Sentimenten over de samenleving en tevredenheid met het eigen leven

Technische toelichting

Vraagstellingen en schaalconstructies

Mate van pessimisme

De schaal voor het meten van de mate van pessimisme bestaat uit de volgende drie indicatoren, welke gebaseerd zijn op Steenvoorden (2015):
1. Hoe vindt u dat het over het algemeen gaat met Nederland? Antwoordmogelijkheden zijn: 1) duidelijk de goede kant op, 2) een beetje de goede kant op, 3) een beetje de verkeerde kant op, 4) duidelijk de verkeerde kant op en 5) weet ik niet.
2. Zoals de zaken er nu voor staan, ziet de toekomst er hoopvol uit. Antwoordmogelijkheden zijn 1) helemaal mee eens, 2) mee eens, 3) niet mee eens, niet mee oneens, 4) mee oneens, 5) helemaal mee oneens en 6) weet ik niet.
3. Voor de meeste mensen in Nederland wordt het leven eerder slechter dan beter. Antwoordmogelijkheden zijn hetzelfde als bij de voorgaande vraag.

Mensen die geen antwoord geven op de vragen (ongeveer 4 procent voor alle drie de stellingen) zijn bij de analyses buiten beschouwing gelaten. Mensen die ‘weet ik niet’ hebben geantwoord zijn wel meegenomen bij de analyses van de losse stellingen. Bij de constructie van de schaal voor de mate van pessimisme zijn degenen die op alle drie de stellingen ‘weet ik niet’ hebben geantwoord buiten beschouwing gelaten. Dit antwoord kan niet vertaald worden in een numerieke score; mensen die niet weten of zij pessimistisch zijn of niet, scoren niet logischerwijs hoger of lager dan de optimisten of de pessimisten. In totaal betrof dit 3,9 procent van de respondenten.

De vraag of het leven beter wordt voor de meeste mensen is gehercodeerd, zodat een hogere score een hogere mate van pessimisme inhoudt. De drie indicatoren worden samengevoegd tot een gemiddelde score. Daarvoor worden de drie indicatoren apart lineair getransformeerd tot antwoordschalen van 1 tot en met 10 zodat de antwoordschalen vergelijkbaar worden. Principale componenten analyse laat zien dat de drie indicatoren samen één component vormen. Daarnaast laat betrouwbaarheidsanalyse zien dat de drie indicatoren voldoende met elkaar samenhangen om samengevoegd te worden (Cronbach’s alpha = 0,78). Omdat de stellingen onderling hoog gecorreleerd zijn (Spearman’s Rho is 0,5 of 0,6) en een hoge waarde van Cronbach’s alpha hebben, worden ze gezien als uitwisselbaar. Respondenten die op minimaal één van de stellingen hebben geantwoord, worden daarom meegenomen voor de schaalconstructie.

Bovenstaande schaalconstructie resulteert in een score van 1 tot en met 10 voor de mate van pessimisme, waarbij een hogere score voor een hogere mate van pessimisme staat. Voor de univariate en bivariate analyses worden drie categorieën onderscheiden:1) optimistisch (score 1 tot 5), 2) niet optimistisch en niet pessimistisch (score 5 tot 7) en 3) pessimistisch (score 7 t/m 10). De schaal wordt als continue variabele gebruikt in de correlatie analyses.

Maatschappelijk onbehagen

Om maatschappelijk onbehagen te meten, wordt een bestaande schaal als basis gebruikt (Steenvoorden, 2015). De vraagstellingen zijn op basis van vragenlijsttesten door het vragenlab van het CBS enigszins aangepast. De oorspronkelijke en de aangepaste vraagstellingen zijn te vinden in Bijlage 1. Een van de oorspronkelijke stellingen is komen te vervallen, omdat een groot deel van de respondenten bij testinterviews aangaf moeite te hebben om een antwoord te kiezen bij deze stelling. Dit betrof de stelling ‘De regering in Nederland heeft steeds minder te vertellen over voorzieningen die belangrijk zijn voor burgers’. De resulterende schaal is opgebouwd uit de volgende zeven stellingen:
1. In Nederland kunnen we grote problemen steeds beter oplossen.
2. De risico’s van technologische vooruitgang worden onderschat.
3. De regering in Nederland heeft een duidelijke visie over waar het met ons land naar toe moet.
4. Nederland heeft te veel macht overgedragen aan Europa.
5. In ons land gaan de mensen met steeds minder respect met elkaar om.
6. Het wordt in Nederland steeds meer ieder voor zich.
7. In ons land is er voldoende aandacht voor mensen die het financieel minder hebben.

De antwoordmogelijkheden voor alle stellingen zijn 1) helemaal mee eens, 2) mee eens, 3) niet mee eens, niet mee oneens, 4) mee oneens, 5) helemaal mee oneens en 6) weet ik niet. Mensen die geen antwoord geven op de stellingen (tussen de 3 en 5 procent per stelling) zijn bij de analyses buiten beschouwing gelaten. Ook hier zijn de ‘weet ik niet’ antwoorden wel meegenomen bij de analyses van de afzonderlijke stellingen, maar buiten beschouwing gelaten voor de schaalconstructie. Stellingen 1, 3, en 7 zijn positief geformuleerd en de overige stellingen negatief. De negatief geformuleerde stellingen zijn gehercodeerd voor de schaalconstructie, zodat een hogere score meer maatschappelijk onbehagen aangeeft.

Bij maximaal drie ontbrekende antwoorden wordt een score op maatschappelijk onbehagen berekend als het gemiddelde van de overige antwoorden van de desbetreffende respondent. Bij meer dan drie ontbrekende antwoorden krijgt de respondent geen score. In totaal valt hierdoor 8,0 procent van de respondenten af. Cronbach’s alpha op basis van de zeven stellingen is 0,66. Dit ligt boven de grenswaarde van 0,6 die door Hair et al. (1998) wordt gebruikt voor een voldoende schaal, maar onder de grenswaarde van 0,7 voor een goede schaal (Hair et al., 1998). Principale Componenten Analyse toont aan dat de positief en negatief geformuleerde vraagstellingen ieder op een aparte component laden. Omdat deze componenten conceptueel niet verschillend zijn, worden alle indicatoren samengevoegd tot een gemiddelde score. De resulterende schaal loopt van 1 tot en met 5, waarbij een hogere score een hogere mate van onbehagen betekent. Voor sommige analyses wordt deze schaal ingedikt tot drie categorieën, namelijk 1) laag onbehagen (score 1 tot 3), 2) gemiddeld onbehagen (score 3 tot 4) en 3) sterk onbehagen (score 4 of hoger). Deze indikking is ook door Steenvoorden (2015) gebruikt. De continue schaal wordt net als de continue schaal bij pessimisme gebruikt in de correlatie analyses.

Maatschappelijke kwesties

Respondenten zijn gevraagd naar hun mening over de volgende maatschappelijke kwesties in Nederland: criminaliteit, de bevolkingsdichtheid, de multiculturele samenleving, de mentaliteit van de bevolking en milieuvervuiling. Mensen konden aangeven of ze deze kwesties als een probleem ervaren met de antwoordcategorieën: 1) geen probleem,2) een klein probleem, 3) geen klein, maar ook geen groot probleem, 4) een groot probleem, 5) een heel groot probleem en 6) weet ik niet. Omdat het hier om op zichzelf staande kwesties gaat, worden de antwoorden op deze vragen afzonderlijk beschreven en niet samengevoegd tot een schaal.

Respondenten die een vraag niet hebben beantwoord, zijn buiten beschouwing gelaten. Het ging bij de verschillende kwesties om 3 tot 4 procent van de respondenten. Voor de beschrijving van de resultaten zijn de categorieën ingedikt tot geen probleem (score 1), een (klein) probleem (score 2 t/m 3), een (heel) groot probleem (score 4 t/m 5) en de groep die zegt het niet te weten.

Tevredenheid met het leven

Tevredenheid met het leven wordt door middel van één vraag gemeten: Kunt u op een schaal van 1 tot en met 10 aangeven in welke mate u tevreden bent met het leven dat u nu leidt? Een 1 staat voor volledig ontevreden en 10 voor volledig tevreden. Een score van 1 tot en met 4 wordt geclassificeerd als ontevreden, een score van 5 of 6 als niet tevreden, niet ontevreden en een score van 7 of hoger als tevreden (Van Beuningen et al., 2014). Ook hier zijn degenen die geen antwoord geven (4 procent) buiten beschouwing gelaten.

Analyses

Alleen significante bivariate verbanden worden besproken in dit artikel (p < 0,05). De verschillen tussen bevolkingsgroepen zijn daarnaast multivariaat getoetst door middel van logistische regressieanalyses met correctie voor geslacht, leeftijd, migratieachtergrond, hoogst behaald onderwijsniveau, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen (in kwartielen) en ervaren gezondheid.

Ook de relatie tussen sentimenten over de samenleving enerzijds en tevredenheid met het eigen leven anderzijds, is onderzocht door logistische regressieanalyses. Hierbij wordt het aandeel dat tevreden is (score 7 of hoger) afgezet tegen de rest. Om na te gaan hoe het verband van de afzonderlijke sentimenten met de tevredenheid op de gebruikte schaal van 1 tot 10 eruitziet, zijn aanvullend ook correlaties berekend.

Met meervoudige logistische regressie analyses is gekeken naar mogelijke beïnvloedende factoren in de toetsing van de verbanden. Naast demografische achtergrondkenmerken als geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond, zijn daarbij ook de ervaren gezondheid en het huishoudensinkomen meegenomen. Het is de vraag of eventueel geconstateerde verbanden tussen de sentimenten en tevredenheid stand houden als rekening gehouden wordt met de gezondheid van mensen of verschillen in de inkomenssituatie. Als dit het geval is, wordt dit besproken in het artikel.

Tot slot zijn de correlaties tussen de (schalen van de) sentimenten onderling en de sentimenten enerzijds en de (schaal van) tevredenheid met het leven anderzijds berekend.