1. Inleiding
Economische zelfstandigheid van burgers is belangrijk voor persoonlijke vrijheid en maatschappelijke gelijkheid. In Nederland betekent economische zelfstandigheid dat iemand minimaal 70 procent van het minimumloon verdient. Volgens het CBS nam het aandeel vrouwen dat economisch zelfstandig is tussen 1977 en 2023 toe van 20 naar bijna 70 procent. Bij mannen schommelde het aandeel rond 80 procent (CBS, 2024a). Bij vrouwen steeg het aandeel economisch zelfstandigen het meest in de jaren tachtig en negentig, toen vrouwen steeds vaker actief werden op de arbeidsmarkt. Ook na de economische crisis van 2009-2013 nam het aandeel relatief sterk toe. Dat komt deels doordat vrouwen meer uren per week gingen werken.
Met name vrouwen die in deeltijd werken of vrouwen die helemaal niet deelnemen aan de arbeidsmarkt, lopen het risico financieel afhankelijk te zijn van anderen zoals hun partner. Deze afhankelijkheid kan grote gevolgen hebben. Bij een echtscheiding of overlijden van de partner kunnen financieel afhankelijke vrouwen snel in de knel komen, met risico op armoede of sociale uitsluiting. Bovendien leidt langdurige afhankelijkheid vaak tot beperkte pensioenopbouw en minder zeggenschap binnen een relatie (Möhring, 2018).
De voor Nederland (maar bijvoorbeeld ook voor Oostenrijk en Duitsland) kenmerkende traditionele rolverdeling in huishoudens, waarbij vrouwen nog altijd vaker zorgtaken op zich nemen dan mannen, belemmert hun kansen op de arbeidsmarkt en versterkt economische ongelijkheid (Khoudja & Fleischmann, 2018). De Emancipatiemonitor van het CBS (2024a) bevestigt dit beeld: vrouwen zijn nog steeds minder economisch zelfstandig dan mannen, mede doordat zij vaker in deeltijd werken en minder uurloon hebben. De Emancipatienota (OCW, 2022) wijst op het belang van structurele veranderingen in beleid en cultuur om economische zelfstandigheid te vergroten.
Kortom, economische zelfstandigheid is niet alleen een persoonlijke kwestie, maar raakt aan bredere maatschappelijke vraagstukken zoals gelijkheid, armoedebestrijding en economische weerbaarheid. Investeren in gelijke kansen op de arbeidsmarkt en bewustwording van de risico’s van afhankelijkheid zijn daarom noodzakelijk voor een veerkrachtige en inclusieve Nederlandse samenleving.
Hoewel het aandeel economische zelfstandige vrouwen al jaren groeit, is er nog steeds een groep vrouwen die niet economisch zelfstandig is. In 2023 ging dit om ruim 30 procent van alle niet-onderwijsvolgende vrouwen tussen 15 jaar en de AOW-leeftijd en om ruim 6 procent zonder eigen inkomen. Vaak hebben deze vrouwen een partner met inkomen. Ter vergelijking: 2 procent van alle niet-onderwijsvolgende mannen heeft geen eigen inkomen.
Het aandeel vrouwen zonder eigen inkomen kan erg verschillen afhankelijk van naar welke groep gekeken wordt (CBS, 2024a). Zo bestaan er verschillen naar 1) leeftijd en levensfase, 2) onderwijsniveau, 3) stedelijkheid van de gemeente waar vrouwen wonen, en 4) herkomstgroep, zie CBS (2024a, b). Vrouwen zonder eigen inkomen vormen (net als veel andere maatschappelijke groepen) dan ook geen homogene groep. Bij het karakteriseren van groepen vrouwen zonder eigen inkomen in Nederland kan gebruikgemaakt worden van afzonderlijke indicatoren, zoals leeftijd, herkomst, onderwijsniveau of gezinssituatie. Hoewel deze indicatoren waardevolle inzichten bieden, schiet deze benadering tekort in het volledig begrijpen van de complexe sociale posities waarin deze vrouwen zich bevinden.
In dit artikel staat de samenhang tussen de genoemde kenmerken centraal met als hoofvraag welke subgroepen er binnen de groep vrouwen zonder inkomen onderscheiden kunnen worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een clusteranalyse. Clusteranalyse maakt het mogelijk om binnen deze brede categorie verschillende subgroepen of ‘clusters’ te onderscheiden op basis van samenhangende kenmerken. Deze subgroepen vereisen mogelijk elk een andere beleidsmatige aanpak, die met traditionele, enkelvoudige analyses vaak onvoldoende zichtbaar wordt.
In dit artikel wordt na een algemene introductie de groep niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar (in 2022) beschreven en daarna nader gekeken naar de subgroep die geen eigen inkomen uit werk of uitkering heeft. Daartoe worden allereerst persoons- en huishoudenskenmerken van de groep vrouwen zonder eigen inkomen beschreven (paragraaf 3.1). Vervolgens wordt voor een verdiepend inzicht met een clusteranalyse gekeken in hoeverre verschillende kenmerken die relevant zijn voor arbeidsdeelname leiden tot unieke clusters van vrouwen zonder eigen inkomen (paragraaf 3.2).