Hoe meet het CBS ICT-vaardigheden?

In de enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ vraagt het CBS aan mensen welke ICT-activiteiten zij recent hebben uitgevoerd. Met deze informatie stelt het CBS indicatoren samen die de ICT-vaardigheden van de bevolking in kaart brengen. Alle EU-landen passen dezelfde methode toe, waardoor uitkomsten van Nederland internationaal vergelijkbaar zijn.

Vier ‘deelindicatoren’ beschrijven de ICT-vaardigheden op een specifiek gebied. Het gaat om de gebieden informatie, communicatie, computers / online diensten, en software. Daarnaast geeft een ‘totaalindicator’ informatie over de algehele ICT-vaardigheden.

Deelindicatoren

De vier deelindicatoren omvatten de volgende activiteiten.

1. Informatie
- een bestand kopiëren of verplaatsen*
- privédocumenten, foto’s, muziek, video’s of andere bestanden op internet opslaan, bijvoorbeeld met Dropbox, Apple iCloud, Google Drive of Microsoft OneDrive
- informatie zoeken op websites van overheidsinstanties en publieke instanties*
- informatie zoeken over goederen en diensten
- informatie zoeken die te maken heeft met gezondheid
Voor deze indicator gelden de volgende scores: geen vaardigheden (de respondent heeft geen van deze activiteiten uitgevoerd in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek), basisvaardigheden (1 activiteit uitgevoerd), meer dan basisvaardigheden (meer dan 1 activiteit uitgevoerd).

2. Communicatie
- e-mail versturen en ontvangen
- deelnemen aan een sociaal netwerk, zoals Facebook of Twitter
- privé via internet bellen met software zoals Skype of FaceTime
- zelfgemaakte foto’s, muziek, video’s, tekst of software uploaden
Voor deze indicator gelden de volgende scores: geen vaardigheden (de respondent heeft geen van deze activiteiten uitgevoerd in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek), basisvaardigheden (1 activiteit uitgevoerd), meer dan basisvaardigheden (meer dan 1 activiteit uitgevoerd).

3. Computers / online diensten
Deze indicator bestaat uit twee componenten: computerproblemen oplossen en online diensten gebruiken.

A. Computerproblemen oplossen
- bestanden overzetten tussen apparaten, bijvoorbeeld van een smartphone, camera of muziekspeler naar een laptop*
- software of apps installeren*
- de instellingen van software veranderen, inclusief het besturingssysteem of veiligheidssoftware*

B. Online diensten gebruiken
- producten kopen via internet voor privégebruik
- producten verkopen via internet
- volledig online een cursus volgen
- online cursusmateriaal raadplegen zoals elektronische leerboeken of audiovisueel materiaal voor een cursus die niet volledig online gegeven wordt
- communiceren met docenten of studenten via educatieve websites of portals
- internetbankieren

Voor deze indicator gelden de volgende scores: geen vaardigheden (0 activiteiten uitgevoerd), basisvaardigheden (ten minste 1 activiteit van alleen A of alleen B uitgevoerd), meer dan basisvaardigheden (ten minste 1 activiteit van A én B uitgevoerd).

4. Software
Deze indicator onderscheidt twee moeilijkheidsgraden van softwaregebruik: basis en geavanceerd.

A. Basis
- een programma voor tekstverwerking gebruiken, zoals Word*
- een spreadsheetprogramma gebruiken, zoals Excel*
- een programma gebruiken om foto’s, video’s of geluidsopnamen te bewerken*

B. Geavanceerd
- presentaties maken met software zoals Powerpoint of Prezi, waarin bijvoorbeeld tekst, afbeeldingen, tabellen of grafieken zijn opgenomen*
- geavanceerde Excelfuncties voor data-analyse gebruiken, zoals gegevens sorteren of filteren, formules gebruiken of grafieken maken*
- computerprogramma’s schrijven in een programmeertaal*

De scores op de indicator ‘software’ zijn als volgt: geen vaardigheden (0 activiteiten uitgevoerd), basisvaardigheden (ten minste 1 activiteit van A, en 0 activiteiten van B uitgevoerd), meer dan basisvaardigheden (ten minste 1 activiteit van B uitgevoerd).

Totaalindicator

De score op de totaalindicator wordt afgeleid van de vier deelindicatoren. Een respondent kan als volgt scoren op de totaalindicator:
- geen vaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren ‘geen vaardigheden’,
- weinig vaardigheden: de respondent heeft op 1, 2 of 3 deelindicatoren ‘geen vaardigheden’,
- meer dan basisvaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren ‘meer dan basisvaardigheden’.
In alle overige gevallen krijgt de respondent ‘basisvaardigheden’ toegekend als score op de totaalindicator.

Recente activiteiten

De ICT-vaardigheden zijn bepaald op basis van recente activiteiten. Voor de meeste indicatoren gaat het daarbij om activiteiten die zijn uitgevoerd in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek. Bij sommige activiteiten is echter aan respondenten gevraagd of zij deze hebben uitgevoerd in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek. Die activiteiten zijn hierboven voorzien van een asterisk (*). Bij de berekening van de ICT-vaardigheden is voor deze activiteiten aangenomen dat ze ook in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek zijn uitgevoerd.