De kans op armoede voor personen uit een huishouden is afgebakend aan de hand van de lage-inkomensgrens (armoedegrens). De lage-inkomensgrens vertegenwoordigt voor alle huishoudens hetzelfde welvaartsniveau. De hoogte van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979 is hierbij het vertrekpunt. In dat jaar was de koopkracht van de bijstand het hoogst. Voor andere typen huishoudens is de lage-inkomensgrens vastgesteld door een opslagfactor toe te passen, die is gebaseerd op de feitelijke extra kosten van huishoudens met een andere omvang en samenstelling. Voor de jaren na 1979 is de lage-inkomensgrens gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling, waardoor zij geschikt is voor vergelijking in de tijd.
Terug naar artikel