Welke niet-werkenden hebben de grootste kans op werk?

3. Resultaten

3.1 Welke kenmerken hangen samen met de kans op werk?

Voor het bepalen van de mate van samenhang van kenmerken met de baanvindkans zijn meerdere maatstaven beschikbaar zoals het berekenen van de likelihood ratio en de odds ratio.

In het geval van de likelihood ratio wordt de passendheid van het model berekend voor het model mét en het model zonder het te onderzoeken kenmerk, waarbij alle andere verklarende kenmerken in het model zijn opgenomen. De mate van afwijking tussen de likelihood-waarden en het aantal vrijheidsgraden bepalen dan de ‘impact’ van het kenmerk. In tabel 3.1.1 is een overzicht opgenomen van de bijdrage van variabelen aan de passendheid van het model.

3.1.1 Bijdrage van variabelen aan de modelfit van het best passende model
KenmerkLikelihood-ratioVrijheidsgraden (df)Likelihood ratio / df
Leeftijd1 4422721
Arbeidsbelemmering2 5934648
Binding arbeidsmarkt3 61811329
Zoekgedrag1 94512162
Ingeschreven bij UWV1451145
Duur niet-werkzaamheid562693
Gewenste arbeidsduur54154
Gemeentelijk werkloosheidspercentage41141
Geslacht*153438
Arbeidspositie partner233733
Onderwijsniveau131433
Uitkeringssituatie95519
Herkomstland127718
Aantal kinderen90615
Verslagjaar (conjunctuur)107813
Samenstelling huishouden*72612
Voormalig beroep92128
* Inclusief de interactie van geslacht met samenstelling huishouden.

Drie variabelen blijken het meest samen te hangen met de kans op werk: leeftijd, arbeidsbelemmering en binding met de arbeidsmarkt. Personen met een arbeidsbelemmering worden door een langdurige aandoening, ziekte of handicap in lichte of sterke mate belemmerd bij het verkrijgen van werk. Binding met de arbeidsmarkt beschrijft de afstand van personen tot de arbeidsmarkt in termen van beschikbaarheid voor werk en zoekgedrag.

Een nadeel van de likelihood ratio is dat deze niet direct inzichtelijk maakt wat de precieze samenhang is van een bepaald kenmerk met baanvindkans. Bijvoorbeeld, in het geval van geslacht kan de vraag zijn: hebben niet-werkende mannen een grotere baanvindkans dan vrouwen? Voor het beantwoorden van dit soort vragen lenen de zogenaamde odds ratio’s zich beter.

De odds ratio’s gaan uit van de parameterschattingen van het model. De precieze definitie vereist enige uitleg (Agresti, 2002), maar voor niet al te grote kanswaarden kan de odds ratio bij benadering worden geïnterpreteerd als een kansverhouding; in het geval van geslacht kan de odds ratio mannen-vrouwen in goede benadering worden opgevat als de baanvindkans van mannen gedeeld door die van de vrouwen.

In tabel 3.1.2 zijn drie kenmerken met de grootste odds ratio’s opgenomen. Niet-werkzame personen die niet kunnen of willen werken vanwege zorgtaken, hebben een ongeveer 23 maal zo kleine kans om werk te vinden dan werklozen. Een geringe kans op werk hebben ook de personen die vanwege een langdurige aandoening, ziekte of handicap sterk worden belemmerd bij het verkrijgen van werk: voor deze groep geldt een ongeveer 8 maal zo kleine baanvindkans als voor personen zonder belemmering. Verder geldt dat 65-jarige niet-werkenden een 6 keer kleinere kans op werk hebben dan niet-werkende jongeren van 25 jaar oud.

3.1.2 Odds ratio’s binding met de arbeidsmarkt, arbeidsbelemmering, en leeftijd
Kenmerk: categorie1 – categorie2Odds-ratio
Binding arbeidsmarkt: Werkloos - Kan of wil niet werken vanwege zorg23,1
Arbeidsbelemmering*: niet belemmerd - sterk belemmerd8,33
Leeftijd: 25 tot 65 jaar6,27
* Niet behorend tot de doelgroep banenafspraak.

Andere kenmerken hebben een minder sterke samenhang met de baanvindkans. In tabel 3.1.3 volgt een kort overzicht van de belangrijkste resultaten.

3.1.3 Odds ratio’s overige kenmerken
Kenmerk: categorie1 – categorie2Odds-ratio
Duur niet-werkzaam: 0 tot 3 maanden - 4 jaar of meer3,00
Herkomstland: Nederland - Marokko1,75
Onderwijsniveau: Master/doctor - basisonderwijs1,58
Verslagjaar (conjunctuur): 2018 - 20131,52
Paar zonder kinderen: mannen - vrouwen1,49
Uitkeringspositie: WW uitkering – pensioenuitkering 1,39
Uitzendbureau om werk vragen: ja - nee1,35
Recent beroep: zorg en welzijn beroep – geen recent beroep1,32
Paar met kinderen: mannen - vrouwen1,31
Positie partner: werkzaam - werkloos1,22
Regionaal werkloosheidspercentage: 6% - 8%1,11
Alleenstaanden: mannen - vrouwen1,04

Duur van de periode zonder werk

Personen die korter dan 3 maanden zonder werk zitten, hebben een drie maal zo grote kans om binnen een kwartaal werk te vinden dan personen die al 4 jaar of meer niet werkzaam zijn. In het algemeen geldt dat de kans op het verkrijgen van werk afneemt, naarmate personen langer geen werk hebben.

Herkomstland

Personen met Nederland als herkomstland4) hebben, wanneer gecorrigeerd wordt voor de andere kenmerken, een grotere kans op werk dan personen met andere herkomstregio’s, zoals Europa, Turkije, Marokko, Suriname, en het Nederlands Caribisch gebied. Een uitzondering op deze regel vormt herkomstland Indonesië: personen met dit herkomstland hebben een nagenoeg gelijke kans op werk.

Onderwijsniveau en beroepsklasse voormalig beroep

Niet-werkzame personen met een hoger onderwijsniveau hebben een grotere kans op werk. Ook personen die recentelijk werkzaam zijn geweest in bepaalde beroepsklassen, zijn relatief vaak kansrijk: pedagogisch, zorg en welzijn, dienstverlening, logistiek, creatief en taalkundig, agrarisch, openbaar bestuur en techniek.

Conjuncturele ontwikkeling

De baanvindkans is in de periode 2013 tot 2018 gestaag toegenomen, met de hoogste waarden in 2018 en 2019, en nam in 2020 en 2021 af. De laagste kanswaarden gelden voor verslagjaar 2013. In 2018 was de conjuncturele situatie beter dan aan het eind van de economische crisis in 2013 (CBS Conjunctuurklok, 2023). De kans op het verkrijgen van werk was in 2018 ongeveer anderhalf keer groter dan in 2013.

Geslacht en samenstelling van het huishouden

Alleenstaande mannen en vrouwen hebben, wanneer wordt gecorrigeerd voor de overige kenmerken in deze studie, geen significant verschillende baanvindkans. Dit geldt ook voor eenoudergezinnen met een man of vrouw als ouder. Wel zijn er significante verschillen in baanvindkans tussen mannen en vrouwen in een paar: vrouwen hebben in deze situatie een lagere baanvindkans dan mannen.

Arbeidsmarktpositie van de partner en uitkeringspositie

Niet-werkzame personen met een werkende partner hebben een grotere baanvindkans dan personen met een niet-werkende partner of zonder partner.  Ook in andere studies is een dergelijke samenhang gevonden (Mavromas en Zhu, 2015, Sayli, 2017). Als mogelijke verklaring wordt daarin onder meer genoemd dat partners vergelijkbare kenmerken hebben die van invloed kunnen zijn op de kans op werk (bijvoorbeeld partners die beiden hoogopgeleid zijn).

Personen met een WW-uitkering hebben de grootste kans op het vinden van een nieuwe baan in vergelijking met niet-werkzame personen die een andere (of geen) uitkering ontvangen. WW-uitkeringsontvangers zijn personen die in het recente verleden betaald werk hebben gehad. Personen die recentelijk hebben gewerkt, zijn voor werkgevers mogelijk interessanter als werknemer dan andere niet-werkenden vanwege hun eerdere werkervaring (Jackson en Ortego-Marti, 2020).

Zoekgedrag

Bepaalde vormen van zoekgedrag hangen positief samen met de baanvindkans: reageren op internetadvertenties, het deelnemen aan een sollicitatiegesprek (of een daarmee in verband staande test of assessment), het informeren naar werk bij een werkgever of contact leggen met een uitzendbureau zijn activiteiten die gepaard gaan met een significant grotere kans op werk. Personen die internetadvertenties bekijken, hebben daarentegen een kleinere kans om werk te vinden dan personen die dat niet doen. En personen die ingeschreven zijn bij het UWV, hebben een significant lagere baanvindkans dan niet-ingeschrevenen.

Gemeentelijk werkloosheidspercentage

De baanvindkans vertoont een plausibele samenhang met het regionale werkloosheidscijfer. Naarmate het werkloosheidspercentage in de woongemeente hoger ligt, is de baanvindkans lager. Een lager werkloosheidscijfer kan wijzen op een ruimer aanbod van werkgelegenheid in de regio, maar is mogelijk ook een indicator voor een lokale concentratie van personen met kenmerken, al dan niet waargenomen, die positief samenhangen met de kans op werk.

3.2 Baanvindkansen van het onbenut arbeidspotentieel en overige niet-werkenden

De populatie niet-werkzame personen kan worden onderscheiden naar baanvindkans, door deze populatie op te splitsen naar de drie kenmerken die baanvindkans het meest bepalen: binding met de arbeidsmarkt (tien klassen), arbeidsbelemmering (drie klassen) en leeftijd (zes tienjaarsgroepen). Hiermee ontstaat een onderverdeling naar 180 deelpopulaties van verschillende omvang. In de appendix is de klasseindeling van de drie kenmerken opgenomen.

Figuur 3.2.1 toont de omvang van de deelpopulaties groter dan 20 duizend personen aflopend naar omvang. Deelpopulaties met 65-plussers zijn niet in de figuur opgenomen; deze vormen samengeteld de omvangrijkste groep: 51 procent van de niet-werkzame personen van 15 tot 75 jaar die hun formele opleiding hebben afgerond zijn 65 tot 75-jarigen (1633 duizend personen). Andere omvangrijke groepen zijn: de sterk belemmerden vanaf 35 jaar en de niet-belemmerden van 55 tot 65 jaar die aangeven vanwege hoge leeftijd/ouderdom niet te willen of kunnen werken. De eerste omvangrijke groep die zich aanbiedt op de arbeidsmarkt, zijn de werklozen zonder arbeidsbelemmering in de leeftijd van 25 tot 35 jaar.

3.2.1 Omvang groepen niet-werkenden naar werkloosheid of reden niet werkzaam, arbeidsbelemmering en leeftijd, 2020
Groepen niet-werkendenOmvang populatie (Omvang deelpopulatie (x 1000))
ziekte, sterk belemmerd, 55 tot 65 jr226
ouderdom, niet belemmerd, 55 tot 65 jr128
ziekte, sterk belemmerd, 45 tot 55 jr122
ziekte, sterk belemmerd, 35 tot 45 jr61
werkloos, niet belemmerd, 25 tot 35 jr57
andere reden, niet belemmerd, 55 tot 65 jr55
werkloos, niet belemmerd, 55 tot 65 jr50
werkloos, niet belemmerd, 35 tot 45 jr50
werkloos, niet belemmerd, 45 tot 55 jr44
werkloos, niet belemmerd, 15 tot 25 jr42
ziekte, sterk belemmerd, 25 tot 35 jr37
zorg, niet belemmerd, 55 tot 65 jr36
zorg, niet belemmerd, 45 tot 55 jr31
zorg, niet belemmerd, 35 tot 45 jr29
ziekte, niet belemmerd, 55 tot 65 jr29
opleiding, niet belemmerd, 15 tot 25 jr27
andere reden, niet belemmerd, 45 tot 55 jr21
zorg, niet belemmerd, 25 tot 35 jr21
De codering van de diverse groepen naar binding met de arbeidsmarkt, arbeidsbelemmering en leeftijd is in de appendix beschreven.
 

Het grote aantal deelpopulaties niet-werkenden kan worden gereduceerd door groepen met een overeenkomstige baanvindkans op een passende manier samen te voegen. In figuur 3.2.2 is in verband met het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag een dergelijke samenvoeging opgenomen, waarbij maximaal aansluiting is gezocht met de indeling van variabele binding met de arbeidsmarkt. In deze indeling zijn de niet-werkende 65 tot 75-jarigen als eerste – en omvangrijkste - groep gedefinieerd. De tweede groep bestaat uit personen jonger dan 65 jaar met een sterke arbeidsbelemmering. De overige niet-werkenden zijn ingedeeld naar hun binding met de arbeidsmarkt. In deze indeling zijn de afzonderlijke groepen uit het onbenut arbeidspotentieel, maar ook andere groepen niet-werkenden te herkennen. Van al deze groepen is de gemiddelde baanvindkans afgebeeld.

In 2020 hadden de werklozen de grootste kans om binnen een kwartaal werk te vinden, namelijk 33,3 procent. Op de tweede plaats staat een andere deelpopulatie uit het onbenut arbeidspotentieel: de niet-werkenden die niet direct beschikbaar zijn voor werk, maar wel recentelijk naar werk hebben gezocht, hadden een baanvindkans van gemiddeld 27,1 procent. Er zijn ook groepen buiten het onbenut arbeidspotentieel met een relatief grote baanvindkans: de personen die niet kunnen of willen werken vanwege een (niet-formele) opleiding (15,7 procent kans), en personen die wel willen werken, maar niet recent gezocht hebben en ook niet direct beschikbaar zijn (10,3 procent kans). De baanvindkansen van deze laatste twee groepen zijn groter dan die van de personen die direct beschikbaar zijn voor werk, maar vanwege ontmoediging niet recent naar werk hebben gezocht. De baanvindkans van deze ontmoedigden uit het onbenut arbeidspotentieel bedroeg in 2020 7,8 procent. De laagste baanvindkans (minder dan 1 procent) is te vinden bij de deelpopulaties 65-plussers en de personen die sterk arbeidsbelemmerd zijn door een langdurige ziekte, aandoening of handicap.

3.2.2 Baanvindkansen van niet-werkenden met een afgeronde formele opleiding naar leeftijd, arbeidsbelemmering en binding met de arbeidsmarkt, 2020 

3.3 Welke groepen niet-werkenden bepalen de uitstroom naar werk?

In visualisatie 3.3.1 is de grootte van de verwachte uitstroom naar werk van de diverse groepen niet-werkenden weergegeven. De verwachte uitstroom is het product van de gemiddelde kans op het verkrijgen van werk binnen een kwartaal maal de omvang van de populatie. In 2020 bedroeg de verwachte uitstroom naar werk per kwartaal gemiddeld 163 duizend personen. Van hen was 54 procent afkomstig uit de werkloze beroepsbevolking zonder sterke arbeidsbelemmering en jonger dan 65 jaar: gemiddeld 89 duizend personen per kwartaal. Daarmee levert een relatief klein deel van de niet-werkzame bevolking (8 procent) een relatief groot aandeel van de uitstroom naar werk.

3.3.1 Uitstroom naar werk, 2020 

Andere groepen waaruit relatief veel personen werk vonden, zijn de volgende deelpopulaties uit het onbenut arbeidspotentieel: personen die niet direct beschikbaar zijn voor werk, maar wel recent hebben gezocht (uitstroom: 16 duizend personen gemiddeld per kwartaal) en personen die wel direct beschikbaar zijn, maar niet recent hebben gezocht vanwege een andere reden dan ontmoediging (uitstroom: 13 duizend personen gemiddeld per kwartaal).

Zoals gezien in paragraaf 3.2 vormen de 65- tot 75-jarigen en de personen met een sterke arbeidsbelemmering (jonger dan 65 jaar) het grootste aandeel binnen de niet-werkzame bevolking met een afgeronde formele opleiding: in 2020 telden deze groepen samen ruim 2,2 miljoen personen. Dat is 69 procent van alle niet-werkende personen. Toch was in 2020 de verwachte uitstroom naar werk vanuit deze groepen relatief gering: per kwartaal gemiddeld 16 duizend personen.

4) Herkomstland: het land waar de persoon geboren is, tenzij dat Nederland is. In dat laatste geval geldt het geboorteland van de moeder, of als dat ook Nederland is, het geboorteland van de vader.