Auteur: Lonneke van den Berg (NIDI), Kirsten van Houdt en Ruben van Gaalen
De groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden

5. Conclusies

Jongvolwassenen zijn in de periode 2011 tot 2021 steeds vaker thuis blijven wonen. Eerder onderzoek van het CBS heeft aangetoond dat hbo- en wo-studenten na de invoering van het leenstelsel in 2015 vaker thuis blijven wonen (Van den Berg en Van Gaalen, 2018). Het huidige onderzoek laat zien dat de toename in thuis blijven wonen ook te zien is onder andere groepen  jongvolwassenen: werkenden en mbo-studenten. Gemiddeld genomen blijkt dat steeds meer thuiswonenden werkend zijn. Een aanzienlijk aandeel (bijna 20 procent) van de thuiswonenden heeft zelfs al een vast contract. Daarnaast blijkt dat er een toename is onder alle leeftijden van 18 tot en met 30 jaar. 

De situatie op het moment van uit huis gaan is hierdoor ook veranderd. Jongvolwassenen gaan steeds vaker pas uit huis als ze al werken. Tegenwoordig is twee derde op het moment van uit huis gaan werkend. Deze bevindingen passen bij het beeld geschetst in eerdere CBS-publicaties over mogelijke obstakels voor jongvolwassenen om uit huis te gaan, zoals hogere woonkosten (CBS, 2023; CBS, 2022a), minder beschikbare huurwoningen (CBS, 2022b), en hogere schulden onder studenten (CBS, 2022c). 

Terwijl de trend in steeds langer thuis blijven wonen toenam, daalde het aandeel jongvolwassenen die op latere leeftijd weer terúgkeerden naar het ouderlijk huis. Uit de analyse blijkt dat dit deels verklaard kan worden doordat jongeren tegenwoordig ouder zijn en vaker werken op het moment van uit huis gaan. Voorheen gingen jongvolwassenen vroeger uit huis in omstandigheden waarin ze nog minder financieel of sociaal onafhankelijk waren. Eerder onderzoek toonde al aan dat uit huis gaan als je er nog niet helemaal klaar voor bent de kans vergroot om terug naar huis te gaan (Van den Berg et al., 2019). Hierbij speelt de invoering van het leenstelsel ook een rol. Na de invoering van het leenstelsel gaan studenten veel minder vaak uit huis tijdens hun studie (Van den Berg en Van Gaalen, 2018). Het komt daardoor vaker voor dat jongvolwassenen al werkend zijn als ze uit huis gaan. Terug naar huis gaan omdat men gestopt of klaar is met studeren komt dus steeds minder vaak voor. 

Een deel van de daling in terug naar het ouderlijk huis gaan kan niet worden verklaard door de verandering in de situatie van de jongeren bij het uit huis gaan. Het zou kunnen dat terug naar huis gaan minder sterk reageert op contextuele omstandigheden. Terug naar huis gaan is minder geaccepteerd en gaat vaker gepaard met schaamte (Abetz en Romo, 2022). Bij ongunstige omstandigheden zullen jongvolwassenen daarom mogelijk liever langer thuis blijven wonen dan terugkeren naar het ouderlijk huis. Daarnaast kan de krapte op de woningmarkt ook gepaard gaan met een afname in flexibiliteit: jongeren zijn als zij eenmaal huisvesting gevonden hebben misschien minder geneigd deze op te geven om (tijdelijk) naar hun ouders terug te keren, omdat ze bang zijn geen woning meer te vinden wanneer ze weer uit huis willen gaan. 

In dit onderzoek is er gefocust op (veranderende) karakteristieken van uithuisgaanders met als doel om de dalende trend in terug naar huis gaan te verklaren. Vervolgonderzoek is nodig om te begrijpen welke rol andere factoren spelen in de keuze om te blijven of terug te keren, zoals andere kenmerken van de jongvolwassenen zelf of van een eventuele partner (besteedbaar inkomen), eigenschappen van de ouder(s) (besteedbaar inkomen en vermogen, grootte van het ouderlijk huis), maar ook ontwikkelingen op de (regionale) woningmarkt.