Internationale waardeketens en toegevoegde waarde van de handel

Het tweede hoofdstuk van de Internationalisation Monitor 2013 gaat in op de internationale waardeketens en de toegevoegde waarde van de handel. Dit hoofdstuk laat zien wat de bijdrage van de export aan de Nederlandse economie is, en hoe verschillende landen hier direct en indirect voor verantwoordelijk zijn.

Door het opknippen van productieprocessen zijn internationale waardeketens voor goederen en diensten ontstaan: vanuit het basisidee via productie naar consumptie door bedrijven en consumenten. De export bestaat hierdoor niet alleen uit goederen en diensten uit eigen land, maar ook uit geïmporteerde goederen en diensten die daar in verwerkt zijn. De toegevoegde waarde van de export is daarom niet gelijk aan de export zelf. Bijvoorbeeld, stel dat de Nederlandse industrie staal produceert voor de Duitse auto-industrie, die dit staal gebruikt voor de productie van auto’s voor China. Dan is de toegevoegde waarde in Nederland uiteindelijk niet dankzij Duitsland (het land waar Nederland naar exporteert), maar dankzij China (de eindconsument).

In 2011 bedroeg de toegevoegde waarde van de export in de totale toegevoegde waarde van Nederland 38 procent. Dat is 8 procentpunt meer dan het EU-14 gemiddelde; alleen België dankt een vergelijkbaar deel van haar toegevoegde waarde aan de export. Ook was Nederland relatief sterk afhankelijk van het buitenland. Want 32 procent van de binnenlandse consumptie, investeringen en overheidsbestedingen werd (direct of indirect) vervuld door goederen en diensten uit het buitenland. Ook dat is meer dan het Europese gemiddelde.

De gecreëerde toegevoegde waarde dankzij de BRIC-landen steeg gedurende de periode 1995-2011 van 1,5 tot 3,8 procent van alle toegevoegde waarde in Nederland. Het percentage in 2011 is daarmee hoger dan het Europees gemiddelde, dat 3,1 procent bedroeg. Wel zijn er landen (Duitsland) waar dit aandeel in de totale toegevoegde waarde nog hoger was.

Niet iedere bedrijfstak is even afhankelijk van de export. In 2011 was 84 procent van de industrie en delfstoffenwinning dankzij het buitenland, terwijl dat maar 12 procent was voor de bouw. De meeste bouwwerkzaamheden zijn immers in eigen land. De industrie en delfstoffenwinning waren het meest gericht op de landen die vóór 2004 al lid waren van de Europese Unie. De bedrijfstak transport en opslag was voor wat betreft de dankzij het buitenland gecreëerde toegevoegde waarde juist sterk afhankelijk van de landen buiten dat gebied.