Ook koopkrachtverlies huishoudens in 2004

Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens is in 2004 verder teruggelopen. De winst van het bedrijfsleven is echter gestegen. Fors hogere pensioenpremies krikten het vermogen van de pensioenfondsen op. Het overheidstekort nam fors af en is uitgekomen op 2,1 procent van het bruto binnenlands product (BBP). Dit blijkt uit gegevens van het CBS over de ontwikkeling van de Nederlandse economie.

Reëel beschikbaar inkomen huishoudens daalt 1,4 procent

Het beschikbaar inkomen van huishoudens is in 2004 vrijwel gelijk gebleven aan dat van 2003. Rekening houdend met de inflatie komt dit neer op een daling van het reëel beschikbaar inkomen met 1,4 procent. In 2003 was de daling nog groter.

Het looninkomen nam met 1,4 procent toe, het ontvangen inkomen uit sociale uitkeringen en pensioenen met bijna 3 procent. Van deze inkomensstijging bleef niets over omdat de huishoudens aanzienlijk meer kwijt waren aan de som van belastingen en premies. Dit kwam vooral doordat de afgedragen pensioenpremies met bijna 9 procent stegen.

De consumptieve bestedingen van huishoudens zijn in volume gelijk gebleven. Door prijsstijgingen kwam de waarde van de bestedingen 1 procent hoger uit.

Schulden huishoudens blijven toenemen

De schulden van huishoudens namen met ruim 44 miljard euro toe tot 536 miljard euro. Van deze toename kwam 90 procent voor rekening van de woninghypotheken. In totaal stond er eind 2004 voor 451 miljard euro aan woninghypotheken uit. Als percentage van hun beschikbaar inkomen nam de schuld van huishoudens toe van 177 in 2001 tot 234 in 2004.

Effecten uit de gratie

De spaartegoeden stegen in 2004 met 14,5 miljard tot 198 miljard euro. Opnieuw kozen de huishoudens voor risicomijdend sparen maar de toename is 4,7 miljard minder dan in het topjaar 2003. Effecten waren in 2004 uit de gratie. Huishoudens verkochten in 2004 per saldo voor 5,1 miljard aan aandelen en 0,5 miljard aan obligaties, terwijl er in 2003 nog per saldo voor 7 miljard aan effecten werd gekocht. Door bijna 9 miljard koersstijgingen nam de omvang van het effectenbezit van huishoudens desondanks toe met 3 miljard

Winstherstel voor niet-financiële bedrijven

De toegevoegde waarde van niet-financiële bedrijven steeg in 2004 met 2,7 procent. Deze stijging is het dubbele van die in 2003. In reële termen steeg de toegevoegde waarde van niet-financiële bedrijven met 2,2 procent, tegen 1,7 procent voor de totale economie.

Overigens is het beeld niet voor alle bedrijfstakken hetzelfde. Bij de detailhandel bijvoorbeeld nam de toegevoegde waarde met meer dan 6 procent af. Dit was vrijwel volledig het gevolg van prijsdalingen. Een van de belangrijkste oorzaken hiervan is de supermarktoorlog die al meer dan een jaar aanhoudt.

In voorgaande jaren was de stijging van de toegevoegde waarde vooral het gevolg van kostenreductie. In 2004 kwam dit voornamelijk door het lichte productieherstel bij bedrijven.

De loonsom nam met 1,0 procent toe, duidelijk minder dan in eerdere jaren. Deze beperkte stijging was het gevolg van een aanhoudende daling van de werkgelegenheid bij de bedrijven enerzijds en van een steeds sterkere loonkostenmatiging anderzijds. Bedrijven betaalden minder rente en ontvingen meer dividend. De winst na belastingen nam hierdoor met 7,0 miljard toe tot 60,8 miljard euro.

Deze winsttoename is gebruikt voor hogere uitkeringen aan aandeelhouders en hogere investeringen. De rest van de extra middelen is gebruikt om de financiële balans te versterken. Deze zijn weggezet in deposito’s en gebruikt voor het aflossen van uitstaande leningen. 

Marges bankwezen onder druk

In 2004 heeft het bankwezen haar toegevoegde waarde met slechts 2 procent zien toenemen, na stijgingen van meer dan 10 procent in 2002 en 2003. Toch nam de vraag naar krediet sterk toe. De lage renteniveaus zorgden voor veel nieuwe hypotheekaanvragen en leidden eveneens tot veel oversluitingen. In totaal stegen de langlopende kredieten van het bankwezen vorig jaar met 63 miljard, waarvan bijna de helft bestemd was voor woninghypotheken.

Ondanks flink meer kredietverlening stond de winstgevendheid van banken in 2004 onder druk door de verkrapping van de rentemarge. Het niveau van de kortlopende rente, waartegen banken geld opnemen, stabiliseerde, terwijl de langlopende rente, waartegen banken vooral gelden uitzetten, verder daalde naar historisch lage niveaus. 

Arbeidsinkomensquote marktsector gedaald

Het bescheiden productieherstel bij nog steeds dalende werkgelegenheid leidde tot een sterke stijging van de arbeidsproductiviteit van de marktsector. Die nam in 2004 met 4,3 procent toe. Dit is aanzienlijk meer dan in 2002 en 2003 toen de stijging respectievelijk 1,0 en 1,7 procent bedroeg.

Omdat ook de loonvoet per arbeidsjaar minder steeg dan in voorgaande jaren, daalden de loonkosten per eenheid product voor het eerst in jaren, en wel met 1,1 procent. De arbeidsinkomensquote van de marktsector nam per saldo af van 80,4 tot 80,0 procent.

Flinke groei vermogen pensioenfondsen

De bruto pensioenpremies stegen in 2004 met bijna 9 procent. Deze stijging was nauwelijks minder dan de bijna 10 procent in 2003. De uitkeringen stegen slechts beperkt. Op hun beleggingen behaalden de institutionele beleggers een koerswinst van 25 miljard. De verzekeringstechnische reserves van de pensioenfondsen en verzekeraars zijn daardoor in 2004 met ruim 61 miljard euro toegenomen tot een niveau van 777 miljard. Dit leidde tot een verbetering van de dekkingsgraad van pensioenfondsen. Daartegenover nam door de lage rente de contante waarde van de uitstaande verplichtingen van pensioenfondsen ook sterk toe.

Daling overheidstekort, toename overheidsschuld

Het overheidstekort (EMU-saldo) is in 2004 uitgekomen op 2,1 procent van het BBP. In 2003 kwam het tekort nog uit op 3,1 procent. Het lagere tekort was vooral te danken aan de daling van het tekort bij de centrale overheid van 2,8 procent naar 1,8 procent van het BBP.

De reductie van het tekort is een gevolg van matig gestegen uitgaven (1,5 procent) tegenover hogere inkomsten (3,9 procent). Als percentage van het BBP daalden de uitgaven zelfs met 0,5 procentpunt. De inkomsten groeiden met 0,6 procent van het BBP. De helft van deze stijging was te danken aan hogere niet-belastinginkomsten, vooral dividenden. De totale belasting- en premiedruk in Nederland kwam in 2004 uit op 37,3 procent BBP, iets hoger dan in 2003 (37,0 procent). De belastinginkomsten stegen dit jaar ondanks de matige economie met 3,2 procent. Grootste stijger was de vennootschapsbelasting vanwege de hogere winsten van bedrijven. De premies voor de sociale verzekeringen brachten 4,2 procent meer op in 2004. De grootste stijging kwam voor rekening van de AWBZ en de WW.

De overheidsuitgaven namen in 2004 slechts licht toe. Belangrijkste oorzaak is de geringe stijging van de loonuitgaven en de materiële uitgaven. De uitkeringen van sociale verzekeringen en voorzieningen, met 18,7 procent van het BBP de grootste uitgavencategorie, groeiden mee met het BBP. De AWBZ-uitgaven stegen wel fors, evenals de WW-uitkeringen. Dit werd gecompenseerd door matige ontwikkelingen bij de andere uitkeringen en voorzieningen. Daarnaast investeerde de overheid minder en daalden ook de rente-uitgaven iets.

Het overheidstekort werd in 2004 voornamelijk gefinancierd door de uitgifte van obligaties. De EMU-schuld nam toe met 9,4 miljard euro. Voor het tweede opeenvolgende jaar nam de EMU-schuldquote toe, van 51,9 procent BBP in 2003 naar 52,5 procent in 2004. 

Groei nationaal inkomen vrijwel gelijk aan BBP-groei

In 2004 was het saldo op de lopende rekening met het buitenland 2,0 miljard euro hoger dan in 2003. Belangrijkste oorzaak van deze lichte verbetering was een 2,4 miljard euro hoger overschot op de goederen- en dienstenrekening. Het saldo van de primaire inkomens was in 2004 iets positiever dan in 2003. Vooral de door Nederland ontvangen rente en dividenden uit het buitenland waren hoger, maar daar stond een stijging van de door Nederland betaalde winstuitkeringen en ingehouden winsten op directe buitenlandse investeringen tegenover.

Het saldo van de primaire inkomens kwam in 2004 uit op 1,1 miljard euro tegenover 0,8 miljard een jaar eerder. De groei van het bruto nationaal inkomen (BNI) was daarmee nagenoeg even groot als de groei van het BBP (2,6 procent). Het saldo van de secundaire inkomens verslechterde echter met ruim 0,7 miljard. Belangrijkste oorzaak is de hogere BNI-afdracht van Nederland aan de Europese Unie. Deze is in 2004 gestegen tot 3,2 miiljard.

De PDF bevat het volledige persbericht inclusief tabellen en grafieken.