Vrijwilligerswerk en welzijn

4. Conclusies

In dit artikel is de relatie tussen vrijwilligerswerk en welzijn onderzocht. In 2013 tot en met 2018 verrichtte gemiddeld bijna de helft van de Nederlanders van 15 jaar en ouder vrijwilligerswerk voor één of meerdere organisaties of verenigingen. Gemiddeld doen ze dat 4,5 uur per week. Wel varieert de tijd die eraan besteed wordt sterk. Ruim een op drie zet zich minder dan één uur per week vrijwillig in, terwijl een op de zes dat 8 uur of meer doet. Over de jaren zijn er weinig fluctuaties in zowel het aandeel vrijwilligers als in het aantal uren dat vrijwilligerswerk wordt gedaan. Vrijwilligers hebben over het algemeen een hoger opleidingsniveau, een kerkelijke achtergrond en zijn van middelbare leeftijd. Het vaakst wordt er vrijwilligerswerk gedaan voor sportclubs, scholen, verzorgingsorganisaties, kerken/moskeeën en jeugdwerk.

Vrijwilligers geven vaker aan gelukkig te zijn dan mensen die geen vrijwilligerswerk doen: 91 tegen 85 procent. Ook zijn vrijwilligers meer tevreden met hun eigen leven, sociale contacten en psychische gezondheid, en scoren ze hoger op de persoonlijke welzijnsindex. Deze bevindingen komen overeen met die in diverse andere studies, zoals Morrow-Howell,et al., 2003; Mellor et al., 2009; Kahana, et al., 2013; Matsushima en Matsunaga, 2015; Jenkinson, et al., 2015; Ashley et al., 2016. Van de vijf organisaties waarvoor het vaakst vrijwilligerswerk wordt gedaan, is het onderscheid in welzijn tussen vrijwilligers en niet-vrijwilligers het grootst bij sportverenigingen, scholen en kerken. Het aantal uren dat wekelijks aan vrijwilligerswerk wordt besteed, heeft nauwelijks effect op het welzijn.

Vrijwilligerswerk heeft een belangrijke plaats in de Nederlandse samenleving; een samenleving zonder de vrijwillige inzet is welhaast ondenkbaar. Het is bovendien een belangrijke, zo niet de belangrijkste, indicator voor sociale kapitaal: de smeerolie gebaseerd op de participatie en het vertrouwen in de samenleving. Sociaal kapitaal heeft niet alleen een positief effect op de economische groei (Knack en Keefer, 1997), maar ook op het welzijn van mensen. Eerder is al aangetoond dat naast vrijwilligerswerk ook andere vormen van participatie, zoals contacten met familie, vrienden en buren en deelname aan verenigingsactiviteiten, samenhangen met geluk en tevredenheid (Mars en Schmeets, 2011). In een vervolgstudie zal naast de verschillende participatievormen ook de tweede pijler van sociaal kapitaal - het onderlinge vertrouwen en vertrouwen in instituties (voor de relatie met geluk zie ook Schmeets, 2013) - gerelateerd worden aan welzijn.