Auteur(s): Lea Kröner (Universiteit Utrecht), Marieke de Bruine en Ruben van Gaalen

Vrouwen zonder eigen inkomen

Nieuwe inzichten met een clusteranalyse

Over deze publicatie

In dit artikel wordt in kaart gebracht wat de kenmerken zijn van vrouwen in Nederland die geen eigen inkomen hebben uit werk of uitkering. Het ging in 2022 om bijna 288 duizend (6,1 procent) 15- tot 65-jarige vrouwen, die ook geen onderwijs volgden.Er kunnen vier clusters vrouwen worden onderscheiden.
– Moeders met volwassen kinderen (48,9 procent), gemiddeld 58 jaar oud, veelal in Nederland geboren en vaak wonend in huishoudens met een relatief hoge financiële welvaart.
– Moeders van schoolgaande kinderen (22,9 procent), gemiddeld 47 jaar oud, relatief vaak buiten Nederland geboren.
– Moeders van jonge kinderen (0-4jaar) (14,6 procent), gemiddeld 34 jaar oud, vrijwel allen samenwonend, de helft buiten Nederland geboren, vaak wonend in een huishouden met relatief weinig financiële welvaart.
– Ongehuwde vrouwen (13,7 procent), gemiddeld 40 jaar oud, waarvan 30 procent alleen woont, relatief vaak zonder kinderen (68 procent), in een huishouden met een gemiddeld hoge financiële welvaart.

Dit artikel is qua opzet vergelijkbaar met een eerder verschenen artikel van Kröner et al. (2024).

1. Inleiding

Economische zelfstandigheid van burgers is belangrijk voor persoonlijke vrijheid en maatschappelijke gelijkheid. In Nederland betekent economische zelfstandigheid dat iemand minimaal 70 procent van het minimumloon verdient. Volgens het CBS nam het aandeel vrouwen dat economisch zelfstandig is tussen 1977 en 2023 toe van 20 naar bijna 70 procent. Bij mannen schommelde het aandeel rond 80 procent (CBS, 2024a). Bij vrouwen steeg het aandeel economisch zelfstandigen het meest in de jaren tachtig en negentig, toen vrouwen steeds vaker actief werden op de arbeidsmarkt. Ook na de economische crisis van 2009-2013 nam het aandeel relatief sterk toe. Dat komt deels doordat vrouwen meer uren per week gingen werken. 

Met name vrouwen die in deeltijd werken of vrouwen die helemaal niet deelnemen aan de arbeidsmarkt, lopen het risico financieel afhankelijk te zijn van anderen zoals hun partner. Deze afhankelijkheid kan grote gevolgen hebben. Bij een echtscheiding of overlijden van de partner kunnen financieel afhankelijke vrouwen snel in de knel komen, met risico op armoede of sociale uitsluiting. Bovendien leidt langdurige afhankelijkheid vaak tot beperkte pensioenopbouw en minder zeggenschap binnen een relatie (Möhring, 2018). 

De voor Nederland (maar bijvoorbeeld ook voor Oostenrijk en Duitsland) kenmerkende traditionele rolverdeling in huishoudens, waarbij vrouwen nog altijd vaker zorgtaken op zich nemen dan mannen, belemmert hun kansen op de arbeidsmarkt en versterkt economische ongelijkheid (Khoudja & Fleischmann, 2018). De Emancipatiemonitor van het CBS (2024a) bevestigt dit beeld: vrouwen zijn nog steeds minder economisch zelfstandig dan mannen, mede doordat zij vaker in deeltijd werken en minder uurloon hebben. De Emancipatienota (OCW, 2022) wijst op het belang van structurele veranderingen in beleid en cultuur om economische zelfstandigheid te vergroten.

Kortom, economische zelfstandigheid is niet alleen een persoonlijke kwestie, maar raakt aan bredere maatschappelijke vraagstukken zoals gelijkheid, armoedebestrijding en economische weerbaarheid. Investeren in gelijke kansen op de arbeidsmarkt en bewustwording van de risico’s van afhankelijkheid zijn daarom noodzakelijk voor een veerkrachtige en inclusieve Nederlandse samenleving.

Hoewel het aandeel economische zelfstandige vrouwen al jaren groeit, is er nog steeds een groep vrouwen die niet economisch zelfstandig is. In 2023 ging dit om ruim 30 procent van alle niet-onderwijsvolgende vrouwen tussen 15 jaar en de AOW-leeftijd en om ruim 6 procent zonder eigen inkomen. Vaak hebben deze vrouwen een partner met inkomen. Ter vergelijking: 2 procent van alle niet-onderwijsvolgende  mannen heeft geen eigen inkomen. 

Het aandeel vrouwen zonder eigen inkomen kan erg verschillen afhankelijk van naar welke groep gekeken wordt (CBS, 2024a). Zo bestaan er verschillen naar 1) leeftijd en levensfase, 2) onderwijsniveau,  3) stedelijkheid van de gemeente waar vrouwen wonen, en 4) herkomstgroep, zie CBS (2024a, b). Vrouwen zonder eigen inkomen vormen (net als veel andere maatschappelijke groepen) dan ook geen homogene groep. Bij het karakteriseren van groepen vrouwen zonder eigen inkomen in Nederland kan gebruikgemaakt worden van afzonderlijke indicatoren, zoals leeftijd, herkomst, onderwijsniveau of gezinssituatie. Hoewel deze indicatoren waardevolle inzichten bieden, schiet deze benadering tekort in het volledig begrijpen van de complexe sociale posities waarin deze vrouwen zich bevinden. 

In dit artikel staat de samenhang tussen de genoemde kenmerken centraal met als hoofvraag welke subgroepen er binnen de groep vrouwen zonder inkomen onderscheiden kunnen worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een clusteranalyse. Clusteranalyse maakt het mogelijk om binnen deze brede categorie verschillende subgroepen of ‘clusters’ te onderscheiden op basis van samenhangende kenmerken. Deze subgroepen vereisen mogelijk elk een andere beleidsmatige aanpak, die met traditionele, enkelvoudige analyses vaak onvoldoende zichtbaar wordt.

In dit artikel wordt na een algemene introductie de groep niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar (in 2022) beschreven en daarna nader gekeken naar de subgroep die geen eigen inkomen uit werk of uitkering heeft. Daartoe worden allereerst persoons- en huishoudenskenmerken van de groep vrouwen zonder eigen inkomen beschreven (paragraaf 3.1). Vervolgens wordt voor een verdiepend inzicht met een clusteranalyse gekeken in hoeverre verschillende kenmerken die relevant zijn voor arbeidsdeelname leiden tot unieke clusters van vrouwen zonder eigen inkomen (paragraaf 3.2). 

2. Methode

2.1 Data

In dit onderzoek zijn de gegevens geanalyseerd van alle 287 566 vrouwen van 15 tot 65 jaar die op 1 januari 2022 stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en voldeden aan de volgende criteria: zij hadden in 2022 geen officieel inkomen uit arbeid (in Nederland of daarbuiten), waren niet ingeschreven in een onderwijsprogramma, ontvingen geen uitkeringen en leefden niet in een institutioneel huishouden. De selectie van deze groep is gebaseerd op de sociaaleconomische categorievariabele van het CBS (zie Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek (IIV) | CBS). Dit betekent dat de volgende groepen zijn uitgesloten:

  • Personen geregistreerd als werknemer, directeur-grootaandeelhouder, zelfstandige ondernemer, andere zelfstandige of meewerkend gezinslid.
  • Personen die onderwijs volgden, een opleiding deden of in training waren (ongeacht of zij een inkomen hadden).
  • Ontvangers van werkloosheids-, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, pensioen- en bijstandsuitkeringen.

Toeslagen, zoals kinderbijslag, huurtoeslag of zorgtoeslag—bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van bijvoorbeeld kinderopvang, huur en zorgverzekeringen—zijn niet meegenomen als uitsluitingscriterium. Dit betekent dat vrouwen in huishoudens die deze toeslagen ontvangen nog steeds deel kunnen uitmaken van de onderzoekspopulatie. In hetzelfde jaar voldeden 72 982 mannen aan deze criteria, wat betekent dat 80 procent van de personen zonder baan of uitkering in Nederland vrouwen waren.

2.2 Clusteringvariabelen

Op basis van de literatuur over arbeidsmarktparticipatie (Cipollone et al., 2014; Kan, 2007; Klasen & Pieters, 2012; Van Damme, Kalmijn & Uunk, 2008) zijn clusteringvariabelen geselecteerd om de data in betekenisvolle clusters in te delen. Het onderwijsniveau is hierbij als clusteringvariabele opgenomen en gemeten op een 8-puntsschaal, variërend van basisonderwijs tot een masterdiploma of hoger. Vanwege een groot aantal ontbrekende waarden in deze variabele, werd het onderwijsniveau voor vrouwen met een ontbrekende waarde geïmputeerd op basis van het gemiddelde onderwijsniveau van vrouwen met dezelfde leeftijd en herkomst.

Daarnaast is de financiële situatie van de vrouwen meegenomen op basis van de financiële welvaart, gemeten in percentielgroepen. Particuliere huishoudens werden verdeeld in 100 gelijke groepen op basis van vermogen en gestandaardiseerd inkomen. De financiële welvaart van een huishouden is bepaald door zowel het gestandaardiseerd inkomen als het vermogen. Na rangschikking op basis van inkomen en vermogen werd de financiële welvaart van een huishouden berekend door de som van het cumulatieve aandeel in het totale inkomen en het cumulatieve aandeel in het totale vermogen. Op basis van deze optelling werden de huishoudens van laag naar hoog gerangschikt en verdeeld in 100 groepen van gelijke omvang. De eerste groep bevat de 1 procent huishoudens met de laagste financiële welvaart, terwijl de honderdste groep de 1 procent huishoudens met de hoogste financiële welvaart omvat (Van den Brakel & Gidding, 2019).

De relatiestatus is geoperationaliseerd in drie categorieën: geen partner, samenwonend en gehuwd of geregistreerd partnerschap. Hierbij is belangrijk te weten dat individuen zonder partner mogelijk wel een relatie hebben. Leeftijd werd opgenomen als continue variabele. Daarnaast werd er onderscheid gemaakt tussen vrouwen zonder kinderen, vrouwen met kinderen van 0 tot 5 jaar, vrouwen met minderjarige kinderen vanaf 5 jaar en vrouwen met volwassen kinderen. Deze classificatie omvat biologische en adoptiekinderen, maar geen pleegkinderen.

De herkomst van een persoon werd bepaald op basis van de geboorteplaats van zowel de persoon zelf als diens ouders. Er werden vijf categorieën onderscheiden. (1) Nederlandse herkomst verwees naar personen die in Nederland geboren waren en van wie beide ouders eveneens in Nederland geboren waren. (2) Personen die in Nederland geboren waren en ten minste één ouder hadden die afkomstig was uit Europa, exclusief Nederland, vielen in de tweede categorie. (3) De derde categorie omvatte personen die in Nederland geboren waren en ten minste één ouder hadden die buiten Europa geboren was. (4) De vierde categorie betrof personen die niet in Nederland geboren waren, maar geboren zijn in een ander Europees land. (5) Tot slot omvatte de vijfde categorie personen die niet in Nederland geboren waren maar buiten Europa geboren zijn.

Tot slot werd de mate van verstedelijking van de woongemeente als continue variabele opgenomen, variërend van niet-stedelijk (1) tot zeer stedelijk (5), bepaald aan de hand van dichtheidsgrenzen van 500, 1 000, 1 500 en 2 500 adressen per vierkante kilometer.

Om te voorkomen dat verschillen in meeteenheden en variantie de clusteranalyse vertekenen (Mooi et al., 2018), werden de continue variabelen (leeftijd, onderwijsniveau, verstedelijking en financiële welvaart) genormaliseerd naar een schaal van 0 tot 1, wat de aanbevolen standaardisatiemethode is voor clusteranalyses (Milligan & Cooper, 1988).

3. Resultaten

3.1 Kenmerken van niet-onderwijsvolgende vrouwen

In 2022 waren er ruim 4,7 miljoen niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar in Nederland. De gemiddelde vrouw in deze groep is ongeveer 44 jaar oud en de meerderheid hiervan heeft kinderen (14 procent jonge kinderen tot 5 jaar, 24 procent kinderen 5 tot 18 jaar, 29 procent volwassen kinderen). Een grote meerderheid (71 procent) is in Nederland geboren en heeft Nederlandse ouders. Een grote groep woont niet samen met een partner (32 procent) of is getrouwd (47 procent), de rest heeft een samenwoonrelatie. 

In 2022 hadden bijna 288 duizend vrouwen in Nederland het hele jaar geen inkomen uit een betaalde baan of een uitkering. De gemiddelde vrouw in deze groep is ongeveer 50 jaar oud en veel van hen hebben volwassen kinderen (48 procent). Ter vergelijking, in de hele populatie vrouwen van 2022 is de gemiddelde leeftijd ongeveer 44 en heeft 29 procent volwassen kinderen (zie voor een overzicht tabel 3.1.1). Van de vrouwen zonder inkomen is de meerderheid (58 procent) in Nederland geboren met Nederlandse ouders, is 7 procent in Nederland geboren maar heeft een of twee ouders die geboren zijn in het buitenland en is ongeveer 35 procent in het buitenland geboren. Bijna alle vrouwen zonder inkomen zijn getrouwd of wonen samen met een partner die werkt, een pensioen ontvangt, of zelfstandig ondernemer is. Ze wonen meestal in stedelijke gebieden met een bevolkingsdichtheid van 500 tot 1 000 inwoners per vierkante kilometer. Hun huishoudens bevinden zich gemiddeld genomen in het 48e percentiel van de Nederlandse bevolking qua financiële welvaart. Hoewel de kwetsbaarheid van deze vrouwen mogelijk niet direct duidelijk is gezien de huidige financiële situatie van het huishouden, is het belangrijk te benoemen dat hun kwetsbaarheid voortkomt uit hun afhankelijkheidssituatie.

3.1.1 Beschrijvende kenmerken van niet-onderwijsvolgende vrouwen 15-64 jaar, 2022
Vrouwen zonder inkomen (N=287 566)
(gemiddeld)
Gehele populatie vrouwen (N=4 724 895)
(gemiddeld)
Leeftijd49,6443,93
Urbanisatie3,283,33
Financiële welvaartsindicator48,2656,72
Niet samenwonend0,060,32
Samenwonende relatie0,130,21
Getrouwd0,810,47
Geen kind(eren)0,170,33
Jonge kind(eren) (0-4 jaar)0,140,14
Kinderen (5-18 jaar)0,220,24
Volwassen kinderen0,480,29
Nederlandse herkomst: zelf en ouders in NL geboren0,580,71
In Nederland geboren, 1 of 2 ouders in Europa0,020,02
In Nederland geboren, 1 of 2 ouders buiten Europa0,050,07
In Europa (excl. Nederland) geboren0,100,07
Buiten Europa geboren0,250,12
Onderwijsniveau4,665,65

3.2 Resultaten van de clusteranalyse

De analyse identificeert vier clusters met een verdeling van 48,9 procent in het grootste en 22,9 procent, 14,6 procent en 13,7 procent in de overige drie. 

Cluster 1.  Moeders met volwassen kinderen 

Bijna de helft van de vrouwen zonder eigen inkomen valt binnen een profiel met een gemiddelde leeftijd van ongeveer 58 jaar, waarbij vrijwel alle vrouwen samenwonen of getrouwd zijn en minstens één volwassen kind hebben. Deze vrouwen zijn welgesteld met een welvaartindicator die in het 62e percentiel van de Nederlandse bevolking valt. De vrouwen in het eerste profiel zijn, net als hun ouders, overwegend in Nederland geboren (87 procent) en wonen vaak in minder stedelijke gebieden.

In meer detail: de groep heeft een gemiddelde leeftijd van ongeveer 58 jaar en woont doorgaans in minder stedelijke gebieden (gemiddelde stedelijkheidsscore: 2,79). De financiële welvaart is gemiddeld 62,6 en daarmee bevinden zij zich in het 62e percentiel. Vrijwel iedereen is getrouwd (95 procent), 4 procent woont samen zonder huwelijk en slechts 1 procent woont niet samen met een partner. Wat betreft kinderen heeft 7 procent geen kinderen, 1 procent jonge kinderen (0-4 jaar), 7 procent kinderen tussen 5 en 18 jaar, en 85 procent volwassen kinderen. De meeste personen (87 procent) zijn in Nederland geboren met Nederlandse ouders. Daarnaast is 2 procent in Nederland geboren met een of beide ouders uit een ander Europees land en 3 procent met ouder(s) uit een niet-Europees land. Verder is 4 procent niet in Nederland geboren maar in een ander Europees land, en 5 procent is buiten Europa geboren. Het gemiddeld opleidingsniveau binnen deze groep is 4,8.

3.2.1 Wel/geen kinderen, 2022
Cluster Geen kinderen (%) Jonge kinderen (0-4 jaar) (%) Kinderen 5-17 jaar (%)Volwassen kinderen (%)
Cluster 171785
Cluster 21206919
Cluster 3138602
Cluster 4689158
Totaal vrouwen zonder inkomen17142248

3.2.2 Relatiestatus, 2022
Cluster Niet samenwonend (%) Samenwoonrelatie (%) Getrouwd (%)
Cluster 11495
Cluster 22592
Cluster 341185
Cluster 429648
Totaal vrouwen zonder inkomen61381

Cluster 2. Moeders van schoolgaande kinderen 

Het tweede profiel vertegenwoordigt ongeveer een vijfde van de vrouwen zonder inkomen en bestaat uit vrouwen met een gemiddelde leeftijd van bijna 47 jaar die vrijwel allen samenwonen of getrouwd zijn.  De meerderheid van deze groep heeft kinderen tussen 5 en 18 jaar oud (69 procent). De meeste van de vrouwen (60 procent) zijn buiten Europa geboren.

De vrouwen in cluster 2 zijn economisch minder welgesteld dan het eerste profiel met een financiële welvaartindicator die in het 38e percentiel van Nederland valt. De vrouwen in dit profiel wonen in dichtbevolkte stedelijke gebieden, met een score van 3,9 op een schaal van 1 tot 5, vergelijkbaar met steden als Tilburg en Arnhem.

In detail: de groep is gemiddeld 46,9 jaar oud en woont voornamelijk in stedelijke gebieden (gemiddelde stedelijkheidsscore: 3,9). Wat betreft financiële positie bevinden zij zich gemiddeld in het 39e percentiel van de welvaartsverdeling. De overgrote meerderheid is gehuwd (92 procent), terwijl 5 procent samenwoont zonder getrouwd te zijn en 2 procent geen partner heeft. De meesten hebben minderjarige kinderen: 69 procent heeft kinderen tussen 5 en 18 jaar, 18 procent heeft volwassen kinderen en 12 procent heeft geen kinderen. Jonge kinderen (0-4 jaar) komen in deze groep niet voor. Slechts 20 procent is in Nederland geboren met Nederlandse ouders. Daarentegen is 1 procent in Nederland geboren met ouder(s) uit een ander Europees land en 4 procent met ouder(s) van buiten Europa. Verder is 15 procent geboren in een ander Europees land, en 60 procent is buiten Europa geboren. Het gemiddelde opleidingsniveau bedraagt 4,0.

3.2.3 Gemiddelde leeftijd, 2022
Cluster Leeftijd
Cluster 158,06
Cluster 246,88
Cluster 334,37
Cluster 440,02
Totaal vrouwen zonder inkomen49,64

3.2.4 Verstedelijking, 2022
Cluster Verstedelijking (gemiddelde op schaal van 1-5)
Cluster 12,76
Cluster 23,94
Cluster 33,89
Cluster 43,48
Totaal vrouwen zonder inkomen3,28

3.2.5 Herkomst, 2022
Cluster Zelf en ouders in Nederland geboren (%) In Nederland geboren, 1 of 2 ouders in Europa (excl. Nederland) (%)In Nederland geboren, 1 of 2 ouders buiten Europa (%) In Europa (excl. Nederland) geboren (%)Buiten Europa geboren (%)
Cluster 1872345
Cluster 220141560
Cluster 3170101953
Cluster 46458149
Totaal vrouwen zonder inkomen58251025

Cluster 3. Moeders van jonge kinderen ( 0-4jaar) 

In het derde profiel zit bijna 15 procent van de vrouwen zonder inkomen. Dit profiel heeft de jongste gemiddelde leeftijd, namelijk 34 jaar, waarbij vrijwel alle vrouwen samenwonen of getrouwd zijn. De meerderheid van deze groep heeft kinderen tussen 0 en 5 jaar oud (86 procent). Ongeveer de helft van de vrouwen (53 procent) is geboren in een niet-Europees land.  

Deze vrouwen zijn van de vier clusters het minst welgesteld met een financiële welvaartindicator die in het 30e percentiel van Nederland valt.  De vrouwen in dit profiel wonen net als profiel 2 in dichtbevolkte stedelijke gebieden, met een score van 3,89 op een schaal van 1 tot 5, zoals bijvoorbeeld Tilburg en Arnhem.

In detail: de groep heeft een gemiddelde leeftijd van 34,4 jaar en woont veelal in redelijk stedelijke gebieden (stedelijkheidsscore: 3,9). De welvaartsindicator is gemiddeld 30,2 en daarmee bevinden zij zich in het 30e percentiel. De meeste personen zijn getrouwd (85 procent), terwijl 11 procent samenwoont zonder huwelijk en 4 procent geen partner heeft. Vrijwel iedereen heeft jonge kinderen: 86 procent heeft kinderen in de leeftijd van 0 tot 5 jaar, 13 procent heeft geen kinderen en slechts 2 procent heeft volwassen kinderen. Kinderen tussen 5 en 18 jaar komen in deze groep niet voor. Wat betreft herkomst is 17 procent in Nederland geboren met Nederlandse ouders. Daarnaast is 10 procent in Nederland geboren met ouders uit een niet-Europees land. Niemand in deze groep is in Nederland geboren met ouders uit een ander Europees land. Verder is 19 procent buiten Nederland geboren in  een ander Europees land, en 53 procent is buiten Europa geboren. Het gemiddelde opleidingsniveau in deze groep is 4,9.

3.2.6 Gemiddeld onderwijsniveau, 2022
Cluster Onderwijsniveau (score op schaal van 1-8)
Cluster 14,75
Cluster 24,04
Cluster 34,94
Cluster 44,98
Totaal vrouwen zonder inkomen4,66

3.2.7 Financiële welvaartsindicator, 2022
Cluster Welvaartsindicator (gemiddelde percentielscore)
Cluster 162,64
Cluster 238,98
Cluster 330,19
Cluster 444,07
Totaal vrouwen zonder inkomen48,26

Cluster 4. Ongehuwde vrouwen 

In het laatste profiel zit bijna 14 procent van de vrouwen zonder inkomen en het bestaat uit vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 40 jaar. Anders dan de vorige clusters is er ook een substantiële groep in dit profiel die geen samenwoonrelatie heeft (29 procent). Wat dit profiel onderscheidt is dat de meerderheid van deze groep geen kinderen heeft (68 procent). Meer dan de helft van de vrouwen (64 procent), is net als hun ouders, in Nederland geboren (87 procent). 

Deze vrouwen zitten in de buurt van de gemiddelde financiële welvaart in Nederland met een financiële welvaartindicator die in het 44e percentiel van Nederland valt. De vrouwen in dit profiel wonen in net wat minder dichtbevolkte stedelijke gebieden, met een score van 3,5, dan clusters 2 en 3.

De details: deze groep is gemiddeld 40 jaar oud en woont voornamelijk in redelijk stedelijke gebieden (stedelijkheidsscore: 3,48). De gemiddelde financiële welvaart is 44,1. Wat betreft relatiestatus woont 64 procent samen zonder gehuwd te zijn, 8 procent is getrouwd en 29 procent woont niet samen met een partner. De meeste personen hebben geen kinderen (68 procent). Verder heeft 9 procent jonge kinderen (0-4 jaar), 15 procent kinderen tussen 5 en 18 jaar en 8 procent volwassen kinderen. De meerderheid is in Nederland geboren met Nederlandse ouders (64 procent). Daarnaast is 5 procent in Nederland geboren met ouder(s) uit een ander Europees land en 8 procent met ouder(s) uit een niet-Europees land. Verder is 14 procent zelf buiten Nederland geboren in een ander  Europees land en 9 procent is geboren buiten Europa. Het gemiddelde onderwijsniveau in deze groep bedraagt 5,0. 

4. Discussie

Het demissionair kabinet Schoof heeft in zijn regeerakkoord verschillende maatregelen aangekondigd om de krapte op de arbeidsmarkt te verminderen. Een belangrijk doel is het beter inzetten van het onbenutte arbeidspotentieel, waaronder mensen die momenteel niet actief aan de arbeidsmarkt deelnemen. Het kabinet wil deze groep stimuleren en belemmeringen voor hun deelname wegnemen, waarbij het essentieel is om te begrijpen wie tot deze groep behoren en wat zij nodig hebben om (weer) deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Dit onderzoek brengt de diversiteit binnen de totale groep vrouwen zonder persoonlijk inkomen uit arbeid of uitkering, die niet actief deelnemen aan de arbeidsmarkt, met behulp van een clusteranalyse in beeld. In 2022 telde Nederland 288 duizend vrouwen van 15 tot 65 jaar zonder eigen inkomen. Zij zijn gemiddeld 50 jaar oud, veelal moeders met volwassen kinderen, en wonen vaak in stedelijke gebieden. Hoewel zij vaak in huishoudens met een doorsnee financiële welvaart leven (gemiddeld 48e percentiel), zijn zij individueel relatief vaak financieel afhankelijk van een partner. De vier verschillende clusters die naar voren komen, zouden elk op andere manieren gestimuleerd moeten worden de arbeidsmarkt te betreden. Bovendien bestaat er binnen de clusters naar verwachting alsnog veel variatie in de redenen waarom zij niet deelnemen aan de arbeidsmarkt. 

Vrouwen kunnen om verschillende redenen in deeltijd of niet werken, zoals zorgverplichtingen, gebrek aan betaalbare kinderopvang of onvoldoende flexibiliteit in werkuren. Wat betreft de lagere arbeidsparticipatie van vrouwen in vergelijking met mannen, spelen er een aantal factoren een rol. Ten eerste werken vrouwen vaak in deeltijd, wat deels te maken heeft met de zorg voor kinderen of andere zorgverantwoordelijkheden. Ook kunnen maatschappelijke normen en verwachtingen rondom vrouwen in de zorg- of thuisrol een belemmering vormen. Verder blijkt uit onderzoek dat er voor vrouwen in tweeverdienersparen meestal geen financiële drijfveren zijn om meer uren te gaan werken (Van den Brakel, 2023). Ten tweede is er ook een twee keer zo grote groep vrouwen als mannen die niet werkt en daar ook niet naar op zoek en beschikbaar voor is. Ook hierbij zijn zorgtaken vaker dan bij mannen een reden om niet te werken (CBS, 2024a).

Onderzoek van Hogeschool Windesheim (De Vries, Molenaar & Wertheim, 2024) richtte zich verder op vrouwen zonder inkomen op basis van twintig kwalitatieve interviews. Deze vrouwen gaven overwegend aan weldegelijk betaald werk te willen, maar ze zien geen mogelijkheden om dit te realiseren. Drie terugkerende belemmeringen zijn: zorgtaken, fysieke of psychische beperkingen, en het niet kunnen vinden van aansluiting op de arbeidsmarkt door factoren die samenhangen met recente migratie, zoals een beperkte beheersing van de Nederlandse taal en het niet erkend worden van diploma's en werkervaring. 

Uit kwantitatief onderzoek van het CBS onder vrouwen én mannen, in het kader van Emancipatiemonitor (CBS, 2024a), blijkt dat een aanzienlijk deel van de vrouwen om uiteenlopende redenen niet werkt. Opvallend is dat een derde van deze niet-werkende vrouwen aangeeft wél te willen werken, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij spelen vooral praktische omstandigheden een rol, zoals de beschikbaarheid van een baan met het gewenste aantal uren (17 procent), betere afstemming tussen werk en privé (15 procent), en de nabijheid van het werk (13 procent). Tegelijkertijd geeft twee derde van de niet-werkende vrouwen aan onder geen enkele voorwaarde (opnieuw) te willen werken. Deze groep bestaat deels uit vrouwen die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn of met vervroegd pensioen zijn gegaan (zie paragraaf 6.1 en hoofdstuk 9 van de Emancipatiemonitor). Voor de vrouwen die wel bereid zouden zijn om te werken, ligt de gewenste arbeidsduur gemiddeld op 20 uur per week. Deze bevindingen onderstrepen het belang van maatwerk en flexibiliteit om de arbeidsparticipatie onder vrouwen te bevorderen. 

Het onderzoek van Hogeschool Windesheim en de clusteranalyse van dit artikel maken deel uit van de Nederlandse Economische Veerkracht Coalitie (gefinancierd door NWO), die als doel heeft te begrijpen hoe de economische veerkracht van vrouwen verbeterd kan worden. Het deelproject “Op weg naar werk” richt zich specifiek op vrouwen zonder eigen inkomen uit arbeid of uitkering, en onderzoekt wie deze vrouwen zijn en waarom zij geen betaalde baan hebben of uitkering ontvangen. Nadat deze groep in beeld is gebracht, richt het lopende onderzoek zich op het verdiepen van de vraag welke rol mentale gezondheid speelt bij deze vrouwen. Daarnaast wordt de analyse van gegevens uit een grootschalige survey, uitgevoerd door de Universiteit Utrecht, voortgezet. Hierbij wordt onderzocht welke motivatie, gelegenheid en capaciteiten vrouwen zonder inkomen stimuleren of belemmeren om te werken.

Niet onbelangrijk is waarschijnlijk economische noodzaak - zeker als vrouwen geen (werkende) partner hebben - maar inderdaad ook de intrinsieke motivatie om te werken en een eigen inkomen te verwerven. Uit dezelfde Emancipatiemonitor (CBS, 2024a) blijkt dat niet-werkende vrouwen over het algemeen ook minder belang hechten aan betaald werk dan werkende vrouwen, al vindt ook onder hen een meerderheid werk belangrijk voor persoonlijke ontwikkeling en financiële zelfstandigheid. Werkende vrouwen noemen vaker het belang van een eigen inkomen en economische onafhankelijkheid. Tegelijkertijd tonen niet-werkende vrouwen juist iets vaker ambitie om carrière te maken, zoals de bereidheid om privéleven opzij te zetten en de wens om een toppositie te bekleden.

Financiële afhankelijkheid – met name onder vrouwen die in deeltijd werken of niet actief zijn op de arbeidsmarkt – brengt kwetsbaarheden met zich mee, zoals een verhoogd risico op armoede, beperkte pensioenopbouw en minder autonomie, vooral bij ingrijpende levensgebeurtenissen als echtscheiding of het verlies van een partner (Möhring, 2018). Tegen deze achtergrond rijst de vraag of en hoe de intrinsieke motivatie om (betaald) te werken versterkt kan worden. Zal deze motivatie in de toekomst veranderen onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen, veranderende rolpatronen en beleidsmaatregelen gericht op economische zelfstandigheid?

Referenties

Batool, F., & Hennig, C. (2021). Clustering with the Average Silhouette Width. Computational Statistics & Data Analysis, 158, 107190. 

Brakel, M. van den (2023) Inkomen van tweeverdieners: hoeveel beide partners (willen) bijdragen | CBS. Statistische Trends

Brakel, M. van den & Gidding, K. (2019). Hoe is de financiële welvaart verdeeld? | CBS? Statistische Trends, 9 december 2019

CBS (2024a). Emancipatiemonitor 2024 | CBS

CBS (2024b). Rapportage Integratie en Samenleven 2024 | CBS

James, G., Witten, D., Hastie, T. & Tibshirani, R. (2021). Unsupervised Learning. In G. James, D. Witten, T. Hastie, & R. Tibshirani, An Introduction to Statistical Learning (pp. 497–552). Springer US. 

Khoudja, Y. & Fleischmann, F. (2018). Gender Ideology and Women’s Labor Market Transitions Within Couples in the Netherlands. Journal of Marriage and Family, 80(5), 1087–1106. 

Kröner, L., Mazrekaj, D., van der Lippe, T., & Poortman, A.-R. (2024). Profiles Among Women Without a Paid Job and Social Benefits: An Intersectional Perspective Using Dutch Population Register Data. Social Policy & Administration. 

Liu, T., Yu, H. & Blair, R. H. (2022). Stability estimation for unsupervised clustering: A review. Wiley Interdisciplinary Reviews. Computational Statistics, 14(6), e1575. 

Milligan, G. W. & Cooper, M. C. (1988). A study of standardization of variables in cluster analysis. Journal of Classification, 5(2), 181–204.

Möhring, K. (2018). Is there a motherhood penalty in retirement income in Europe? The role of lifecourse and institutional characteristics. Ageing & Society, 38(12), 2560-2589.

Mooi, E., Sarstedt, M. & Mooi-Reci, I. (2018). Market Research. Springer Singapore. 

OCW (2022). Emancipatie: een opdracht voor ons allen. Emancipatienota 2022-2025. Emancipatienota 2022-2025 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

Rousseeuw, P. J. (1987). Silhouettes: A graphical aid to the interpretation and validation of cluster analysis. Journal of Computational and Applied Mathematics, 20, 53–65. 

Shamsuddin, N. R. & Mahat, N. I. (2019). Comparison Between k-Means and k-Medoids for Mixed Variables Clustering. In L.-K. Kor, A.-R. Ahmad, Z. Idrus, & K. A. Mansor (Eds.), Proceedings of the Third International Conference on Computing, Mathematics and Statistics (iCMS2017) (pp. 303–308). Springer Singapore. 

Vries, S. de, Molenaar, K. & Wertheim, A. (2024), Vrouwen zonder officieel eigen inkomen : hoe hard moet ik mijn geluid zetten om gehoord te worden? | Windesheim