Bedrijfsspaarregeling

Wettelijke, fiscaal aantrekkelijke regeling die het sparen onder werknemers beoogt te bevorderen.
Op 1 januari 1994 trad de Wet bedrijfsspaarregelingen (Staatsblad 1994, nummer 936) in werking. De bedrijfsspaarregeling is met ingang van 2003 aangepast: de winstdelingsregeling en de premiespaarregeling zijn afgeschaft en de spaarloonregeling is aangepast.

De bedrijfsspaarregeling kent met ingang van 2003 dus twee componenten.
1. Spaarloonregeling.
Periodiek of eenmalig houdt de werkgever een bedrag in van het brutoloon dat gestort wordt op een aparte spaarloonrekening (of effectenrekening) van de werknemer. Elk jaar kent een maximaal spaarbedrag dat na vier jaar geblokkeerd te zijn, belastingvrij kan worden opgenomen. Tussentijds opnemen is mogelijk:
- voor het voldoen van premies van bepaalde levensverzekeringen;
- bij aankoop van een eigen huis;
- bij huwelijk;
- bij ontslag;
- voor financiering van kinderopvang (vanaf 1 januari 2005).
De rente is vrij opneembaar tot een bepaald bedrag (belastingvrij) en wordt niet verrekend met de algemene belastingvrijstelling. In 2003 heeft een wetswijziging vervroegd deblokkeren van de spaarlooninleg uit 2000 en de premiespaarinleg uit 2000 en 2001 mogelijk gemaakt. In 2005 heeft een wetswijziging vervroegd deblokkeren van de spaarlooninleg uit 2002 tot en met 2004 mogelijk gemaakt vanaf 1 september 2005.

2. Aandelenoptieregeling.
De werkgever kan de werknemer een optie geven op een of meer aandelen van zijn NV of BV. De optie wordt gewaardeerd tegen de koers van het aandeel op het moment van toekenning.

In vergelijking met de Wet van 1 januari 1994 zijn daarmee de volgende twee componenten vervallen:
1. Winstdelingsregeling.
De werknemer kan een winstuitkering ontvangen. Hij betaalt hierover geen belasting, maar de werkgever wel, tenzij het bedrag niet in contant wordt uitbetaald maar op een geblokkeerde rekening wordt gezet. In dat geval wordt de uitkering gezien als een spaarloonregeling. Over deze regeling bestaat Op 1 januari 1994 trad de Wet bedrijfsspaarregelingen (Staatsblad 1994, nummer 936) in werking. De bedrijfsspaarregeling is met ingang van 2003 aangepast: de winstdelingsregeling en de premiespaarregeling zijn afgeschaft en de spaarloonregeling is aangepast.

De bedrijfsspaarregeling kent met ingang van 2003 dus twee componenten.
1. Spaarloonregeling.
Periodiek of eenmalig houdt de werkgever een bedrag in van het brutoloon dat gestort wordt op een aparte spaarloonrekening (of effectenrekening) van de werknemer. Elk jaar kent een maximaal spaarbedrag dat na vier jaar geblokkeerd te zijn, belastingvrij kan worden opgenomen. Tussentijds opnemen is mogelijk:
- voor het voldoen van premies van bepaalde levensverzekeringen;
- bij aankoop van een eigen huis;
- bij huwelijk;
- bij ontslag;
- voor financiering van kinderopvang (vanaf 1 januari 2005).
De rente is vrij opneembaar tot een bepaald bedrag (belastingvrij) en wordt niet verrekend met de algemene belastingvrijstelling. In 2003 heeft een wetswijziging vervroegd deblokkeren van de spaarlooninleg uit 2000 en de premiespaarinleg uit 2000 en 2001 mogelijk gemaakt. In 2005 heeft een wetswijziging vervroegd deblokkeren van de spaarlooninleg uit 2002 tot en met 2004 mogelijk gemaakt vanaf 1 september 2005.

2. Aandelenoptieregeling.
De werkgever kan de werknemer een optie geven op een of meer aandelen van zijn NV of BV. De optie wordt gewaardeerd tegen de koers van het aandeel op het moment van toekenning.
In vergelijking met de Wet van 1 januari 1994 zijn daarmee de volgende twee componenten vervallen:
1. Winstdelingsregeling.
De werknemer kan een winstuitkering ontvangen. Hij betaalt hierover geen belasting, maar de werkgever wel, tenzij het bedrag niet in contant wordt uitbetaald maar op een geblokkeerde rekening wordt gezet. In dat geval wordt de uitkering gezien als een spaarloonregeling. Over deze regeling bestaat enige verwarring, de een ziet dit als een winstdelingsregeling de ander als een spaarloonregeling.
2. Premiespaarregeling.
De werknemer spaart een bedrag van zijn nettoloon. Nadat het spaargeld vier jaar heeft vastgestaan mag de werkgever een premie toekennen van maximaal 100% over het gespaarde bedrag. Onder de besparingen vallen ook premies van levensverzekeringen, aflossingen op hypothecaire leningen en premies voor een spaarhypotheek.