Verdeling: Stapeling

De verschillen tussen bevolkingsgroepen die bij individuele indicatoren te zien zijn, gaan niet per se over dezelfde mensen. Op individueel niveau kunnen uitkomsten op verschillende thema’s stapelen. Veel mensen hebben een hogere brede welvaart op een paar thema’s en lagere brede welvaart op andere. Bij een deel van de mensen is een stapeling van uitkomsten te zien: zij hebben op veel thema’s een hoge brede welvaart of juist een lage brede welvaart.

  • De stapeling van gunstige uitkomsten concentreert zich vooral bij hbo’ers en universitair geschoolden, maar ook bij mensen die in Nederland geboren zijn met ouders die dat ook zijn en bij mensen in de leeftijd van 45 tot 65 jaar. Mannen zitten iets vaker bovenin de verdeling dan vrouwen.
  • De stapeling van ongunstige uitkomsten komt vooral voor bij mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma, mensen die buiten Europa zijn geboren en 65- tot 75-jarigen. Onderin komt bij vrouwen de stapeling van ongunstige uitkomsten iets vaker voor dan bij mannen.
  • Als we rekening houden met de onderlinge samenhang tussen indicatoren blijkt dat gezondheid het meest samenhangt met het aantal gunstige uitkomsten. Vervolgens hangt het hebben van betaald werk sterk samen met de stapeling van gunstige uitkomsten. Gezondheid en het hebben van werk zijn eveneens het sterkst gerelateerd aan het aantal ongunstige uitkomsten. Daarnaast hangt ook vertrouwen in anderen sterk samen met de stapeling van ongunstige uitkomsten.

Stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten

Bij de Indicatoren is gekeken naar de mate waarin de brede welvaart ‘hier en nu’ van verschillende bevolkingsgroepen op afzonderlijke indicatoren afwijkt van die voor de totale bevolking. Als een bevolkingsgroep op een indicator gemiddeld lager dan de totale bevolking scoort betekent dat echter niet dat alle mensen in deze groep laag scoren op deze indicator. Gemiddeld is bijvoorbeeld 85,3 procent van de mensen tevreden met het leven, terwijl dit onder 18- tot 25-jarigen 78,5 procent is. Hoewel dit lager is dan gemiddeld, zijn ook de meeste jongeren tevreden.

Daarnaast is het zo dat niet alle mensen die ondergemiddeld scoren op één van die indicatoren dat ook doen op andere indicatoren waarop de desbetreffende groep relatief laag scoort. Het is wel mogelijk dat gunstige of ongunstige uitkomsten van afzonderlijke indicatoren vaker voorkomen bij dezelfde mensen.

Dit roept de vraag op of gunstige en ongunstige uitkomsten evenwichtig verdeeld zijn over alle personen in een bevolkingsgroep, of dat telkens dezelfde mensen boven- en ondergemiddeld scoren. In dat laatste geval is sprake van een stapeling – of cumulatie – van gunstige of ongunstige uitkomsten. Die stapeling van (on)gunstige uitkomsten brengen we in beeld door een selectie van indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’ tezamen te bekijken per individu. Als (on)gunstige uitkomsten zich opstapelen bij personen, kijken we in welke mate deze stapeling voorkomt en wat de kenmerken zijn van de personen bij wie dit voorkomt.

De gegevens over hoeveel gunstige en ongunstige uitkomsten zich stapelen op individueel niveau zijn gebaseerd op het CBS-onderzoek Sociale samenhang en welzijn 2024, met hieraan gekoppeld cijfers uit de Integrale inkomens- en vermogensstatistiek van het voorafgaande jaar. Per persoon is bepaald wat de ‘score’ is op diverse indicatoren van brede welvaart. De indicatoren die daarbij geselecteerd zijn, vallen onder de acht thema’s van de ’Brede welvaart hier en nu’.

Het uitgangspunt is om voor elk van de acht thema’s tenminste één indicator mee te nemen. In de praktijk is dat gelukt voor zes van de acht thema’s, waarbij voor de thema’s Materiële welvaart en Samenleving twee indicatoren zijn meegenomen. Het thema Arbeid en vrije tijd betreft twee onderwerpen en wordt ook met twee indicatoren beschreven. In totaal zijn er dus 9 indicatoren, die staan weergegeven in de tabel hieronder, waarin ook staat aangegeven wanneer een uitkomst als gunstig of als ongunstig wordt gezien. Hoewel de indicatorenset onveranderd is ten opzichte van de editie van 2024, dient opgemerkt te worden dat er wel wijzigingen zijn in vergelijking met het referentiejaar 2019. Daarom zijn, voor vergelijkingsdoeleinden, enkele analyses herhaald voor het referentiejaar 2019. Uitgebreidere informatie is te vinden in de Technische toelichting.

Totaalbeeld

Gemiddeld hadden mensen in 2024 op 5,2 van de 9 indicatoren een gunstige, op 2,2 indicatoren een neutrale en op 1,4 indicatoren een ongunstige uitkomst. De groep mensen die bij 7 of meer indicatoren een gunstige brede welvaartsuitkomst heeft, wordt hier de bovenkant van de verdeling genoemd. Deze groep beslaat 24,3 procent van de bevolking. De groep mensen met minimaal 3 ongunstige uitkomsten wordt hier de onderkant van de verdeling genoemd; 18,1 procent van de bevolking behoort tot deze groep. De rest van de mensen (57,6 procent) vormt het midden van de verdeling.

Door aanpassingen in de indicatorenset en de afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling zijn cumulatiecijfers uit edities van deze monitor van vóór 2022 niet één op één vergelijkbaar met de cijfers uit deze editie. Als de nieuwe selectie en afbakening toegepast wordt op de data van 2019, blijkt dat de groep mensen voor wie gunstige uitkomsten samenkomen nagenoeg gelijk is (in 2024 24,3 procent tegen 24,7 procent in 2019). De groep mensen bij wie de ongunstige uitkomsten zich opstapelen is iets kleiner geworden (nu 18,1 procent tegen 20,1 procent in 2019). De middengroep – bij wie noch gunstige noch ongunstige uitkomsten stapelen – is daardoor gegroeid (van 55,2 procent in 2019 naar 57,6 procent in 2024). Hoewel de omvang van de groep aan de bovenkant van de verdeling vrijwel onveranderd is, dient wel opgemerkt te worden dat deze groep in de tussenliggende coronajaren 2020 en 2021 groter was (respectievelijk 27,5 procent en 25,7 procent) en in de daaropvolgende jaren 2022 en 2023 juist lager (respectievelijk 22,7 procent en 23,3 procent). 

Situatie bevolkingsgroepen in 2024

Uit de gegevens over de verschillen tussen bevolkingsgroepen voor de afzonderlijke indicatoren bleek dat zowel het onderwijsniveau als de herkomst van mensen sterk samenhangen met het hebben van een boven- of ondergemiddelde brede welvaart. Ook tussen leeftijdsgroepen zijn er behoorlijke verschillen. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn relatief klein, maar ook hier is te zien dat mannen vaker gunstige uitkomsten hebben. Hieronder wordt voor dezelfde bevolkingsgroepen beschreven in hoeverre er sprake is van cumulatie van (on)gunstige uitkomsten bij individuele personen binnen die groepen.

Stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten bij individuen binnen groepen
Percentage van iedere bevolkingsgroep dat aan de bovenkant, in het midden of aan de onderkant van de verdeling van de brede welvaart zit

Geslacht

Mannen
ongunstige resultaten Geslacht Mannen: 16,6%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geslacht Mannen: 56,7%gunstige resultaten Geslacht Mannen: 26,7%
Vrouwen
ongunstige resultaten Geslacht Vrouwen: 19,5%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geslacht Vrouwen: 58,5%gunstige resultaten Geslacht Vrouwen: 22%

Leeftijd

18-24
ongunstige resultaten Leeftijd 18-24: 19,4%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 18-24: 54%gunstige resultaten Leeftijd 18-24: 26,6%
25-34
ongunstige resultaten Leeftijd 25-34: 16,1%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 25-34: 58,7%gunstige resultaten Leeftijd 25-34: 25,2%
35-44
ongunstige resultaten Leeftijd 35-44: 14,7%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 35-44: 61,1%gunstige resultaten Leeftijd 35-44: 24,2%
45-54
ongunstige resultaten Leeftijd 45-54: 16,9%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 45-54: 53,2%gunstige resultaten Leeftijd 45-54: 29,9%
55-64
ongunstige resultaten Leeftijd 55-64: 19,8%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 55-64: 47,9%gunstige resultaten Leeftijd 55-64: 32,2%
65-74
ongunstige resultaten Leeftijd 65-74: 27,9%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 65-74: 53,9%gunstige resultaten Leeftijd 65-74: 18,1%
75+
ongunstige resultaten Leeftijd 75+: 11,3%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Leeftijd 75+: 80,2%gunstige resultaten Leeftijd 75+: 8,5%

Behaald onderwijsniveau

Basisonderwijs, vmbo, mbo1
ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Basisonderwijs, vmbo, mbo1: 32,1%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Basisonderwijs, vmbo, mbo1: 58,8%gunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Basisonderwijs, vmbo, mbo1: 9,2%
Havo, vwo, mbo2-4
ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Havo, vwo, mbo2-4: 17,3%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Havo, vwo, mbo2-4: 62,1%gunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Havo, vwo, mbo2-4: 20,5%
Hbo, wo
ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Hbo, wo: 8,5%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Hbo, wo: 53%gunstige resultaten Behaald onderwijsniveau Hbo, wo: 38,5%

Geboorteland en herkomst

Geboren in NL, ouders in NL
ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouders in NL: 13,7%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouders in NL: 59,2%gunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouders in NL: 27,1%
Geboren in NL, ouder(s) in Europa
ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) in Europa: 22,6%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) in Europa: 53,2%gunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) in Europa: 24,3%
Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa
ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa: 25,7%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa: 55,8%gunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa: 18,5%
Geboren in Europa (excl. NL)
ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in Europa (excl. NL): 22,4%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in Europa (excl. NL): 60,1%gunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren in Europa (excl. NL): 17,6%
Geboren buiten Europa
ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren buiten Europa: 39,9%niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren buiten Europa: 47,4%gunstige resultaten Geboorteland en herkomst Geboren buiten Europa: 12,7%
Stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten bij individuen binnen groepen
Categorie Groep ongunstige resultaten (%) niet-gunstige en niet-ongunstige resultaten (%) gunstige resultaten (%)
GeslachtMannen16,656,726,7
GeslachtVrouwen19,558,522
Leeftijd18-2419,45426,6
Leeftijd25-3416,158,725,2
Leeftijd35-4414,761,124,2
Leeftijd45-5416,953,229,9
Leeftijd55-6419,847,932,2
Leeftijd65-7427,953,918,1
Leeftijd75+11,380,28,5
Behaald onderwijsniveauBasisonderwijs, vmbo, mbo132,158,89,2
Behaald onderwijsniveauHavo, vwo, mbo2-417,362,120,5
Behaald onderwijsniveauHbo, wo8,55338,5
Geboorteland en herkomstGeboren in NL, ouders in NL13,759,227,1
Geboorteland en herkomstGeboren in NL, ouder(s) in Europa22,653,224,3
Geboorteland en herkomstGeboren in NL, ouder(s) buiten Europa25,755,818,5
Geboorteland en herkomstGeboren in Europa (excl. NL)22,460,117,6
Geboorteland en herkomstGeboren buiten Europa39,947,412,7


Onderwijsniveau. Wanneer gekeken wordt naar de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten blijken de verschillen tussen onderwijsniveaus groot. Van de mensen met een hbo- of universitair niveau behoort 39 procent tot de bovenkant van de verdeling met een hoge brede welvaart, tegenover 21 procent van de mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma en 9 procent van de mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Deze laatste groep zit vaker aan de onderkant van de verdeling; dat geldt voor 32 procent. Onder de andere twee groepen liggen die aandelen met respectievelijk 9 en 17 procent beduidend lager. De stapeling van gunstige uitkomsten concentreert zich dus sterk bij de hbo’ers en universitair geschoolden, terwijl de stapeling van ongunstige uitkomsten vooral voorkomt bij de groep met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Dit beeld komt overeen met eerdere jaren. De groep met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar scoort met name relatief vaak ongunstig op het hebben van betaald werk, vertrouwen in de medemens, inkomen en gezondheid.

Herkomst. Bij de stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten van mensen met een verschillende herkomst is het beeld wat genuanceerder dan uit de beschrijving van de 13 losse indicatoren naar voren komt. De grote lijnen zijn wel vergelijkbaar.
Mensen die in Nederland geboren zijn met ouders die dat ook zijn zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling en juist niet vaak aan de onderkant. Mensen die in Nederland zijn geboren, maar 1 of 2 ouders hebben die elders in Europa zijn geboren zitten ook relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling, maar in deze groep zitten beduidend meer mensen met een ongunstige stapeling dan onder mensen met een Nederlandse herkomst. Mensen die buiten Europa zijn geboren zitten relatief vaak onderin en minder vaak bovenin de verdeling. Met name bij vermogen, inkomen, betaald werk en vertrouwen in anderen scoort de groep die buiten Europa geboren is relatief vaak ongunstig. Het vertrouwen in instituties is bij deze groep juist relatief hoog. De overige herkomstgroepen vallen tussen deze groepen in.

Leeftijd. Mensen van 45 tot 65 jaar zitten relatief vaak aan de bovenkant van de verdeling: voor bijna 1 op de 3 van hen komen gunstige uitkomsten samen. Dat is boven het gemiddelde van 24 procent. Bij 65‑plussers is dat juist veel minder vaak het geval: voor 18 procent van de 65- tot 75‑jarigen en 8 procent van de 75‑plussers stapelen gunstige uitkomsten zich. In laatstgenoemde groep stapelen ongunstige uitkomsten zich echter ook minder vaak dan gemiddeld: 11 procent tegenover gemiddeld 18 procent. Dit betekent dat relatief veel 75-plussers in de middengroep zitten: 80 procent van hen heeft minder dan 3 ongunstige uitkomsten, maar ook minder dan 7 gunstige uitkomsten. Een stapeling van ongunstige uitkomsten komt wel relatief vaak voor onder 65- tot 75-jarigen, bij wie dit voor 28 procent het geval is (tegen 18 procent gemiddeld). Mensen van 65 jaar of ouder hebben immers minder vaak betaald werk en scoren mede daardoor ook relatief vaak ongunstig op inkomen, maar ook op gezondheid hebben ze relatief vaak een ongunstige uitkomst. Daar staat tegenover dat zij vaker gunstig scoren op vermogen en de tevredenheid met de vrije tijd. Het stapelingsbeeld voor mensen in deze leeftijdsgroep wijkt daarmee wat af van het beeld dat voor de 65- tot 75-jarigen wordt geschetst op basis van de 13 afzonderlijke indicatoren over brede welvaart: daar heeft deze groep wat meer gunstige dan ongunstige uitkomsten.

Geslacht. Mannen zitten iets vaker bovenin de verdeling (27 procent) dan vrouwen (22 procent). Onderin komt bij vrouwen vaker een stapeling van ongunstige uitkomsten voor (20 procent) dan bij mannen (17 procent). Vrouwen zitten eveneens iets vaker dan mannen in de middengroep, waarin geen stapeling van gunstige noch ongunstige uitkomsten is. Vrouwen scoren met name minder vaak dan mannen gunstig op gezondheid, het hebben van betaald werk, inkomen en vertrouwen. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn kleiner dan de verschillen naar andere kenmerken.


 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)Basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%)Havo, vwo, mbo2-4 (%)Hbo, wo (%)18-24 (%)25-34 (%)35-44 (%)45-54 (%)55-64 (%)65-74 (%)75+ (%)Geboren in NL, ouders in NL (%)Geboren in NL, ouder(s) in Europa (%)Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa (%)Geboren in Europa (excl. NL) (%)Geboren buiten Europa (%)
00,40,40,50,80,40,10,10,10,40,510,60,20,20,71,10,41,3
12,322,54,72,10,82,322,22,22,82,22,11,723,22,55,8
24,43,75,19,13,91,94,82,83,54,555,16,13,57,76,25,98,3
310,19,610,516,29,96,18,59,87,99,47,811,817,38,510,311,416,216,4
415,915,116,822,616,610,416,314,612,913,311,92026,615,113,219,215,720,9
521,621,222,123,82418,121,622,224,419,417,723,124,621,721,422,721,320,5
620,921,320,513,722,624,219,723,424,620,821,619,114,622,220,417,720,514,1
715,416,8146,914,122,517,217,615,51917,111,57,116,917,112,710,98,9
87,27,96,625,512,57,66,978,211,65,71,38,17,25,55,43,5
91,721,50,30,93,51,80,71,72,73,5102,100,31,30,3


 Totaal (%)Mannen (%)Vrouwen (%)Basisonderwijs, vmbo, mbo1 (%)Havo, vwo, mbo2-4 (%)Hbo, wo (%)18-24 (%)25-34 (%)35-44 (%)45-54 (%)55-64 (%)65-74 (%)75+ (%)Geboren in NL, ouders in NL (%)Geboren in NL, ouder(s) in Europa (%)Geboren in NL, ouder(s) buiten Europa (%)Geboren in Europa (excl. NL) (%)Geboren buiten Europa (%)
031,433,529,315,830,243,327,736,838,6373610,927,134,831,220,326,817,4
131,130,931,327,232,433,132,229,730,328,828,633,73733,328,128,426,321
219,41919,824,920,115,120,717,416,417,315,527,424,618,218,125,624,521,7
310,39,61117,610,35,210,5108,68,69,116,99,58,51314,314,417,4
44,74,25,18,14,32,36,14,13,24,35,67,71,63,35,97,54,612,4
52,11,82,44,120,71,61,51,933,12,80,11,232,93,46,8
60,70,50,81,80,50,10,50,40,60,71,60,40,10,50,60,202,6
70,30,30,20,40,20,10,50,10,40,40,30,100,200,400,8
80000,1000,10000,100000,200
9000000000000000000


De kenmerken van de bevolking die in dit hoofdstuk worden beschreven hangen deels met elkaar samen. Zo zijn bijvoorbeeld mensen die in Nederland geboren zijn maar waarvan tenminste één ouder in het buitenland geboren is gemiddeld relatief jong en hebben ouderen minder vaak dan gemiddeld een hbo- of universitair niveau of daarmee vergelijkbaar. Als we rekening houden met de onderlinge samenhang van kenmerken blijkt onderwijsniveau het meest verband te houden met het aantal indicatoren waarop mensen een gunstige of ongunstige uitkomst hebben. Daarna volgen herkomst en leeftijd. Het hebben van een geboorteland buiten Europa hangt daarbij iets sterker samen met het aantal ongunstige indicatoren en (hogere) leeftijd met het aantal gunstige indicatoren. De samenhang met geslacht is het minst sterk.

Niet alleen de kenmerken van de bevolking (geslacht, leeftijd, herkomst en onderwijsniveau), maar ook de indicatoren voor brede welvaart hangen deels met elkaar samen. Inkomen en vermogen correleren bijvoorbeeld, maar ook de ervaren gezondheid en het al dan niet hebben van betaald werk hangen samen. Als we rekening houden met de onderlinge samenhang tussen indicatoren blijkt gezondheid het meest verband te houden met het aantal gunstige uitkomsten, gevolgd door het hebben van betaald werk. Gezondheid en het hebben van werk zijn eveneens het sterkst gerelateerd aan het aantal ongunstige uitkomsten. Daarnaast hangt ook vertrouwen in anderen sterk samen met de stapeling van ongunstige uitkomsten.

Voor verschillende bevolkingsgroepen zijn specifieke indicatoren relatief meer of minder gerelateerd aan het aantal (on)gunstige uitkomsten dan gemiddeld. Voor 55- tot 65-jarigen hangt het hebben van betaald werk sterker samen met het aantal gunstige uitkomsten dan voor anderen. Voor 65-plussers is het vermogen relatief bepalender. Voor 18- tot 35-jarigen is de tevredenheid met de vrije tijd ook bepalend, terwijl dit voor hogere leeftijdsgroepen minder bepalend is.

Waar het hebben van werk, gezondheid en vertrouwen in anderen gemiddeld het meest gerelateerd zijn aan het aantal ongunstige uitkomsten, is voor 75-plussers het hebben van werk minder gerelateerd en is inkomen juist relatief sterk gerelateerd aan het aantal ongunstige uitkomsten. Voor mensen die niet in Nederland geboren zijn is de tevredenheid met de woning ook relatief sterker gerelateerd aan het aantal ongunstige uitkomsten dan voor mensen met een andere herkomst/geboorteland.

Veranderingen ten opzichte van 2019

Door een aanpassing in de selectie van de indicatoren en de bijgestelde afbakening van de boven- en onderkant van de verdeling zijn cumulatiecijfers uit eerdere edities van deze Monitor niet één op één vergelijkbaar met de cijfers in deze editie. Om de ontwikkeling in stapeling wel inzichtelijk te maken, is de nieuwe indicatorselectie en afbakening ook toegepast op de data uit referentiejaar 2019. Hieruit is op te maken dat 0,4 procentpunt minder personen tot de bovenkant van de verdeling behoren (24,3 procent in 2024 tegen 24,7 procent in 2019). De groep aan de onderkant is ook 2,0 procentpunt kleiner geworden. Voor de specifieke bevolkingsgroepen valt het volgende op:

  • Het aandeel mannen dat aan de bovenkant van de verdeling zit is gedaald met 0,7 procentpunt, terwijl dit bij vrouwen onveranderd is. Aan de onderkant van de verdeling is het aandeel van mannen iets minder sterk gedaald (-1,7 procent) dan van vrouwen, waar de groep met een ongunstige stapeling met 2,2 procentpunt is afgenomen. Zowel onder mannen als vrouwen is de middengroep groter geworden ten opzichte van 2019.
  • Wat de ontwikkeling voor de verschillende leeftijdsgroepen betreft, is te zien dat het deel van de 18- tot 45-jarigen in de middengroep groter is geworden. Onder 18- tot 25-jarigen en 35- tot 45-jarigen komt dit doordat met name de groep aan bovenkant kleiner is geworden, terwijl onder 25- tot 35-jarigen juist de groep aan de onderkant van de verdeling minder groot is dan in 2019. Met name 65- tot 75-jarigen zitten vaker in de bovenkant van de verdeling dan in 2019.
  • Bij de verschillende onderwijsniveaus zien we dat de ontwikkeling naar het midden trekt. De groepen aan de bovenkant en aan de onderkant van de verdeling zijn kleiner geworden of vrijwel gelijk gebleven. De groep in het midden van de verdeling is daardoor groter geworden. Bij mensen met een havo-, vwo- of mbo-diploma is deze groep met 3,8 procentpunt gestegen, en bij de hbo’ers en universitair geschoolden is dit 3,3 procentpunt.
  • Bij herkomst valt op dat bij mensen die geboren zijn in Nederland en een of twee ouders hebben die buiten Europa zijn geboren in 2024 beduidend meer mensen in het midden van de verdeling vallen (8,0 procentpunt) dan in 2019. Dit komt met name omdat bij hen het aandeel mensen aan de bovenkant gedaald is, met 6,3 procentpunt. Voor mensen die zelf buiten Europa geboren zijn is een vergelijkbare verschuiving richting de middengroep te zien. De groep aan de bovenkant is kleiner geworden met 3,1 procentpunt. De groep in het midden van de verdeling is juist gegroeid met ruim 3,3 procentpunt. Mensen die geboren zijn in Nederland en een of twee ouders hebben die elders in Europa zijn geboren zijn ten opzichte van 2019 juist vaker aan de bovenkant te vinden (5 procentpunt stijging) en minder vaak in de middengroep (8,0 procentpunt daling).