Woonquote

De gemiddelde woonquote van een groep wordt berekend door eerst per huishouden de woonquote te bepalen en hier vervolgens een gemiddelde van te nemen. Hierdoor is de gemiddelde woonquote niet gelijk aan de gemiddelde totale woonlasten van een groep gedeeld door het gemiddelde besteedbaar inkomen van de groep. Bovendien wordt het verschil met deze berekening versterkt door de correctie op de woonlasten van huishoudens met extreem hoge woonlasten. De woonlasten zijn gemaximaliseerd op 99,7 procent van het besteedbaar inkomen.

De woonquote volgens het CBS wijkt af van de woonquote gerapporteerd in de kernpublicatie van WoON 2018, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (publicatie door Companen). In de berekening in de WoON-kernpublicatie is de gemiddelde woonquote van eigenaren 28,0 en van huurders 34,7. Het verschil tussen de quotes van BZK en het CBS wordt veroorzaakt door het kiezen van een andere doelpopulatie. BZK heeft ervoor gekozen om huishoudens met een inkomen minder dan 90% van het sociaal minimum niet mee te nemen, het CBS neemt deze groep wel mee in de berekening van de woonlasten. Het besteedbaar inkomen volgens WoON is eveneens anders afgebakend dan in Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek van het CBS.