Auteur: Jacqueline van Beuningen, Moniek Coumans

Welzijnsongelijkheid: verschillen in geluk en tevredenheid

Over deze publicatie

Het welzijn in Nederland ligt al jaren op een hoog niveau en de onderlinge verschillen in geluk en tevredenheid zijn beperkt. Wel zijn er in 2019 meer mensen die hun geluk extreem laag waarderen dan vijf jaar eerder. Ook zijn er bevolkingsgroepen waarin de verschillen in de beleving van geluk groter zijn dan in andere groepen. Vooral bij jongeren en laagopgeleiden is er meer ongelijkheid in welzijn. Dit gaat gepaard met een lager gemiddeld welzijn ten opzichte van 65- tot 75-jarigen en hoger opgeleiden.

1. Inleiding

Het huidige onderzoek naar subjectief welzijn richt zich met name op gemiddelden in de vorm van bijvoorbeeld het percentage dat gelukkig of tevreden is met het leven (o.a. Van Beuningen en Moonen, 2019; OECD, 2011; Veenhoven, 2017; World Economic Forum, 2017). Naast inzicht in verschillen over de tijd of tussen bevolkingsgroepen op basis van deze gemiddelden, is het voor beleidsmakers van belang om te weten wat de spreiding is in welzijn binnen een bevolkingsgroep of tijdsperiode. Het maakt uit of er een groep is met een zeer laag en een groep met een zeer hoog welzijn, of dat er weinig verschil is in het welzijn tussen personen en iedereen een redelijk niveau van welzijn ervaart.

Veenhoven (2005) noemt drie hoofdredenen waarom rapporteren over welzijnsongelijkheid van belang is: 1) vanuit een moreel standpunt zou gegeven een voldoende hoog niveau van welzijn zo min mogelijk welzijnsongelijkheid de voorkeur verdienen, 2) het kan een indicator van maatschappelijk onrecht zijn, en 3) welzijnsongelijkheid kan andere verschillen tussen groepen vergroten en door het monitoren ervan kan het risico op toekomstige conflicten mogelijk vroegtijdig gesignaleerd worden. Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wijst op het belang van welzijnsongelijkheid met name ten tijde van de coronacrisis: “Het welbevinden van mensen en de (grootte van de) verschillen daarin tussen groepen burgers vormen een indicatie voor hoe het met de samenleving is gesteld (Kuyper en Putters, 2020). Een dalend welbevinden van burgers, of grote verschillen tussen groepen daarin, kan bijvoorbeeld aanleiding zijn voor maatschappelijke onrust, zoals wrijving tussen groepen, of onvrede met beleid en wantrouwen in de overheid (Miltenburg en Schaper, 2020).” (SCP, 2020, p. 5).

Dit artikel gaat gezien dit maatschappelijk belang in op de welzijnsongelijkheid in Nederland, oftewel de beschrijving van de populatieverdeling van welzijn. Dit kan gedaan worden door een beschrijving van de totale verdeling, waarbij voor elke score op welzijn aangegeven wordt hoeveel (of welk aandeel van de) mensen deze score gaven. Histogrammen kunnen dit visueel in beeld brengen. Daarnaast kan de mate van ongelijkheid ook uitgedrukt worden in één getal of maat, bijvoorbeeld de deviatie van de mediaan of het gemiddelde, of het gemiddelde van de deviaties tussen personen onderling. Kalmijn en Veenhoven (2005, blz. 2) spreken in dit geval over ‘de mate waarin burgers in een land verschillen in hun levensvreugde’. In dit artikel zal het vooral gaan over de ongelijkheid in termen van één getal. Er zijn verschillende maten om spreiding van een populatieverdeling te meten, de bekendste is de standaarddeviatie. Eerder onderzoek heeft gebruikgemaakt van de standaarddeviatie om welzijnsongelijkheid inzichtelijk te maken (Van Beuningen, Burger, Coumans en Moonen, 2015; Kalmijn en Veenhoven, 2005). Burger en van Beuningen (2020) tonen echter aan dat voor discrete antwoordschalen die doorgaans gebruikt worden voor het meten van geluk en tevredenheid met het leven andere spreidingsmaten beter geschikt zijn. Zij stellen de index of ordinal variation (IOV) voor, met als aanvulling de Atkinson index. Deze maten zijn in dit onderzoek voor het eerst door het CBS toegepast om de welzijnsongelijkheid in Nederland te beschrijven. In dit artikel worden de resultaten daarvan behandeld over de periode van 2013 tot en met 2019. Daarnaast wordt de welzijnsongelijkheid in bevolkingsgroepen op basis van geslacht, leeftijd en hoogst behaald onderwijsniveau bekeken. De twee onderzoeksvragen luiden:

  1. Hoe is welzijn in Nederland verdeeld en is deze verdeling de afgelopen jaren veranderd?
  2. In hoeverre zijn er verschillen in welzijnsongelijkheid tussen bevolkingsgroepen en waar hangen deze mee samen?

Aanvullend op de tweede vraag wordt ook de inkomensongelijkheid in de bevolkingsgroepen bekeken. Daaruit zal blijken of veel dan wel weinig ongelijkheid zich voor zowel welzijn als inkomen concentreert in dezelfde groepen. Aangezien uit eerder onderzoek naar voren kwam dat er een verband is tussen welzijn en inkomen, een lager inkomen gaat vaak gepaard met minder geluk en tevredenheid, (CBS, 2016), is de verwachting dat dit het geval is.
De cijfers in dit artikel hebben betrekking op de periode voor de coronacrisis. De ongelijkheid in welzijn kan door deze crisis zijn vergroot. Een deel van de bevolking kan bijvoorbeeld minder welzijn ervaren als gevolg van toegenomen angst en financiële onzekerheid, terwijl het welzijn van een ander deel onveranderd is gebleven. Cijfers van het CBS en het SCP laten tot nu toe geen sterke algehele daling in tevredenheid met het leven zien tijdens de coronaperiode in 2020 (CBS, 2020; SCP, 2020).

2. Methode

2.1 Data

Dit artikel is gebaseerd op enquêtegegevens uit het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn (S&W). Dit jaarlijkse onderzoek gaat onder andere over participatie, vertrouwen, geluk, tevredenheid met het leven en verschillende aspecten van de leefsituatie. Personen van vijftien jaar of ouder in particuliere huishoudens in Nederland zijn bevraagd. De informatie over welzijn heeft betrekking op personen van achttien jaar of ouder. Het onderzoek wordt uitgevoerd volgens een ‘mixed-mode-design’. Steekproefpersonen worden eerst per brief gevraagd om via internet deel te nemen. Non-respondenten worden na enkele rappels telefonisch opnieuw benaderd. Is er geen telefoonnummer bekend, dan worden zij door een interviewer persoonlijk benaderd. De netto steekproef bedraagt jaarlijks circa 7 500 personen en het responspercentage varieert in de periode 2013-2019 tussen de 56 en 69 procent. Voor correctie van verschillen tussen de samenstelling van de steekproef en de totale bevolking wordt een weegfactor gebruikt, zodat representatieve cijfers kunnen worden gepubliceerd. Deze weegfactor is gebaseerd op de kenmerken geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, burgerlijke staat, stedelijkheid, provincie, landsdeel, huishoudgrootte en huishoudensinkomen.

In dit artikel worden gegevens over geluk en de tevredenheid met het leven over de periode 2013-2019 gebruikt. De gegevens over tevredenheid met het leven zullen alleen aan bod komen als de resultaten afwijken van die van geluk. Cijfers zijn te vinden in de kerncijfertabellen in de bijlage.

2.2 Ongelijkheidsmaten

In dit artikel worden twee verschillende ongelijkheidsmaten, de index of ordinal variation (IOV) en de Atkinson index (A(ε)) gerapporteerd. Het is belangrijk om op te merken dat deze maten geen uitspraak doen over de hoogte van het welzijn. Er kan bijvoorbeeld weinig welzijnsongelijkheid zijn (een doorgaans te prefereren situatie), maar een zeer laag niveau van welzijn (niet te prefereren). De ongelijkheid moet dus los worden gezien van het gemiddelde niveau en beide zijn van belang voor inzicht in welzijn.

Index of ordinal variation

De Index of ordinal variation (Berry en Mielke, 1992) gaat uit van het verschil in aantal waarnemingen in twee antwoordcategorieën en is een ongelijkheidsmaat voor geordende categorieën. Dat wil zeggen dat de volgorde in de categorieën hierbij wordt meegenomen. De ongelijkheid is groter bij twee even grote groepen in de laagste en hoogste categorie (i.e. scores 1 en 10) dan bij twee even grote groepen in opeenvolgende categorieën (bijv. score 5 en 6). De maat loopt van 0 tot en met 1, waarbij een hogere score meer ongelijkheid inhoudt. Bij 0 is welzijn gelijk verdeeld waarbij iedereen hetzelfde welzijn heeft, bij 1 heeft één persoon maximaal welzijn en de overige personen minimaal welzijn. Meer details over de IOV staan in de Technische toelichting.

Atkinson index

De Atkinson index (Atkinson, 1970) geeft de verhouding weer tussen de werkelijke en meest gelijke situatie (het ideale geval), oftewel hoe ver ligt de werkelijkheid van een situatie van volkomen gelijkheid af. De index ligt tussen de 0 en 1, waarbij een hogere score sterkere ongelijkheid weergeeft.

De Atkinson index heeft de mogelijkheid om een zogenoemde beoordelingsparameter ε op te nemen. Met deze parameter geeft de onderzoeker een expliciet waardeoordeel mee aan welzijnsongelijkheid. Bij een hoge parameter wordt meer nadruk gelegd op de onderkant van de welzijnsverdeling, oftewel de lage scores op welzijn. Als de groep ongelukkigen iets gelukkiger wordt, telt dit zwaarder mee dan als de groep gelukkigen iets ongelukkiger wordt. Deze asymmetrische behandeling van ongelijkheid in de distributie van welzijn kan vanuit moreel en beleidsoogpunt van waarde zijn voor extra inzicht in welzijn. Door te werken met een dergelijke parameter wordt dit waardeoordeel expliciet gemaakt (Burger en van Beuningen, 2020; Lambert, 2001).

Een belangrijk nadeel van de Atkinson index is dat deze minder betrouwbaar is bij weinig waarnemingen. Hierdoor ontstaan grote onzekerheidsmarges rondom ongelijkheid bij kleine bevolkingsgroepen en moeten de resultaten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In dit artikel geldt dit met name voor de groep van 65 tot 75 jaar en de 75-plussers. Details over de berekening van de Atkinson index staan in de Technische toelichting.

Bij het meten van inkomensongelijkheid met de Atkinson index wordt meestal een beoordelingsparameter (ε) tussen de 0,5 en 2 gekozen (De Maio, 2007). Bij discrete antwoordschalen die van 1 tot en met 10 lopen, zoals bij geluk en tevredenheid, is een hogere waarde te prefereren, omdat hiermee de toegevoegde waarde ten opzichte van de IOV wordt vergroot (Burger en van Beuningen, 2020). De index wordt dan namelijk gevoeliger voor ongelijkheid in de staart van een verdeling, zoals bijvoorbeeld bij een ‘happy few’ verdeling. Bij de IOV ligt de nadruk juist meer op (ongelijkheid in) het midden van de verdeling. In dit artikel is voor de Atkinson index als beoordelingsparameter ε=8 gekozen, hier verder uitgedrukt als A(8).

Waarom twee ongelijkheidsmaten?

Bij een relatief hoge waarde voor de beoordelingsparameter kan onderscheid gemaakt worden tussen een verdeling met een klein groepje gelukkigen en een grote groep ongelukkigen (de ‘happy few’) en een verdeling met een even kleine groep ongelukkigen met tegelijkertijd een grote groep gelukkigen (de ‘unhappy few’) (Burger en van Beuningen, 2020). De IOV maakt geen onderscheid tussen deze twee soorten verdelingen en geeft deze een even grote ongelijkheidsscore. De A(8) is met name gevoelig voor veranderingen in de kleine groep met een laag welzijn en minder voor veranderingen in de groep met een hoog welzijn. De A(8) beschouwt daarmee de ‘unhappy few’-verdeling als ongelijker dan de ‘happy few’-verdeling. De twee maten leggen dus een andere nadruk bij het meten van ongelijkheid; waar de A8 relevant is voor de kleine groep ongelukkigen, is het algemene beeld over ongelijkheid beter af te leiden uit de IOV. De A(8) wordt in dit artikel als aanvulling op de IOV gebruikt. In Nederland is sprake van een scheve populatieverdeling waarbij er een kleine groep met een laag welzijn is tegenover een grote groep met een hoog welzijn (CBS StatLine, 2020c). De nadruk op juist deze achtergestelde groep maakt de A(8) daarom bij uitstek geschikt als aanvullende ongelijkheidsmaat.

2.3 Analyses

De percentages (on)gelukkigen (en indien relevant (on)tevredenen), oftewel het niveau van welzijn, en de welzijnsongelijkheid op basis van IOV worden beide gerapporteerd. De A(8) wordt alleen besproken als deze aanvullende informatie geeft over de ongelukkigen, en de resultaten sterk afwijken van de IOV. Voorwaarde is dat er een toereikend aantal waarnemingen is om de A(8) voldoende betrouwbaar toe te passen. Door middel van bootstraps (steekproeftrekking uit waarnemingen met teruglegging) met 1 000 hertrekkingen wordt het 95%-betrouwbaarheidsinterval rondom de ongelijkheidsmaat vastgesteld. Daarmee kunnen verslagjaren en bevolkingsgroepen op ongelijkheid onderling met elkaar worden vergeleken.

De verschillen tussen bevolkingsgroepen worden op basis van de volgende achtergrondkenmerken besproken: geslacht, leeftijdsklassen (7) en hoogst behaald onderwijsniveau (3). De leeftijdsklassen lopen van 18 tot 25 jaar tot en met 75 jaar of ouder met daartussen vijf tienjaarsklassen. Hoogst behaald onderwijsniveau bestaat uit de volgende categorieën: 1) laag, 2) middelbaar en 3) hoog opgeleid.

Tot slot worden de resultaten over welzijnsongelijkheid bij verschillende bevolkingsgroepen vergeleken met inkomensongelijkheid, zoals eerder door het CBS gepubliceerd (CBS StatLine, 2020b).

3. Resultaten

3.1 Geluk: gemiddelde en ongelijkheid over de jaren heen

Evenveel gelukkigen, maar geluksongelijkheid iets gegroeid

Gemiddeld genomen over de periode van 2013 tot en met 2019 was 88 procent van de Nederlandse bevolking van achttien jaar of ouder gelukkig. Tussen 2013 en 2019 lag het aandeel dat gelukkig is jaarlijks tussen de 87 en 89 procent. Het aandeel ongelukkigen bleef op 2 of 3 procent. Het geluksniveau was in deze periode dus redelijk stabiel.
De ongelijkheid in geluk is op basis van de IOV niet veranderd tussen 2013 en 2019. Deze is 0,29 of 0,30. Bij tevredenheid met het leven daalde de ongelijkheid volgens de IOV licht van 0,32 in 2013 naar 0,29 in 2019.

Deze figuur laat zien dat de ongelijkheid in geluk op basis van de IOV niet is veranderd tussen 2013 en 2019. Deze was 0,29 of 0,30.

Deze figuur laat zien dat op basis van de A(8) een lichte stijging in ongelijkheid in geluk is te zien voor 2018 en 2019 ten opzichte van 2013 en 2014

Echter, op basis van de A(8) is een lichte stijging in ongelijkheid in geluk te zien voor 2018 en 2019 ten opzichte van 2013 en 2014 (tabel B.3). Verslagjaren 2019 en 2018 (beide 0,74) wijken hierbij significant af van 2014 (0,70). Er lijkt hiermee toch een ontwikkeling zichtbaar die toe te schrijven is aan de laagste categorieën van zeer ongelukkigen. Relatief meer mensen geven een 1 (zie figuur 3.1.3).

3.1.3 Frequentieverdeling van geluk
Geluk score2014 (% van personen van 18 jaar of ouder)2019 (% van personen van 18 jaar of ouder)
10,30,7
20,30,4
30,80,5
41,01,0
52,92,8
66,85,7
722,822,7
843,244,6
916,316,4
105,75,3

Tussen 2014 en 2019 is de absolute verandering in de grootte van de groep die een 10 geeft voor geluk ten opzichte van de groep die een 1 geeft vrijwel hetzelfde, namelijk ongeveer 0,5 procentpunt. Echter, dit is relatief veel op een totale groep van 2 à 3 procent ongelukkigen. De groep die een 1 geeft aan geluk, is verdubbeld tussen 2014 en 2019, van 0,3 naar 0,7 procent. Dit verklaart waarom de IOV geen verandering in ongelijkheid aangeeft, terwijl de A(8) dit wel doet. Het feit dat er nu relatief meer mensen zijn die hun geluk een 1 geven, telt bij A(8) zwaarder mee dan het feit dat er aan de andere kant ook relatief minder mensen zijn die een 10 geven. Bij de IOV telt dit even zwaar mee. Deze licht stijgende ongelijkheid op landelijk niveau is dus toe te schrijven aan de groter geworden groep extreem ongelukkigen (score 1) ook al is dat niet terug te zien in het percentage ongelukkigen.

3.2 Welzijnsongelijkheid binnen bevolkingsgroepen

In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag of de welzijnsongelijkheid verschilt tussen bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld of geluk ongelijker verdeeld is onder mannen dan onder vrouwen. Het jaar 2019 is daarbij als uitgangspunt genomen. Mannen en vrouwen waren in dat jaar gemiddeld even vaak gelukkig. Er was ook geen verschil in welzijnsongelijkheid tussen mannen en vrouwen (zie tabel B.1-B.4 in Bijlage).

Verschillen in geluk groter bij jongvolwassenen dan bij ouderen

De 65- tot 75-jarigen hebben met 92 procent een statistisch significant hoger percentage gelukkigen dan de overige leeftijdsgroepen (88 of 89 procent). Ook is er onder hen minder geluksongelijkheid dan onder alle 65-minners. Onder de 18- tot 25-jarigen is er op basis van de IOV een significant grotere ongelijkheid op het gebied van geluk dan onder de 65- tot 75-jarigen, namelijk 0,31 ten opzichte van 0,25. Er is geen significant verschil tussen 65- tot 75-jarigen en 75-plussers (0,28), en deze laatste groep wijkt ook niet significant af van de 65-minners. Voor tevredenheid met het leven zijn er geen significante verschillen in ongelijkheid tussen de leeftijdsgroepen (Tabel B.3).

3.2.1 Geluk en welzijnsongelijkheid naar leeftijd, 2019
LeeftijdProportie gelukkigen (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)IOV (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)A(8) (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)
18-24 0,875270,3141986850,747687782
25-340,888400,2971377270,729070133
35-440,885130,2981708650,743685974
45-540,879020,2919744520,733311873
55-640,890140,2898208610,726834168
65-740,919320,2480386390,605968107
75+0,888900,2794298110,719856953

De relatief grote geluksongelijkheid onder jongvolwassenen hangt samen met de relatief grote inkomensongelijkheid in die groep. Met name bij uitwonende jongeren die een eigen huishouden voeren, en meer specifiek de huishoudens met een hoofdkostwinner tot 25 jaar, is de inkomensongelijkheid relatief groot (CBS StatLine, 2020b). Dit komt doordat een groep studentenhuishoudens met relatief weinig inkomen staat tegenover een groep die werkt en meer inkomen heeft (Van den Brakel-Hofmans, 2007). Zoals opgemerkt in paragraaf 1 is het aandeel gelukkigen groter naarmate het inkomen hoger is. Grote (kleine) verschillen in geluk gaan dan ook samen met veel (weinig) inkomensongelijkheid. Aanvullende analyses laten inderdaad zien dat met name het al dan niet hebben van werk onderscheidend is voor welzijnsongelijkheid bij de jongvolwassenen. De jongvolwassenen met werk hebben een beduidend hoger welzijn dan jongvolwassenen zonder werk, ook als zij een lager inkomen hebben. Jongeren zonder werk zijn alleen relatief vaak gelukkig als zij deel uitmaken van een huishouden met een hoog inkomen. De oudere groep (tussen 65 en 75 jaar) ziet er op het punt van werk (en inkomen) homogener uit. De verschillen in geluksongelijkheid tussen leeftijdsgroepen hangen ook deels samen met de relatie tussen onderwijsniveau en geluk binnen deze groepen. Onder de 18- tot 25-jarigen zijn de verschillen in geluk tussen de onderwijsniveaus groter dan onder de 65- tot 75-jarigen. Het verschil in geluk tussen laag- en hoogopgeleide jongeren is dus groter dan het verschil tussen laag- en hoogopgeleide ouderen. Laagopgeleide jongeren zijn vaker ongelukkig dan hoogopgeleide jongeren, terwijl er vrijwel geen verschil tussen oudere laag- en hoogopgeleiden is.

Bij laagopgeleiden meer verschillen in geluk

Onder de laagopgeleiden zijn er minder gelukkigen (86 procent) dan onder hoogopgeleiden (92 procent gelukkigen). Middelbaar opgeleiden zitten hier tussenin. Er is onder laagopgeleiden (0,32) meer ongelijkheid qua geluk dan onder middelbaar (0,29) en hoogopgeleiden (0,25). Tussen middelbaar en hoogopgeleiden is er geen statistisch significant verschil. (Tabel B.1 en B.2)

Nadere analyses laten zien dat dat laagopgeleiden relatief vaker een 5 of een 10 geven aan hun geluksgevoel dan hoger opgeleiden, terwijl middelbaar en hoogopgeleiden significant vaker een 8 geven. Hoogopgeleiden geven daarnaast ook vaker een 9 dan laagopgeleiden en minder vaak een 7. Naast deze uiteenlopende niveauscores hangt de grotere welzijnsongelijkheid bij de laagopgeleiden ook samen met het grotere aandeel jongeren dan bij de hoger opgeleiden; bij jongeren is de ongelijkheid immers relatief hoog. Overigens komt de grotere ongelijkheid ook doordat niet alle jongeren hun opleiding hebben afgerond en dus als lager opgeleid worden meegenomen.


3.2.2 Geluk en welzijnsongelijkheid naar onderwijsniveau, 2019
Onderwijsniveauproportie gelukkigen (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)IOV (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)A8 (Aandeel gelukkigen/ mate van ongelijkheid)
Laag0,8565173860,3240156930,732031178
Middelbaar0,8888853410,2904238080,740640351
Hoog0,9197152910,249542110,72260961

4. Conclusies

4.1 Trends in de verdeling van welzijn in Nederland

Het subjectief welzijn in Nederland ligt ten opzichte van andere landen op een hoog niveau, zo laat een internationaal vergelijkend onderzoek naar welzijn van de OECD zien (OECD, 2020). Ook lijkt in Nederland relatief weinig sprake van welzijnsongelijkheid, uitgedrukt in het verschil van de mate van tevredenheid met het leven bij de hoogste scorende 20 procent en de laagste scorende 20 procent op tevredenheid van de bevolking (OECD, 2020, blz. 6).

In dit artikel is de welzijnsongelijkheid in Nederland bestudeerd aan de hand van de IOV, een maat die geschikt is voor discrete schalen, zoals de gehanteerde schaal om geluk te meten. Net als de aandelen gelukkigen en ongelukkigen veranderde volgens die maat de geluksongelijkheid niet sinds 2014. Ook was de ongelijkheid met 0,30 relatief laag ten opzichte van het minimum 0 (iedereen even gelukkig) en het maximum 1. Aanvullend is een ongelijkheidsmaat, de A(8), gebruikt, die iets zegt over ontwikkelingen binnen de groep ongelukkigen en met name de extreem lage scores, de “unhappy few”. Daaruit bleek dat de ongelijkheid in geluk juist is toegenomen in de afgelopen jaren. Dit betekent dat, hoewel er bij de totale groep die zegt ongelukkig te zijn gemiddeld genomen geen ontwikkelingen waren in de laatste jaren, er wel relatief meer mensen binnen de groep ongelukkigen zijn die zeggen extreem ongelukkig te zijn in 2019 dan in 2014. Als de samenleving of beleidsmakers vinden dat een groter wordende groep extreem ongelukkigen (dan wel ontevredenen) aandacht verdient, is de aanvullende welzijnsongelijkheidsmaat een nuttig hulpmiddel. Deze maskeert ontwikkelingen binnen de unhappy few niet als er tegelijkertijd tegengestelde ontwikkelingen binnen de groep gelukkigen te zien zijn.

Voor tevredenheid met het leven is een iets ander beeld te zien. Het aandeel dat tevreden is met het eigen leven is over de jaren wat toegenomen. Dit ging hand in hand met een wat afnemende ongelijkheid volgens de IOV. De afnemende ongelijkheid in tevredenheid deed zich voor in een periode van economische voorspoed (2015-2019). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat welzijnsongelijkheid daalt met economische groei, omdat er hierdoor minder extremen in welzijn, zoals extreem ongelukkigen of gelukkigen, zijn (Clark, Flèche, en Senik, 2016). De auteurs geven als verklaring voor de dalende welzijnsongelijkheid dat de moderne economische groei vaak zorgt voor meer veiligheid, meer vrijheid en een beter bestuur. De resultaten uit onderhavig onderzoek bevestigen dit beeld echter alleen voor ongelijkheid in tevredenheid gemeten volgens de IOV. Voor geluk is juist een relatieve toename van de extreem ongelukkigen te zien en daardoor ook iets meer ongelijkheid op de A(8). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de concepten geluk en tevredenheid elk iets anders meten; bij geluk gaat het meer om een affectieve evaluatie terwijl het bij tevredenheid gaat om een cognitieve afweging (Diener, Suh, Lucas en Smith, 1999). Nader onderzoek kan meer licht werpen op de vraag hoe de samenhang eruit ziet tussen economische groei enerzijds en het verstandelijk danwel gevoelsmatig afwegen van het eigen leven en het aandeel gerapporteerde extremen daarbij anderzijds.

4.2 De verdeling van welzijn binnen bevolkingsgroepen

In het algemeen geldt dat een hoge welzijnsongelijkheid gepaard gaat met een gemiddeld laag welzijn. In bevolkingsgroepen met een relatief laag aandeel gelukkigen (of tevredenen) is er vaker een hogere ongelijkheid dan in groepen met een gemiddeld hoger welzijn. Dit patroon is te zien bij de leeftijdsgroepen (jongvolwassenen versus 65- tot 75-jarigen) en de verschillende onderwijsniveaus (laag-, middelbaar en hoogopgeleiden). In de groep jongeren van 18 tot 25 jaar is er een relatief hoge ongelijkheid te zien, zowel qua inkomen als welzijn. Uit eerder onderzoek van het SCP en een verkenning van de SER (SCP, 2016; SER, 2019; Stevens et al., 2020) blijkt dat jongeren het over het algemeen goed hebben in Nederland en een hoog welzijn ervaren ten opzichte van jongeren in andere landen. Er is echter ook een groep jongeren die achterblijft bij de rest: zij ervaren vaker stress of psychosomatische klachten, en hebben minder kans op een goede opleiding, een baan of een vast contract. Ten gevolge hiervan kunnen zij minder snel op eigen benen staan en bijvoorbeeld een eigen woning vinden. Dit geldt met name voor laagopgeleide jongeren. De vraag is of deze ongelijkheid naarmate mensen ouder worden vermindert, of dat deze ongelijkheden voor dit leeftijdscohort in de toekomst blijven bestaan.

Referenties

Atkinson, A. B. (1970). On the measurement of inequality. Journal of Economic Theory, 2, blz. 244–263.

Berry, K. J., en P. W. Mielke (1992). Assessment of variation in ordinal data. Perceptual and Motor Skills, 74 (1), blz. 63–66.

Beuningen, J. van, J. Burger, M. Coumans,en L. Moonen (2015). Het meten van welzijnsongelijkheid. CBS. https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/onderzoeksomschrijvingen/aanvullende%20onderzoeksbeschrijvingen/het-meten-van-welzijnsongelijkheid 

Beuningen, J. van, en L. Moonen (2019). Trends in geluk en tevredenheid. Statistische Trends. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/29/trends-in-geluk-en-tevredenheid

Brakel-Hofmans, M., van den (2007). De ongelijkheid van inkomens in Nederland. CBS, Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal, blz. 7-11. Sociaaleconomische trends, 3e kwartaal 2007 (cbs.nl)

Burger, J., en J. van Beuningen (2020). Measuring well-being dispersion on discrete rating scales. Social Indicators Research, 149, blz. 749-773.

CBS (2016, 19 maart). Gezondheid, relaties en werk belangrijker voor geluk dan geld. CBS nieuwsbericht. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/11/gezondheid-relaties-en-werk-belangrijker-voor-geluk-dan-geld

CBS (2019). Welvaart en welzijn. Geld en gezondheid in de 3e levensfase. CBS, longread. https://longreads.cbs.nl/welvaart-en-welzijn-2019/welvaart-en-welzijn/

CBS (2020). Welvaart in coronatijd. https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/welvaart-in-coronatijd

CBS StatLine (2020a). Welzijn in relatie tot financiën; kenmerken financiën. https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/82636NED/table?dl=49DF4

CBS StatLine (2020b). Ongelijkheid in inkomen en vermogen; huishoudens. http://opendata.cbs.nl/StatLine/#/CBS/nl/dataset/84476NED/table?dl=49F24

CBS StatLine (2020c). Welzijn; kerncijfers, persoonskenmerken. http://opendata.cbs.nl/StatLine/#/CBS/nl/dataset/82634NED/table?dl=5578D

Clark, A. E., S. Flèche, en C. Senik (2016). Economic growth evens out happiness: evidence from six surveys. Review of Income and Wealth, 62 (3), 405-419.

De Maio, F. G. (2007). Income inequality measures. Journal of Epidemiology & Community Health, 61, blz. 849-852.

Diener, E., E.M Suh, R.E Lucas en H.L Smith (1999). Subjective well-being: Three decades of progress. Psychological Bulletin, 125(2), 276–302. https://doi.org/10.1037/0033-2909.125.2.276

Kalmijn, W., en R. Veenhoven (2005). Measuring inequality of happiness in nations. In search of proper statistics. Journal of Happiness Studies, 6, 357-396.

Kuyper, L. en K. Putters (2020). Zicht op de samenleving in coronatijd. Eerste analyse van de mogelijke gevolgen en implicaties voor beleid. Sociaal en Cultureel Planbureau. https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2020/05/18/zicht-op-de-samenleving-in-coronatijd

Lambert, P. J. (2001). The distribution and redistribution of income (3rd ed.). Manchester: Manchester University Press.

Miltenburg, E. en J. Schaper (2020). Maatschappelijke gevolgen van corona. Verwachte gevolgen van corona voor de opvattingen en houdingen van Nederlanders. Sociaal en Cultureel Planbureau. https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2020/07/17/verwachte-gevolgen-van-corona-voor-de-opvattingen-en-houdingen-van-nederlanders

OECD (2011). How’s life? Measuring well-being. Paris: OECD.
https://doi.org/10.1787/23089679

OECD (2020). How’s life in The Netherlands. Paris: OECD.
https://www.oecd.org/statistics/Better-Life-Initiative-country-note-Netherlands.pdf

SCP (2016). De toekomst tegemoet. Leren, werken, zorgen, samenleven en consumeren in het Nederland van later. Sociaal en Cultureel Planbureau. https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2016/12/21/de-toekomst-tegemoet

SCP (2020). Welbevinden ten tijde van corona. https://www.scp.nl/publicaties/publicaties/2020/09/10/welbevinden-ten-tijde-van-corona.-eerste-bevindingen-op-basis-van-een-bevolkingsenquete-uit-juli-2020

SER (2019). Hoge verwachtingen. Kansen en belemmeringen voor jongeren in 2019. Sociaal-Economische Raad, verkenning 19/11. https://www.ser.nl/nl/adviezen/kansen-belemmeringen-jongeren

Stevens, G.M. Boer, S. van Dorsselaer, M. de Looze, S. de Roos, T. ter Bogt, R. van den Eijnden, en W. Vollebergh (2020). Gezondheid en welzijn van Nederlandse jongeren in internationaal perspectief. Universiteit Utrecht, HBSC, Trimbos instituut, Sociaal en Cultureel Planbureau, factsheet. https://www.scp.nl/publicaties/factsheets/2020/05/19/gezondheid-en-welzijn-van-nederlandse-jongeren-in-internationaal-perspectief

Veenhoven, R. (2017). World database of happiness. Rotterdam: Erasmus University Rotterdam. http://worlddatabaseofhappiness.eur.nl

World Economic Forum (2017). The inclusive growth and development report 2017. http://www3.weforum.org/docs/WEF_Forum_IncGrwth_2017.pdf

Tabellen

B.1 Ongelijkheid in geluk op basis van de IOV, 2013-2019
JaarOngelijkheidsmaat IOV1) Ondergrens 95%-betrouwbaarheidsintervalBovengrens 95%-betrouwbaarheidsinterval
Totaal20130,300,290,31
Totaal20140,290,280,30
Totaal20150,300,290,31
Totaal20160,290,280,30
Totaal20170,300,290,31
Totaal20180,300,290,31
Totaal20190,290,280,30
GeslachtMan20130,310,300,32
GeslachtMan20140,290,280,30
GeslachtMan20150,300,290,32
GeslachtMan20160,290,280,30
GeslachtMan20170,290,280,31
GeslachtMan20180,310,290,32
GeslachtMan20190,290,280,30
GeslachtVrouw20130,290,280,30
GeslachtVrouw20140,290,280,30
GeslachtVrouw20150,290,280,30
GeslachtVrouw20160,290,280,30
GeslachtVrouw20170,300,290,31
GeslachtVrouw20180,290,280,30
GeslachtVrouw20190,290,280,30
Leeftijd18 tot 25 jaar20130,280,260,31
Leeftijd18 tot 25 jaar20140,300,280,33
Leeftijd18 tot 25 jaar20150,280,260,30
Leeftijd18 tot 25 jaar20160,300,270,33
Leeftijd18 tot 25 jaar20170,290,270,32
Leeftijd18 tot 25 jaar20180,290,270,32
Leeftijd18 tot 25 jaar20190,310,280,36
Leeftijd25 tot 35 jaar20130,320,290,34
Leeftijd25 tot 35 jaar20140,270,250,29
Leeftijd25 tot 35 jaar20150,300,280,33
Leeftijd25 tot 35 jaar20160,290,270,31
Leeftijd25 tot 35 jaar20170,300,270,32
Leeftijd25 tot 35 jaar20180,320,300,35
Leeftijd25 tot 35 jaar20190,300,280,32
Leeftijd35 tot 45 jaar20130,290,270,32
Leeftijd35 tot 45 jaar20140,290,270,31
Leeftijd35 tot 45 jaar20150,310,280,33
Leeftijd35 tot 45 jaar20160,280,260,30
Leeftijd35 tot 45 jaar20170,290,270,32
Leeftijd35 tot 45 jaar20180,280,260,31
Leeftijd35 tot 45 jaar20190,300,270,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20130,300,280,31
Leeftijd45 tot 55 jaar20140,310,290,33
Leeftijd45 tot 55 jaar20150,300,290,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20160,300,280,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20170,320,300,34
Leeftijd45 tot 55 jaar20180,300,280,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20190,290,270,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20130,300,270,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20140,280,270,30
Leeftijd55 tot 65 jaar20150,300,280,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20160,280,260,30
Leeftijd55 tot 65 jaar20170,290,270,31
Leeftijd55 tot 65 jaar20180,290,270,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20190,290,270,31
Leeftijd65 tot 75 jaar20130,280,260,30
Leeftijd65 tot 75 jaar20140,270,260,29
Leeftijd65 tot 75 jaar20150,270,250,30
Leeftijd65 tot 75 jaar20160,260,240,28
Leeftijd65 tot 75 jaar20170,270,250,29
Leeftijd65 tot 75 jaar20180,280,260,30
Leeftijd65 tot 75 jaar20190,250,230,26
Leeftijd75 jaar of ouder20130,310,280,34
Leeftijd75 jaar of ouder20140,300,270,33
Leeftijd75 jaar of ouder20150,310,290,34
Leeftijd75 jaar of ouder20160,330,300,37
Leeftijd75 jaar of ouder20170,310,280,34
Leeftijd75 jaar of ouder20180,300,280,33
Leeftijd75 jaar of ouder20190,280,250,31
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20130,340,320,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20140,340,320,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20150,350,330,37
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20160,330,310,34
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20170,340,320,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20180,350,330,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20190,320,310,34
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20130,290,280,31
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20140,280,270,29
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20150,290,280,30
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20160,290,280,31
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20170,300,290,32
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20180,290,270,30
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20190,290,280,31
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20130,250,240,26
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20140,250,230,26
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20150,250,240,26
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20160,240,230,26
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20170,240,230,25
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20180,260,250,27
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20190,250,240,26
1) De gemiddelde IOV op basis van de 1 000 bootstraps.

B.2 Ongelijkheid in geluk op basis van de A(8), 2013-2019
JaarOngelijkheidsmaat A(8)1) Ondergrens 95%-betrouwbaarheidsintervalBovengrens 95%-betrouwbaarheidsinterval
Totaal20130,710,680,73
Totaal20140,700,680,72
Totaal20150,710,700,73
Totaal20160,720,700,73
Totaal20170,720,700,73
Totaal20180,740,730,75
Totaal20190,740,720,75
GeslachtMan20130,710,670,73
GeslachtMan20140,710,670,73
GeslachtMan20150,720,700,74
GeslachtMan20160,710,680,73
GeslachtMan20170,700,660,73
GeslachtMan20180,740,720,75
GeslachtMan20190,730,710,75
GeslachtVrouw20130,710,660,73
GeslachtVrouw20140,700,660,72
GeslachtVrouw20150,700,670,72
GeslachtVrouw20160,730,700,74
GeslachtVrouw20170,730,710,74
GeslachtVrouw20180,750,730,76
GeslachtVrouw20190,740,720,75
Leeftijd18 tot 25 jaar20130,710,410,77
Leeftijd18 tot 25 jaar20140,710,380,76
Leeftijd18 tot 25 jaar20150,650,220,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20160,650,300,74
Leeftijd18 tot 25 jaar20170,650,370,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20180,690,400,74
Leeftijd18 tot 25 jaar20190,750,700,77
Leeftijd25 tot 35 jaar20130,700,400,75
Leeftijd25 tot 35 jaar20140,580,340,72
Leeftijd25 tot 35 jaar20150,730,690,76
Leeftijd25 tot 35 jaar20160,560,260,72
Leeftijd25 tot 35 jaar20170,720,660,76
Leeftijd25 tot 35 jaar20180,760,740,78
Leeftijd25 tot 35 jaar20190,730,690,75
Leeftijd35 tot 45 jaar20130,720,650,76
Leeftijd35 tot 45 jaar20140,660,390,74
Leeftijd35 tot 45 jaar20150,730,690,75
Leeftijd35 tot 45 jaar20160,570,260,72
Leeftijd35 tot 45 jaar20170,730,660,76
Leeftijd35 tot 45 jaar20180,720,670,76
Leeftijd35 tot 45 jaar20190,740,700,77
Leeftijd45 tot 55 jaar20130,560,270,70
Leeftijd45 tot 55 jaar20140,720,680,75
Leeftijd45 tot 55 jaar20150,680,450,73
Leeftijd45 tot 55 jaar20160,740,710,76
Leeftijd45 tot 55 jaar20170,720,660,75
Leeftijd45 tot 55 jaar20180,750,720,76
Leeftijd45 tot 55 jaar20190,730,690,76
Leeftijd55 tot 65 jaar20130,720,680,75
Leeftijd55 tot 65 jaar20140,670,350,73
Leeftijd55 tot 65 jaar20150,680,460,73
Leeftijd55 tot 65 jaar20160,720,670,75
Leeftijd55 tot 65 jaar20170,680,440,73
Leeftijd55 tot 65 jaar20180,740,710,76
Leeftijd55 tot 65 jaar20190,730,690,75
Leeftijd65 tot 75 jaar20130,450,350,51
Leeftijd65 tot 75 jaar20140,640,350,73
Leeftijd65 tot 75 jaar20150,640,320,72
Leeftijd65 tot 75 jaar20160,710,650,75
Leeftijd65 tot 75 jaar20170,540,220,71
Leeftijd65 tot 75 jaar20180,740,700,76
Leeftijd65 tot 75 jaar20190,610,130,72
Leeftijd75 jaar of ouder20130,260,190,32
Leeftijd75 jaar of ouder20140,570,220,73
Leeftijd75 jaar of ouder20150,690,270,75
Leeftijd75 jaar of ouder20160,740,680,77
Leeftijd75 jaar of ouder20170,740,700,76
Leeftijd75 jaar of ouder20180,740,690,76
Leeftijd75 jaar of ouder20190,720,650,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20130,710,660,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20140,720,690,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20150,730,700,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20160,730,690,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20170,740,710,76
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20180,750,730,76
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20190,730,690,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20130,710,660,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20140,700,650,72
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20150,720,680,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20160,720,700,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20170,710,680,73
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20180,740,720,76
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20190,740,720,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20130,660,390,71
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20140,570,380,70
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20150,610,340,69
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20160,680,610,72
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20170,640,320,72
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20180,730,710,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20190,720,680,74
1) De gemiddelde A(8) op basis van de 1 000 bootstraps.

B.3 Ongelijkheid tevredenheid met het leven op basis van de IOV, 2013-2019
JaarOngelijkheidsmaat IOV1) Ondergrens 95%-betrouwbaarheidsintervalBovengrens 95%-betrouwbaarheidsinterval
Totaal20130,320,320,33
Totaal20140,320,310,33
Totaal20150,330,320,33
Totaal20160,310,300,32
Totaal20170,320,310,33
Totaal20180,300,290,31
Totaal20190,290,290,30
GeslachtMan20130,340,320,35
GeslachtMan20140,320,310,34
GeslachtMan20150,330,320,35
GeslachtMan20160,310,300,32
GeslachtMan20170,320,310,33
GeslachtMan20180,310,300,32
GeslachtMan20190,290,280,30
GeslachtVrouw20130,310,300,32
GeslachtVrouw20140,320,300,33
GeslachtVrouw20150,320,300,33
GeslachtVrouw20160,310,300,32
GeslachtVrouw20170,320,310,33
GeslachtVrouw20180,290,280,30
GeslachtVrouw20190,300,290,31
Leeftijd18 tot 25 jaar20130,310,280,34
Leeftijd18 tot 25 jaar20140,350,330,38
Leeftijd18 tot 25 jaar20150,290,270,32
Leeftijd18 tot 25 jaar20160,320,300,35
Leeftijd18 tot 25 jaar20170,320,290,34
Leeftijd18 tot 25 jaar20180,310,280,33
Leeftijd18 tot 25 jaar20190,310,270,34
Leeftijd25 tot 35 jaar20130,350,330,38
Leeftijd25 tot 35 jaar20140,310,290,33
Leeftijd25 tot 35 jaar20150,330,310,35
Leeftijd25 tot 35 jaar20160,300,280,32
Leeftijd25 tot 35 jaar20170,340,310,36
Leeftijd25 tot 35 jaar20180,310,280,33
Leeftijd25 tot 35 jaar20190,310,290,33
Leeftijd35 tot 45 jaar20130,330,300,35
Leeftijd35 tot 45 jaar20140,320,300,35
Leeftijd35 tot 45 jaar20150,340,310,36
Leeftijd35 tot 45 jaar20160,310,290,33
Leeftijd35 tot 45 jaar20170,300,280,32
Leeftijd35 tot 45 jaar20180,290,270,31
Leeftijd35 tot 45 jaar20190,290,270,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20130,330,310,35
Leeftijd45 tot 55 jaar20140,330,300,35
Leeftijd45 tot 55 jaar20150,330,310,36
Leeftijd45 tot 55 jaar20160,320,300,34
Leeftijd45 tot 55 jaar20170,340,320,37
Leeftijd45 tot 55 jaar20180,300,280,32
Leeftijd45 tot 55 jaar20190,290,270,31
Leeftijd55 tot 65 jaar20130,320,300,33
Leeftijd55 tot 65 jaar20140,310,290,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20150,330,310,35
Leeftijd55 tot 65 jaar20160,310,290,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20170,310,290,33
Leeftijd55 tot 65 jaar20180,300,280,32
Leeftijd55 tot 65 jaar20190,290,270,31
Leeftijd65 tot 75 jaar20130,300,270,32
Leeftijd65 tot 75 jaar20140,290,270,31
Leeftijd65 tot 75 jaar20150,290,270,31
Leeftijd65 tot 75 jaar20160,280,260,30
Leeftijd65 tot 75 jaar20170,290,270,31
Leeftijd65 tot 75 jaar20180,280,260,30
Leeftijd65 tot 75 jaar20190,270,250,29
Leeftijd75 jaar of ouder20130,330,300,36
Leeftijd75 jaar of ouder20140,320,290,35
Leeftijd75 jaar of ouder20150,340,310,37
Leeftijd75 jaar of ouder20160,330,300,36
Leeftijd75 jaar of ouder20170,330,300,36
Leeftijd75 jaar of ouder20180,300,270,33
Leeftijd75 jaar of ouder20190,280,250,30
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20130,360,340,38
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20140,360,350,38
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20150,380,360,40
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20160,340,320,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20170,370,350,39
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20180,340,320,36
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20190,330,320,35
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20130,330,310,34
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20140,320,300,33
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20150,310,300,33
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20160,310,290,32
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20170,320,310,33
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20180,290,280,31
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20190,290,270,30
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20130,280,260,29
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20140,270,260,29
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20150,280,270,29
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20160,270,250,28
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20170,270,260,28
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20180,270,250,28
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20190,260,250,27
1) De gemiddelde IOV op basis van de 1 000 bootstraps.

B.4 Ongelijkheid tevredenheid met het leven op basis van A(8), 2013-2019
JaarOngelijkheidsmaat A(8)1) Ondergrens 95%-betrouwbaarheidsintervalBovengrens 95%-betrouwbaarheidsinterval
Totaal20130,710,700,73
Totaal20140,710,690,72
Totaal20150,720,700,73
Totaal20160,700,680,72
Totaal20170,720,700,73
Totaal20180,710,690,72
Totaal20190,700,680,72
GeslachtMan20130,720,690,74
GeslachtMan20140,710,680,73
GeslachtMan20150,730,710,75
GeslachtMan20160,710,670,73
GeslachtMan20170,710,690,74
GeslachtMan20180,710,670,73
GeslachtMan20190,700,660,72
GeslachtVrouw20130,700,660,73
GeslachtVrouw20140,700,670,73
GeslachtVrouw20150,690,640,71
GeslachtVrouw20160,700,670,72
GeslachtVrouw20170,720,700,74
GeslachtVrouw20180,710,670,73
GeslachtVrouw20190,710,680,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20130,680,440,75
Leeftijd18 tot 25 jaar20140,660,420,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20150,650,260,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20160,660,410,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20170,660,430,73
Leeftijd18 tot 25 jaar20180,560,250,71
Leeftijd18 tot 25 jaar20190,700,460,75
Leeftijd25 tot 35 jaar20130,730,690,76
Leeftijd25 tot 35 jaar20140,660,400,73
Leeftijd25 tot 35 jaar20150,730,680,75
Leeftijd25 tot 35 jaar20160,670,240,74
Leeftijd25 tot 35 jaar20170,740,710,77
Leeftijd25 tot 35 jaar20180,710,650,75
Leeftijd25 tot 35 jaar20190,680,420,74
Leeftijd35 tot 45 jaar20130,730,670,76
Leeftijd35 tot 45 jaar20140,660,450,73
Leeftijd35 tot 45 jaar20150,730,690,76
Leeftijd35 tot 45 jaar20160,570,270,71
Leeftijd35 tot 45 jaar20170,650,380,73
Leeftijd35 tot 45 jaar20180,650,400,72
Leeftijd35 tot 45 jaar20190,660,410,73
Leeftijd45 tot 55 jaar20130,650,450,71
Leeftijd45 tot 55 jaar20140,730,700,75
Leeftijd45 tot 55 jaar20150,700,640,74
Leeftijd45 tot 55 jaar20160,730,700,75
Leeftijd45 tot 55 jaar20170,740,700,76
Leeftijd45 tot 55 jaar20180,700,620,74
Leeftijd45 tot 55 jaar20190,690,440,74
Leeftijd55 tot 65 jaar20130,720,670,74
Leeftijd55 tot 65 jaar20140,690,450,74
Leeftijd55 tot 65 jaar20150,690,620,72
Leeftijd55 tot 65 jaar20160,650,430,72
Leeftijd55 tot 65 jaar20170,640,410,71
Leeftijd55 tot 65 jaar20180,700,630,73
Leeftijd55 tot 65 jaar20190,700,640,75
Leeftijd65 tot 75 jaar20130,570,260,70
Leeftijd65 tot 75 jaar20140,630,220,72
Leeftijd65 tot 75 jaar20150,680,420,73
Leeftijd65 tot 75 jaar20160,640,170,73
Leeftijd65 tot 75 jaar20170,680,410,73
Leeftijd65 tot 75 jaar20180,720,660,75
Leeftijd65 tot 75 jaar20190,560,270,70
Leeftijd75 jaar of ouder20130,580,240,73
Leeftijd75 jaar of ouder20140,660,290,74
Leeftijd75 jaar of ouder20150,670,440,74
Leeftijd75 jaar of ouder20160,700,490,75
Leeftijd75 jaar of ouder20170,700,450,75
Leeftijd75 jaar of ouder20180,690,260,75
Leeftijd75 jaar of ouder20190,640,220,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20130,700,660,73
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20140,720,690,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20150,730,710,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20160,710,670,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20170,730,710,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20180,730,700,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauLaag20190,700,640,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20130,730,710,75
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20140,710,680,73
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20150,720,690,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20160,700,660,72
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20170,720,690,73
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20180,710,670,73
Hoogstbehaald onderwijsniveauMiddelbaar20190,720,690,74
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20130,580,390,70
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20140,460,410,50
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20150,410,340,45
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20160,650,420,71
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20170,670,410,72
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20180,540,380,66
Hoogstbehaald onderwijsniveauHoog20190,320,230,38
1) De gemiddelde A(8) op basis van de 1 000 bootstraps.

Technische toelichting

Index of ordinal variation

Bij deze ongelijkheidsmaat wordt de mate van variatie afgezet tegen de maximaal mogelijke variatie. De aantallen in alle mogelijke combinaties van twee categorieën worden eerst per combinatie met elkaar vermenigvuldigd, waarna dit met de absolute afstand tussen de categorieën (het aantal tussenliggende categorieën) wordt vermenigvuldigd. Vervolgens wordt dit getal gesommeerd over alle mogelijke combinaties. Er wordt gecorrigeerd voor het totale populatieaantal en het totale aantal antwoordcategorieën om tot een ongelijkheidsmaat tussen de 0 en 1 te komen die niet wordt beïnvloed door de populatiegrootte of de gekozen antwoordschaal.

De berekening van de IOV is als volgt:

\begin{eqnarray} IOV = {{\sum_{k=1}^{K-1} \sum_{l=k+1}^K N_k N_l (l-k)} \over {(N^2-a)(K-1)/4}} \end{eqnarray}

waarbij K het aantal antwoordcategorieën of mogelijke cijfers voor geluk of tevredenheid is (in dit geval 10), k is een specifieke antwoordcategorie, l is een andere antwoordcategorie, N het (geschatte) populatieaantal (Nk en Nl  zijn de aantallen in de desbetreffende twee antwoordcategorieën oftewel het aantal mensen dat het ene of het andere specifieke cijfer voor hun welzijn geeft) en a een constante gelijk aan 1 als N een oneven aantal is en 0 als N even is.

Atkinson index

De A(ε) kan als volgt worden berekend:

\begin{eqnarray} A(\epsilon) = \left\{ \begin{matrix} 1 - { {\sqrt[1- \epsilon]{{1 \over N } \sum_{i=1}^N Y_i^{1-\epsilon}}} \over {{1 \over N} \sum_{i=1}^N Y_i } } & \epsilon \neq 1 \\ ~&~\\ 1- {{\sqrt[N]{ \prod_{i=1}^N Y_i} } \over{{1 \over N} \sum_{i=1}^N Y_i }} ~~~~~~~~~ & \epsilon =1 \end{matrix} \right. \end{eqnarray}

waarbij ε de in te stellen beoordelingsparameter is, N het populatieaantal en Yi  de gemiddelde score op de doelvariabelen geluk of tevredenheid met het leven.