat kan je alleen verklaren uit lagere inkomensgroei. En dat blijkt ook te kloppen, al wordt het gecompenseerd doordat de overheid voor ons consumeert, de individuele overheidsconsumptie via het onderwijs, maar vooral ook de zorg. De overheid neemt dus een steeds groter deel van de bruto koek en geeft dat netto terug in vooral zorg. Die is natuurlijk niet gelijk verdeeld, vooral de ouderen profiteren van de zorg. Prima op zich, maar je mag dan wel de vraag stellen, hoe zijn de lasten en lusten van de individuele overheidsconsumptie dan verdeeld?

Ook dan blijken de statistieken niet bruikbaar. Dat kan beter.

Is de huidige ontwikkeling echt wat we willen? Willen we dat de primaire ongelijkheid steeds verder toeneemt en dat de overheid steeds sterker gaat herverdelen? Met almaar stijgende premie- en belastingtarieven tot gevolg?

Waar komt de onvrede vandaan?

Dat was eigenlijk de hoofdvraag die ik wilde beantwoorden. In de westerse wereld zien we overal politieke onrust en de opkomst van partijen aan de flanken van het politieke spectrum. In de meeste landen wordt toenemende ongelijkheid en de stagnerende inkomens als een belangrijke factor daarin gezien. In hoeverre speelt dat in Nederland dan ook een rol? Hebben we wel de onvrede, maar niet de toegenomen ongelijkheid? Dat zou bijzonder zijn.

We weten redelijk goed wat mensen tevreden of ontevreden maakt op dit gebied. De Nederlandse econoom Bernard van Praag was een pionier op dit terrein.

De meeste mensen accepteren een zekere graad van inkomensongelijkheid. Mensen zijn immers niet gelijk in termen van talent en inzet en hun situaties verschillen. Het gaat er dus niet om of er ongelijkheid is. Mensen accepteren heel gemakkelijk dat tweeverdieners gemiddeld meer verdienen dan éénverdieners, dat werkenden meer verdienen dan gepensioneerden. Dat gezinnen met kinderen meer inkomen hebben dan huishoudens zonder kinderen. Het gaat er om of men de ongelijkheid ervaart als redelijk, als fair. Ze vergelijken zichzelf daarvoor met anderen in dezelfde situatie. En door het te zien in historisch perspectief. Een verandering in ongelijkheid is dan belangrijker dan het absolute verschil. En wat mensen ervaren als fair hangt niet alleen af van de groep waarmee ze zichzelf vergelijken, maar ook van het inkomensniveau dat ze zelf hebben en de inspanning die ze daarvoor verrichten.

Als de toename van de ongelijkheid dus wordt gedempt omdat er meer tweeverdieners zijn, of omdat meer mensen AOW krijgen dan heeft dat dus weinig effect op wat mensen als redelijk en fair ervaren. Dat is immers logisch. Ook een demping van ongelijkheid door hogere toeslagen wordt anders ervaren dan extra inkomen uit eigen inspanning.

Wat ik wilde doen

Ik dacht dus, ik ga gewoon kijken wat huishoudens en individuen echt aan geld binnenkrijgen. En dan onderscheid maken tussen wat echt vrij besteedbaar is en wat niet (toeslagen). Wat ze zelf verdienen en wat van de overheid komt. Vermogenswinst kon sowieso niet, want die data heeft het CBS niet. Maar ik kan wel kijken naar inkomensbronnen uit werk: loon en pensioen. Separaat naar inkomen uit kapitaal: rente en dividend. En apart ook naar de herverdelingsmachine: toeslagen, hypotheekrenteaftrek, uitkeringen. Wat er echt cash binnenkomt bij mensen. Zonder alle correcties en ficties. En dan door de jaren heen kijken hoe die zich hebben ontwikkeld en hoe de (on)gelijkheid zich heeft ontwikkeld. En dan relevante doorsnedes maken. Door de tijd heen. En dan indelen in groepen waar mensen zichzelf mee vergelijken. Dus werkenden met werkenden, pensionado’s met pensionado’s. Gezinnen met gezinnen.

Dat kan technisch, want het CBS heeft alle belastingaangiftes IB. We kunnen dieper kijken naar ongelijkheid bij werknemers. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. Inzicht op die manier zou het CBS vele manmaanden werk kosten, waar het budget in ieder geval nu nog voor ontbreekt.

Maar ongelijkheid in inkomen uit vermogenswinst, box 2, dat kan technisch niet, want die data heeft CBS niet. Elke vergelijking van Nederland met Piketty cs is dus flauwekul. Appels en Peren. Elke conclusie dat het in Nederland wel meevalt met de ongelijkheid is in ieder geval niet gebaseerd op statistiek. De wens is daar wellicht de vader van de gedachte.


Robin Fransman is bereikbaar op Twitter: @RF_HFC