3. Resultaten
In 2012 gaf 82 procent van de 25- tot 55-jarigen aan dat de eigen gezondheid over het algemeen goed was in 2012, 15 procent zei ‘gaat wel’ en 3 procent gaf aan dat deze slecht was. Van de 25- tot 55-jarigen had minimaal 10 procent één functiebeperking. Verder had 60 procent van de onderzochte groep in 2012 geen of een laag risico op angst of depressie, 34 procent een matig risico en 6 procent een hoog risico.
Overigens hoeft een functiebeperking niet altijd samen te gaan met een slechte ervaren gezondheid. Van de mensen met minimaal één functiebeperking zegt 80 procent dat de gezondheid goed is of ‘gaat wel’ in 2012.
3.1 Ervaren gezondheid en arbeidsmarktpositie
In 2012 had 75 procent van de 25- tot 55-jarigen met een goede gezondheid een baan als werknemer en was 12 procent werkzaam als zelfstandige. Daarnaast had 13 procent van hen een uitkering, geen inkomen of was nog onderwijsvolgend. Bij degenen met een slechte gezondheid is het beeld anders. Van hen was 23 procent werknemer en 3 procent zelfstandige. Relatief veel van hen hadden een uitkering. Het gaat dan het vaakst om een uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid (33 procent), gevolgd door een bijstandsuitkering (24 procent). Degenen die aangeven ‘gaat wel’ bij de ervaren gezondheid, hadden ook minder vaak werk dan mensen met een goede gezondheid, maar ze zitten wel wat dichter bij mensen met een goede ervaren gezondheid dan bij mensen met een slechte gezondheid.
Werknemer (%) | Zelfstandige (%) | Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid (%) | Ontvanger bijstandsuitkering (%) | Overige ontvanger uitkering (%) | Zonder inkomen/overig (%) | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | Goed | 75,3 | 11,8 | 1 | 1,6 | 3,5 | 6,8 |
2012 | Gaat wel | 56,1 | 7,8 | 10,5 | 8,7 | 7,2 | 9,7 |
2012 | Slecht | 23 | 3,3 | 33,4 | 24,2 | 8,9 | 7,3 |
2022 | Goed | 72,1 | 15,4 | 2,8 | 1,3 | 3,6 | 4,8 |
2022 | Gaat wel | 52,6 | 9,9 | 15,9 | 7,9 | 6,5 | 7,2 |
2022 | Slecht | 20 | 4,5 | 38,5 | 22,1 | 8 | 6,9 |
Als naar de (arbeids)positie vijf en tien jaar later wordt gekeken, valt op dat de hierboven geschetste situatie weliswaar wat verschuift, maar dat de verschillen niet veel groter worden. Zo is bijvoorbeeld in 2022 onder mensen die in 2012 een slechte gezondheid hadden, het aandeel met een uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid wat gegroeid (naar 39 procent) en het aandeel met een bijstandsuitkering wat afgenomen (naar 22 procent).
Van de achtergrondkenmerken geslacht en onderwijsniveau laat vooral onderwijsniveau een samenhang zien met gezondheid en werk en uitkering. Van de 25- tot 55-jarigen met een slechte gezondheid met basisonderwijs of een vmbo-diploma, had 20 procent in 2012 werk en 72 procent een uitkering. Van degenen met een hbo- of wo-diploma en een slechte gezondheid had 43 procent werk en 52 procent een uitkering. In 2022 was voor degenen met een hbo- of wo-diploma het aandeel met werk gedaald naar 37 procent en het aandeel met een uitkering gegroeid naar 56 procent. Maar dat verschilt nog steeds aanzienlijk van mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma.
Zoals eerder aangegeven, kunnen mensen met een minder goede gezondheid hier al tijdens de opleiding mee te maken hebben gehad. Van de 25- tot 55-jarigen met een slechte gezondheid had 54 procent basisonderwijs of een vmbo-diploma; bij die met een goede gezondheid was dat 22 procent. Hier speelt mee dat ouderen minder vaak gezond zijn en vaker basisonderwijs of een vmbo-diploma hebben dan jongeren, maar ook onder 25- tot 35-jarigen is er een sterke samenhang tussen gezondheid en het behaalde onderwijsniveau.
Werknemer/zelfstandige (%) | Uitkering (%) | Zonder inkomen/overig (%) | ||
---|---|---|---|---|
Basisonderwijs of vmbo-diploma | Goed | 79 | 11,3 | 9,7 |
Basisonderwijs of vmbo-diploma | Gaat wel | 53,8 | 34,5 | 11,7 |
Basisonderwijs of vmbo-diploma | Slecht | 19,8 | 72,3 | 8 |
Mbo2-4 of havo, vwo-diploma | Goed | 88,6 | 5,4 | 6,2 |
Mbo2-4 of havo, vwo-diploma | Gaat wel | 68,2 | 23,1 | 8,5 |
Mbo2-4 of havo, vwo-diploma | Slecht | 31,1 | 61,6 | 7,2 |
Hbo of wo-diploma | Goed | 90,6 | 3,6 | 5,8 |
Hbo of wo-diploma | Gaat wel | 77,4 | 14,9 | 7,7 |
Hbo of wo-diploma | Slecht | 42,7 | 52,1 | 5,2 |
Naar geslacht waren in 2012, 2017 en 2022 de verschillen gering. Het aandeel vrouwen met werk is weliswaar lager dan dat van mannen, maar vrouwen hebben niet vaker een uitkering, ook niet als rekening wordt gehouden met gezondheid. Wel hebben vrouwen vaker dan mannen geen inkomen. Ook hier is geen samenhang met gezondheid. Deze samenhang tussen ‘geen inkomen’ en geslacht is er wel met onderwijsniveau, vooral bij de groep met basisonderwijs of een vmbo-diploma. Onder vrouwen van dit onderwijsniveau is de arbeidsparticipatie doorgaans lager dan bij vrouwen met minimaal een diploma mbo2-4 (CBS, 2020).
Het arbeidsverleden laat zien of mensen in de afgelopen vier jaar voortdurend hebben gewerkt, helemaal niet hebben gewerkt, of een deel van de periode hebben gewerkt. Hieruit komt naar voren dat 24 procent van de 25- tot 55-jarigen in 2012 met een slechte gezondheid in de afgelopen vier jaar voortdurend had gewerkt, tegen 75 procent van de mensen met een goede gezondheid. Na verloop van tijd nam het aandeel dat in de afgelopen vier jaar helemaal niet heeft gewerkt toe voor mensen van wie de gezondheid minder goed is. In 2012 was dit aandeel voor mensen met een slechte gezondheid 42 procent. Dit is toegenomen tot 64 procent in 2022. Hetzelfde geldt voor mensen die hun gezondheid als ‘gaat wel’ ervaren. Daar was het aandeel dat helemaal niet heeft gewerkt, weliswaar lager, maar nam wel toe van 18 naar 27 procent. Daarentegen verandert dit bij mensen met een goede gezondheid nauwelijks en ligt rond de 5 à 6 procent.
3.1.3 Recent arbeidsverleden in 2012 en 2022 van 25- tot 55-jarigen naar ervaren gezondheid in 2012 Voortdurend gewerkt in de afgelopen 4 jaar (%) 3 tot 4 jaar (%) 2 tot 3 jaar (%) 1 tot 2 jaar (%) 1 jaar of minder (%) Niet gewerkt in de afgelopen 4 jaar (%) 2012 Goed 74,8 10,6 5,1 2,6 2 4,9 2012 Gaat wel 54,1 10,3 6,7 5,4 5,2 18,4 2012 Slecht 24,4 7,7 8,2 8,4 9,1 42,2 2022 Goed 80,9 6,4 3,2 1,9 1,7 5,9 2022 Gaat wel 55,2 6,8 4,4 3,1 3,7 26,7 2022 Slecht 22,2 3,1 1,8 3,6 4,9 64,4
Voortdurend gewerkt in de afgelopen 4 jaar (%) | 3 tot 4 jaar (%) | 2 tot 3 jaar (%) | 1 tot 2 jaar (%) | 1 jaar of minder (%) | Niet gewerkt in de afgelopen 4 jaar (%) | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | Goed | 74,8 | 10,6 | 5,1 | 2,6 | 2 | 4,9 |
2012 | Gaat wel | 54,1 | 10,3 | 6,7 | 5,4 | 5,2 | 18,4 |
2012 | Slecht | 24,4 | 7,7 | 8,2 | 8,4 | 9,1 | 42,2 |
2022 | Goed | 80,9 | 6,4 | 3,2 | 1,9 | 1,7 | 5,9 |
2022 | Gaat wel | 55,2 | 6,8 | 4,4 | 3,1 | 3,7 | 26,7 |
2022 | Slecht | 22,2 | 3,1 | 1,8 | 3,6 | 4,9 | 64,4 |
3.2 Na verloop van tijd verschil naar type dienstverband
Mensen met een slechte gezondheid hadden in 2012 weliswaar minder vaak werk, maar degenen die werk hadden, deden dat bijna even vaak in een vast dienstverband als mensen met een goede gezondheid. Ongeveer twee derde van de werkzame 25- tot 55-jarigen had een vast dienstverband, zowel mensen met een goede als minder goede gezondheid. Een vast dienstverband is een indicatie voor de zekerheid van het werk.
Werknemer, vast dienstverband (%) | Werknemer, flexibel dienstverband (%) | Zelfstandige (%) | ||
---|---|---|---|---|
2012 | Goed | 66,4 | 19,7 | 13,9 |
2012 | Gaat wel | 64,8 | 22,1 | 13,1 |
2012 | Slecht | 64,3 | 19,5 | 16,2 |
2022 | Goed | 70,7 | 11,3 | 18 |
2022 | Gaat wel | 68,8 | 15,1 | 16,1 |
2022 | Slecht | 59,9 | 20,4 | 19,7 |
In de periode 2013-2017 nam in het algemeen binnen de werkzame beroepsbevolking het aandeel mensen met een vaste arbeidsrelatie af en met een flexibele arbeidsrelatie toe. Dit was vooral het geval voor mensen met een slechte gezondheid: waar in 2012 nog 64 procent van de mensen met een slechte gezondheid werkzaam was in een vast dienstverband, was dit vijf jaar later 53 procent (zie tabel B.4 van de bijlage, inclusief gegevens voor 2017). Bij mensen met een betere gezondheid is het aandeel met een vast dienstverband in die periode weinig veranderd. Na 2017 nam het aandeel mensen met een vaste arbeidsrelatie binnen de werkzame beroepsbevolking weer toe, zowel bij mensen met een goede als minder goede gezondheid. Maar de achterstand die mensen met een minder goede gezondheid eerder hadden opgelopen, wordt niet meer ingehaald. Uiteindelijk heeft 71 procent van de mensen met een goede gezondheid in 2012 vast werk in 2022, tegen 60 procent van de mensen met een slechte gezondheid in 2012.
Verder werkte 54 procent van de 25- tot 55-jarige werknemers met een goede gezondheid voltijd in 2012. Bij degenen met een slechte gezondheid was dit 38. Deze percentages waren in 2017 en 2022 niet veel veranderd.
3.3 Vooral inkomensverbetering bij een goede gezondheid
In 2012 zaten 25- tot 55-jarigen met een goede gezondheid in 2012 het vaakst in de hoogste inkomensgroep (39 procent). Bovendien groeide dit aandeel na verloop van tijd tot 45 procent in 2022. Bij 25- tot 55-jarigen met een slechte gezondheid zat 9 procent in 2012 in de hoogste inkomensgroep. Vijf en tien jaar later was dat aandeel wat lager. Dit komt niet zozeer doordat het inkomen van mensen met een slechte gezondheid niet is gegroeid in de tussentijd, maar doordat het inkomen van mensen met een goede gezondheid sterker is gegroeid. Mensen met een goede gezondheid komen na verloop van tijd vaker in de hoogste inkomensgroep terecht dan mensen met een minder goede gezondheid .
1e (laagste) inkomensgroep (%) | 2e inkomensgroep (%) | 3e inkomensgroep (%) | 4e (hoogste) inkomensgroep (%) | Inkomen onbekend (%) | ||
---|---|---|---|---|---|---|
2012 | Goed | 10,3 | 17,1 | 29,6 | 38,9 | 4,1 |
2012 | Gaat wel | 14,8 | 30,3 | 27,6 | 20,7 | 6,6 |
2012 | Slecht | 19,3 | 45,9 | 20,1 | 9,1 | 5,6 |
2022 | Goed | 8,9 | 16,1 | 26,8 | 44,8 | 3,4 |
2022 | Gaat wel | 15 | 30,8 | 25,5 | 22,9 | 5,8 |
2022 | Slecht | 22,2 | 47 | 17,5 | 7,4 | 5,8 |
3.4 Minder vaak werk met een beperking in bewegen
Functiebeperkingen zijn in de Gezondheidsmonitor onderverdeeld in horen, zien en bewegen. Bij de beperking in zien gaat het bijvoorbeeld om moeite met kleine letters lezen of om het herkennen van iemands gezicht op een afstand van 4 meter. Bij 25- tot 55-jarigen zonder een dergelijke beperking was het aandeel met een baan hoger dan bij degenen met één van deze drie beperkingen, met respectievelijk 85 en 50 procent in 2012. Een dergelijk verschil blijft bestaan in 2017 en 2022, maar werd niet groter.
Er zijn echter verschillen tussen mensen met een beperking in horen, zien of bewegen. Vooral degenen met een beperking in bewegen zijn minder vaak werkzaam. Van de 25- tot 55-jarigen met een beperking in bewegen had 37 procent in 2012 werk als werknemer of zelfstandige, terwijl dit 48 procent was bij de functiebeperkingen horen en 55 procent bij een beperking in zien. Onder de personen met een beperking in bewegen was het aandeel met een uitkering het hoogst: 54 procent in 2012. Bij horen en zien was dit 43 en 36 procent.
Werknemer (%) | Zelfstandige (%) | Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid (%) | Ontvanger bijstandsuitkering (%) | Overige ontvanger uitkering (%) | Zonder inkomen/overig (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Geen beperking | 73,9 | 11,4 | 1,9 | 2 | 3,7 | 7,1 |
Beperking horen | 42,2 | 6 | 15,6 | 16,5 | 10,6 | 9,3 |
Beperking zien | 47,5 | 7,4 | 11,7 | 15,8 | 8,4 | 9,3 |
Beperking bewegen | 31,4 | 5,1 | 24,4 | 20 | 9,3 | 9,7 |
Na verloop van tijd veranderen deze percentages voor mensen met een beperking in bewegen weinig, wel verschuift de uitkering steeds meer richting een uitkering voor ziekte of arbeidsongeschiktheid (30 procent in 2022). Een dergelijke verschuiving is ook te zien bij mensen met een beperking in horen of zien, maar bleef lager met 20 en 16 procent.
Ook zijn er bij de functiebeperkingen verschillen naar onderwijsniveau als het gaat om werk. In 2012 was het aandeel met werk het laagst voor mensen met een beperking in bewegen, met basisonderwijs of een vmbo-diploma (30 procent). Ter vergelijking, van degenen zonder beperking met een dergelijk diploma had bijna drie kwart werk. Mensen met minimaal één functiebeperking en basisonderwijs of een vmbo-diploma hadden het vaakst een uitkering in 2012. Naast een uitkering voor ziekte/arbeidsongeschiktheid (18 procent) ging het relatief vaak om een bijstandsuitkering (19 procent). Het aandeel met bijstand blijft hier ook na tien jaar relatief hoog in vergelijking met de andere onderwijsniveaus (16 tegen 8 procent in 2022). Bij de andere onderwijsniveaus was dit vaker een uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid. Hierbij dient te worden bedacht dat de arbeidsparticipatie hoger is onder mensen met een mbo-, hbo- of wo-diploma en dat alleen mensen die eerder gewerkt hebben, recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verder hadden vrouwen iets vaker dan mannen een bijstandsuitkering bij minimaal één functiebeperking. Dit verschil nam wat toe na verloop van tijd.
De arbeidsrelatie van werkzame mensen met en zonder beperking verschilde niet veel van elkaar in 2012. Zonder een beperking had toen 66 procent een vast dienstverband, tegen 64 procent voor mensen met minimaal één beperking. In 2017, toen het aandeel mensen in de werkzame beroepsbevolking met een flexibele arbeidsrelatie relatief hoog was, werd dit verschil wat groter en hadden degenen met een beperking wat vaker een flexibele baan. Dit verschil kwam in 2022 weer dichter bij elkaar en was vergelijkbaar met 2012.
Wel zijn er verschillen in arbeidsduur en inkomen die blijvend waren. Vooral 25- tot 55-jarigen met een beperking in bewegen werken relatief vaak in deeltijd, zowel in 2012, 2017 als in 2022. Het aantal uren gewerkte uren is ook van invloed op de inkomenspositie. Degenen met een beperking in bewegen, bevinden zich het minst vaak in de hoogste inkomensgroep (8 procent in 2012). Bij de beperkingen horen en zien, was dit respectievelijk 15 en 17 procent. Overigens was onder mensen zonder functiebeperking het aandeel in de hoogste inkomensgroep met 38 procent aanzienlijk hoger in 2012. Net als bij de ervaren gezondheid groeit het aandeel in de hoogste inkomensgroep alleen significant bij mensen met een goede gezondheid. In dit geval dus bij mensen zonder beperking waar het aandeel in de hoogste inkomensgroep is gestegen naar 43 procent in 2022.
Verder hadden vooral 25- tot 55-jarigen met een beperking in bewegen in de afgelopen vier jaar geheel niet gewerkt. In 2012 bedroeg dit aandeel 38 procent en dit loopt vervolgens op tot 54 procent in 2022. Bij degenen met een beperking in horen en zien was dit in 2022 respectievelijk 40 en 34 procent; dat is ook toegenomen ten opzichte van 2012. Dat laatste geldt niet voor mensen zonder beperking waar in de periode 2012-2022 het aandeel dat geheel niet had gewerkt, in de afgelopen vier jaar 6 à 7 procent bedroeg.
3.5 Minder dan de helft met een hoog risico op angst of depressie werkzaam
Van de 25- tot 55-jarigen met een hoog risico op angst of depressie was 48 procent werkzaam. Bij degenen met een matig of laag risico was dit aanzienlijk hoger met 77 en 88 procent. Hier verandert dit percentage weinig meer in de loop van tijd. Hetzelfde geldt voor de uitkeringen. In 2012 had 43 procent van de mensen met een hoog risico op angst of depressie een uitkering, in 2022 was dit 44 procent. Wel was dit in 2022 vaker een uitkering voor ziekte of arbeidsongeschiktheid dan in 2012 en minder vaak een bijstand- of andere uitkering.
Werknemer (%) | Zelfstandige (%) | Ontvanger uitkering ziekte/arbeidsongeschiktheid (%) | Ontvanger bijstandsuitkering (%) | Overige ontvanger uitkering (%) | Zonder inkomen/overig (%) | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2012 | Laag risico | 76,4 | 11,9 | 1,1 | 1,3 | 3 | 6,3 |
2012 | Matig risico | 67 | 10 | 4,7 | 4,2 | 5,6 | 8,4 |
2012 | Hoog risico | 42,2 | 5,6 | 17,3 | 16,4 | 9 | 9,6 |
2022 | Laag risico | 72,4 | 15,8 | 2,6 | 1,1 | 3,4 | 4,7 |
2022 | Matig risico | 65 | 13 | 7,8 | 3,6 | 4,8 | 5,8 |
2022 | Hoog risico | 41,7 | 7,8 | 22,1 | 14,7 | 7,3 | 6,3 |
In tegenstelling tot de andere gezondheidsindicatoren laat angst/depressie al in 2012 verschillen zien in het type arbeidsrelatie. Van de mensen met een hoog risico op angst of depressie had 58 procent van de werkenden een vaste arbeidsrelatie en 29 procent een flexibele. Bij mensen met een laag risico was dit respectievelijk 68 en 18 procent. Deze verschillen blijven ook in de tijd vrijwel van dezelfde grootte. Mensen met een matig risico op angst of depressie vallen hier steeds tussenin.
Ook hier zijn verschillen tussen de onderwijsniveaus. Van de mensen met een hoog risico op angst of depressie ontvingen met name degenen met een basisonderwijs of een vmbo-diploma een uitkering in 2012 (55 procent). Bij mbo2-4 en de groep hbo en wo was dit lager met respectievelijk 38 en 28 procent. Dat verschil blijft in 2017 en 2022 vrijwel even groot. Verder hadden mannen iets vaker een uitkering dan vrouwen, maar dit verschil neemt na verloop van tijd wat af.
3.6 Samenvatting van de resultaten
Begin 2012 was er al een aanzienlijk verschil in het aandeel met werk of een uitkering tussen mensen met een goede en minder goede gezondheid. Deze verschillen zijn in de loop van de tijd niet veel groter geworden. Dat geldt zowel voor de algemeen ervaren gezondheid, functiebeperking als het risico op angst of depressie. Wel is te zien dat na verloop van tijd de uitkering wat meer richting een ziekte- en arbeidsongeschiktheidsuitkering verschuift in plaats van een bijstandsuitkering.
Ervaren gezondheid | Functiebeperking | Angst/depressie | |
---|---|---|---|
Werk en uitkering | Ja | Ja, vooral bewegen | Ja |
Arbeidsrelatie | Nee | Nee | Ja |
Arbeidsduur | Ja | Ja, vooral bewegen | Ja |
Inkomen | Ja | Ja, vooral bewegen | Ja |
Arbeidsverleden | Ja | Ja, vooral bewegen | Ja |
Ervaren gezondheid | Functiebeperking | Angst/depressie | |
---|---|---|---|
Werk en uitkering | Nee | Nee | Nee |
Arbeidsrelatie | Ja | Ja/Nee | Nee |
Arbeidsduur | Nee | Nee | Nee |
Inkomen | Ja | Ja | Ja |
Arbeidsverleden | Ja | ja | Ja |
Bij de arbeidsrelatie van mensen met werk zijn alleen bij angst of depressie in 2012 (eerste meetmoment) verschillen tussen mensen met een laag, matig of hoog risico hierop. De laatsten hebben vaker een flexibele arbeidsrelatie. Ook deze verschillen worden na verloop van tijd niet veel groter. Opvallend is wel dat bij de algemeen ervaren gezondheid geen verschillen waren in 2012, maar dat in een periode waarin het aandeel flexwerknemers toenam, dit vooral groeide voor mensen die hun gezondheid als slecht ervaren. Dit verschil was daarna blijvend, ook toen in het algemeen het aandeel flexwerkers weer daalde in 2022. Bij mensen met minimaal één functiebeperking nam het aandeel flexwerknemers ook toe in 2017 en groeide het verschil met mensen zonder een beperking. Dit was echter niet blijvend: in 2022 was dit verschil weer afgenomen en vergelijkbaar met 2012.
Daarnaast zijn er bij arbeidsduur vooral verschillen in 2012, waarbij mensen met een minder goede gezondheid minder vaak voltijd werken. Deze verschillen blijven even groot in de volgende tien jaar van hun loopbaan.
Bij inkomen en arbeidsverleden zijn ook verschillen in 2012 tussen mensen met een goede en minder goede gezondheid. Hier worden deze verschillen na verloop van tijd wel groter. Bij het arbeidsverleden zit enige vertraging in de cijfers, omdat gegevens over vier jaar worden meegenomen. Sterke schommelingen in de conjunctuur zijn hier minder snel zichtbaar dan de jaarcijfers over werk en uitkeringen. Het arbeidsverleden is dan ook meer een indicator over hoe structureel het wel of niet hebben van werk is.
Verder laat een functiebeperking in bewegen een sterke samenhang zien met werk, uitkering en inkomen. Bij mensen met een dergelijke beperking was het aandeel met werk doorgaans het laagst, evenals het inkomen. Daarbij hebben ze vaker een uitkering. Bij mensen met beperkingen in horen en zien was deze samenhang minder sterk.
Zijn er verschillen naar gezondheid? Neemt het verschil toe in de verdere arbeidsloopbaan? Ervaren gezondheid Ja, vooral bij basisonderwijs, vmbo-diploma* Nee** Functiebeperking Ja, vooral bij basisonderwijs, vmbo-diploma* Nee** Angst/depressie Ja, vooral bij basisonderwijs, vmbo-diploma* Nee** * Waarbij naast een ziekte-/arbeidsongeschiktheidsuitkering ook vaker een bijstandsuitkering
** Lichte verschuiving van bijstandsuitkering naar ziekte-/arbeidsongeschiktheidsuitkering
Van de achtergrondkenmerken geslacht en onderwijsniveau laat vooral het onderwijsniveau verschillen zien. Tabel 3.6.2 geeft de samenvatting hiervan voor onderwijsniveau en het arbeidskenmerk werk en uitkering. Hieruit komt naar voren dat mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma het minst vaak werk hebben in 2012 bij een minder goede gezondheid. Dat is zowel te zien bij de ervaren gezondheid, functiebeperking als het risico op angst of depressie. Ook hebben degenen met basisonderwijs of een vmbo-diploma vaker een uitkering en verschilt het type uitkering van de andere onderwijsniveaus. Waar de andere onderwijsniveaus meestal een uitkering voor ziekte of arbeidsongeschiktheid ontvangen bij een slechte gezondheid, komt bij mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma ook vaak een bijstandsuitkering voor. Dit is zowel in 2012, 2017 als 2022 het geval. Wel daalt hierbij het aandeel met een bijstandsuitkering licht in de tijd en neemt het aandeel met een ziekte/arbeidsongeschiktheidsuitkering wat toe.