Auteur: Lonneke van den Berg (NIDI), Kirsten van Houdt en Ruben van Gaalen
De groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden

2. Verklaringen voor uit huis gaan

2.1 Verklaringen voor uit huis gaan

De leeftijd waarop men uit huis gaat verschilt sterk. Terwijl sommigen nog in het ouderlijk huis wonen op hun dertigste, gaan anderen al voor hun achttiende uit huis. Verklaringen voor het moment van uit huis gaan volgen vaak een zogenoemd 'push en pull-model' (Avery, Goldscheider en Speare, 1992; Mulder, Clark en Wagner, 2002). Push-factoren zijn eigenschappen van het ouderlijk huis die het daar wonen minder aantrekkelijk maken. Hierbij kan gedacht worden aan weinig woonruimte in het ouderlijk huis of een slechte relatie met de ouders. Pull-factoren zijn eigenschappen die het zelfstandig wonen aantrekkelijk maken. Dit zijn bijvoorbeeld het beschikken over voldoende financiële middelen (bijvoorbeeld van de ouders of door te werken of studiefinanciering te krijgen), lage woningprijzen, studeren in een stad die te ver weg ligt om dagelijks te bereizen of het willen samenwonen met een partner. Er wordt aangenomen dat jongvolwassenen een afweging maken van deze factoren en besluiten om te verhuizen als er overwegend factoren zijn die het uit huis gaan aantrekkelijk maken, of als er overwegend factoren zijn die bij de ouders wonen minder aantrekkelijk maken. Financiële mogelijkheden om woonruimte te kunnen betalen zijn vaak een randvoorwaarde om uit huis te gaan. Ook andere factoren kunnen een rol spelen, bijvoorbeeld het gevoel hebben dat de norm is om uit huis te gaan (Billari en Liefbroer, 2007), het hebben van vrienden in dezelfde woonplaats, een slechte relatie met de ouders en/of gescheiden ouders en stiefouders (Goldscheider en Goldscheider, 1989; Van den Berg, Kalmijn en Leopold, 2021b). 

2.2 Verklaringen voor terug naar huis gaan

Het is niet ongebruikelijk dat mensen op een bepaald moment gedurende de jongvolwassen levensfase terugkeren naar het ouderlijk huis. Onderzoek van het CBS toonde aan dat circa een kwart in de eerste vijf jaar na het verlaten van het ouderlijk huis minstens een keer is teruggekeerd (CBS, 2016). Een belangrijke factor om terug naar huis te keren zijn zogenoemde 'turning points', momenten in het leven waarin men een belangrijke verandering ondergaat (South en Lei, 2015; Stone, Berrington en Falkingham, 2013). Deze momenten betreffen de pull-factoren die zelfstandig wonen aanvankelijk juist aantrekkelijk maakten. Zo kunnen jongvolwassenen terug naar het ouderlijk huis gaan als hun relatie verbroken is, ze hun opleiding (voortijdig) beëindigen, ze hun baan verliezen, of ze de woonkosten niet meer kunnen betalen. Of ze in zulke situaties besluiten om naar huis terug te keren hangt ook af van de push-factoren die het wonen in het ouderlijk huis onaantrekkelijk maakten. Zo zullen jongeren minder geneigd zijn terug naar het ouderlijk huis te keren als daar weinig ruimte is of als de relatie met de ouders niet goed is (Goldscheider en Goldscheider, 1998).

Jongvolwassenen kunnen ook terugkeren omdat ze aspecten van het zelfstandig wonen vinden tegenvallen, zoals eenzaamheid of taken in het huishouden (Van den Berg, Kalmijn en Leopold, 2019). Een factor waarin terug naar huis gaan verschilt van uit huis gaan, is dat terug naar huis gaan vaker gepaard kan gaan met schaamte omdat het sterker afwijkt van de normatieve verwachtingen (Abetz en Romo, 2022). 

2.3 Mogelijke redenen voor de trends wat betreft uit en terug naar huis gaan 

In de meeste Europese landen is er een trend van steeds meer thuis wonen onder jongvolwassenen (Van den Berg, Kalmijn en Leopold, 2021a). Over het algemeen wonen meer mensen (nog) bij de ouders als de woonkosten hoog zijn, men weinig financiële middelen heeft, of als culturele normen gericht zijn op het belang en de waarde van familie. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit soort factoren kunnen verklaren waarom in sommige landen en in sommige perioden het aantal thuiswonenden hoger ligt (Billari, Philipov en Baizán, 2001; Van den Berg, Kalmijn en Leopold, 2021a). In Nederland kan een toename in thuis wonen samenhangen met de ontwikkeling van een aantal van deze factoren. De laatste jaren zijn de woonkosten gestegen (CBS, 2023; CBS, 2022a), de schulden (vooral studieschuld) gestegen, de financiële middelen van jongvolwassenen gedaald (CBS, 2022c), en is de beschikbare woningvoorraad afgenomen (CBS, 2022d). Daarnaast toonde eerder CBS-onderzoek aan dat uit huis gaan onder studenten sterk is afgenomen na de invoering van het sociaal leenstelsel in 2015 (Van den Berg en Van Gaalen, 2018).

Terug naar huis gaan is minder vaak door de tijd bestudeerd. Uit landenvergelijkend onderzoek blijkt dat terug naar huis gaan vaker voorkomt als de woonkosten hoog zijn, er weinig overheidssteun is, zoals minder hoge uitkeringen of minder financiële steun voor studenten, en als de culturele norm meer op familie gericht is (Arundel en Lennartz, 2017). Gezien de ontwikkelingen op dit vlak de afgelopen jaren, zoals invoering van het leenstelsel, zou verwacht kunnen worden dat men vaker terug naar huis gaat. Het is immers aantrekkelijker geworden om thuis te wonen. De trend in terug naar huis gaan kan echter ook afhangen van wie er uitwonend is. Tegenwoordig gaan jongvolwassenen op latere leeftijd uit huis, en zitten dan mogelijk in een stabielere situatie. Juist uit huis gaan als je er nog niet helemaal klaar voor bent, vergroot de kans om terug naar huis te gaan (Van den Berg et al., 2019). Als juist deze groep de laatste jaren minder vaak uit huis is gegaan, zal terug naar huis gaan afnemen. Waar uitwonenden voorheen nog geregeld in een redelijk onstabiele situatie zaten en grote kans hadden om terug te keren, hebben uitwonenden tegenwoordig mogelijk minder reden om terug naar huis te gaan.