Sentimenten over de samenleving en tevredenheid met het eigen leven

2. Resultaten

Met 86 procent waren in 2018 de meeste volwassenen in Nederland tevreden met hun leven. Wel zijn er wat verschillen tussen bevolkingsgroepen; hoogopgeleiden en mensen met een Nederlandse achtergrond zeggen vaker tevreden met het leven te zijn dan laagopgeleiden en mensen met een niet-westerse migratieachtergrond (StatLine, 2019). Paragrafen 2.1 en 2.2 beantwoorden de vraag of de mate van tevredenheid samenhangt met hoe men tegenover de maatschappij staat. Paragraaf 2.1 gaat in op de mate van pessimisme onder de volwassen Nederlandse bevolking, het maatschappelijk onbehagen en de mening over de vijf maatschappelijke kwesties. Paragraaf 2.2 gaat in op het verband tussen deze drie sentimenten met de tevredenheid met het leven. In beide paragrafen wordt ook gekeken naar achtergrondkenmerken, zoals onderwijsniveau, inkomen en gezondheid.

2.1 4 op de 10 optimistisch over hoe het gaat met Nederland

In het algemeen is 41 procent van de volwassenen optimistisch over hoe het gaat met Nederland. Een vijfde van de volwassenen is hier pessimistisch over en 39 procent is niet optimistisch en niet pessimistisch.

2.1.1 Mate van pessimisme naar leeftijd, 2018
LeeftijdOptimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)Niet optimistisch, niet pessimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)Pessimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)
Totaal413920
18 tot 25 jaar513515
25 tot 35 jaar443817
35 tot 45 jaar453718
45 tot 55 jaar384121
55 tot 65 jaar373825
65 tot 75 jaar334225
75 jaar of ouder384219


De mate van pessimisme wordt gemeten door middel van drie stellingen. Deze gaan over hoe het gaat met Nederland, of de toekomst er hoopvol uitziet en of het voor de meeste mensen eerder slechter dan beter wordt. Voor de aparte stellingen geldt dat een kwart het ermee oneens is dat de toekomst er hoopvol uitziet en bijna een derde is het eens met de stelling dat het voor veel mensen in Nederland eerder slechter dan beter wordt. Tot slot vindt 25 procent dat het een beetje de verkeerde kant op gaat met Nederland en 10 procent vindt dat het duidelijk de verkeerde kant op gaat. Uitgebreidere cijfers staan in Tabel 1 van Bijlage 2.

Mannen zijn iets vaker optimistisch dan vrouwen. Jongeren van 18 tot 25 jaar zijn vaker optimistisch dan ouderen; van de jongeren is 51 procent optimistisch en 15 procent pessimistisch. Vooral de 55- tot 75-jarigen zijn met bijna een kwart vaker pessimistisch, 37 procent van de 55- tot 65-jarigen is optimistisch en 33 procent van de 65- tot 75-jarigen. Daarnaast zijn laagopgeleiden vaker pessimistisch dan hoogopgeleiden, terwijl die laatste groep vaker optimistisch is. Van de laagopgeleiden is 29 procent pessimistisch, van de hoogopgeleiden is dat 13 procent. Onder de laagopgeleiden is ruim 3 op de 10 optimistisch, terwijl dit onder de hoogopgeleiden meer dan de helft is. Middelbaar opgeleiden zitten hier tussenin.

Deze verschillen worden niet verklaard doordat hoogopgeleiden gemiddeld jonger zijn dan laagopgeleiden.

Tot slot zijn mensen met een niet-westerse migratieachtergrond vaker optimistisch dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Gedetailleerde cijfers zijn te vinden in Tabel 2 van Bijlage 2.

2.1.2 Mate van pessimisme naar hoogst behaald onderwijsniveau, 2018
OpleidingsniveauOptimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)Niet optimistisch, niet pessimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)Pessimistisch (% personen van 18 jaar of ouder)
Laag 314129
Middelbaar374221
Hoog533513

7 op de 10 vinden dat het in Nederland steeds meer ieder voor zich wordt

In totaal ervaart 19 procent van de volwassenen veel maatschappelijk onbehagen, 18 procent ervaart geen tot weinig onbehagen, en 63 procent zit daar tussenin met niet veel en niet weinig onbehagen.

Maatschappelijk onbehagen is gemeten door middel van 7 stellingen. Mensen geven vooral aan dat zij vinden dat er in Nederland steeds minder respect voor elkaar is en dat het steeds meer ieder voor zich wordt; 7 op de 10 zijn het hiermee eens. Daarnaast vindt iets meer dan de helft, 51 procent, dat de risico’s van technologische vooruitgang onderschat worden. Ook vinden 3 op de 10 dat we er in Nederland niet in slagen om grote problemen steeds beter op te lossen. Het percentage dat aangeeft niet te weten of zij het eens of oneens zijn met deze stellingen varieert van 2 tot 12 procent, waarbij de stelling dat er teveel macht naar Europa is overgedragen het hoogste aandeel ‘weet niet’ oplevert (zie ook Tabel 1 van Bijlage 2).

2.1.3 Maatschappelijk onbehagen, 2018
StellingenMee eens (% personen van 18 jaar of ouder)Niet mee eens, niet mee oneens (% personen van 18 jaar of ouder)Mee oneens (% personen van 18 jaar of ouder)Weet niet (% personen van 18 jaar of ouder)
Regering heeft een duidelijke visie
over waar het met ons land
naartoe moet
19323811
In Nederland kunnen we grote problemen steeds beter oplossen23373010
In ons land is er voldoende aandacht
voor mensen die het financieel
minder hebben
3221406
Nederland heeft te veel macht overgedragen aan Europa44242012
De risico’s van technologische vooruitgang worden onderschat51221710
Het wordt in Nederland steeds meer ieder voor zich7017103
In ons land gaan de mensen met steeds minder respect met elkaar om7017112

Van de verschillende bevolkingsgroepen ervaren laagopgeleiden met 29 procent relatief het vaakst een sterk gevoel van onbehagen. Bij hoogopgeleiden, en ook bij jongvolwassenen, is dit aandeel lager (11 procent). En ook mensen in de hoogste inkomensgroep ervaren minder vaak een sterk maatschappelijk onbehagen dan de lagere inkomensgroepen. Personen met een Nederlandse achtergrond ervaren wat vaker veel onbehagen dan personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Er is hierin geen verschil tussen personen met een Nederlandse of westerse achtergrond en ook mannen en vrouwen hebben even vaak een sterk gevoel van onbehagen. Wel hebben mannen iets vaker geen of weinig onbehagen in vergelijking met vrouwen. Gedetailleerde resultaten zijn te vinden in Tabel 2 van Bijlage 2.

Criminaliteit en milieuvervuiling vaakst bestempeld als groot probleem

Criminaliteit en milieuvervuiling in Nederland worden van de genoemde vijf kwesties het vaakst als een (heel) groot probleem bestempeld; respectievelijk 48 en 45 procent ziet deze kwesties als een (heel) groot probleem. 28 procent vindt de mentaliteit van de bevolking een (heel) groot probleem, 25 procent zegt de bevolkingsdichtheid een (heel) groot probleem te vinden en over de multiculturele samenleving vindt 20 procent dat. Het percentage dat deze kwesties geen probleem vindt, varieert per kwestie. Terwijl bijna een derde aangeeft de multiculturele samenleving geen probleem te vinden, is dit aandeel voor criminaliteit met 4 procent veel lager. Het percentage dat aangeeft niet te weten in welke mate een kwestie een probleem vormt, schommelt tussen de 4 en 5 procent.

2.1.4 Mening over maatschappelijke kwesties, 2018
Maatschappelijke kwesties(heel) Groot probleem (% personen van 18 jaar of ouder)(klein) Probleem (% personen van 18 jaar of ouder)Geen probleem (% personen van 18 jaar of ouder)Weet niet (% personen van 18 jaar of ouder)
Criminaliteit484444
Milieuvervuiling454554
Mentaliteit bevolking2857105
Bevolkingsdichtheid2549215
Multiculturele samenleving2044324

Wie vindt wat een groot probleem? De grootste verschillen bij het ervaren van een (heel) groot probleem zijn er bij criminaliteit; deze bezorgdheid is beduidend groter bij laagopgeleiden en naarmate men ouder is. Waar bijna 3 op de 10 18- tot 25-jarigen (29 procent) dit een groot probleem vinden, is dit onder 65-plussers twee derde. Van de laagopgeleiden vindt 64 procent dit een groot probleem, tegen 33 procent van de hoogopgeleiden. Ook de bevolkingsdichtheid en de multiculturele samenleving vinden ouderen en laagopgeleiden relatief vaak grote problemen. De multiculturele samenleving wordt ook door personen met een Nederlandse achtergrond relatief vaak als een groot probleem ervaren. Van hen vindt 21 procent dit, tegenover 9 procent van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Bij milieuvervuiling bestaat een meer gemêleerd beeld: 65-plussers zeggen ook dit vaker een groot probleem te vinden dan degenen jonger dan 55 jaar, maar ook vrouwen en hoogopgeleiden geven dit met ongeveer de helft wat vaker aan dan mannen en laagopgeleiden (beiden 42 procent). Ook mensen met een Nederlandse en niet-westerse achtergrond verschillen op dit punt; bijna de helft van de eerste groep vindt dit een (heel) groot probleem (48 procent), tegen bijna 1 op de 3 van de tweede groep (29 procent).

De mening over de mentaliteit van de bevolking verschilt minder tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Aanvankelijk vonden mensen met een Nederlandse achtergrond dat vaker een (heel) groot probleem, maar na correctie voor andere achtergrondkenmerken valt dit verschil weg.
Precieze cijfers staan in Tabel 3 van Bijlage 2.

2.2 Optimisten vaker tevreden met het leven dan pessimisten

Drie kwart van pessimisten toch tevreden met eigen leven

Bijna drie kwart van de mensen die pessimistisch zijn over hoe het met Nederland gaat, is wel tevreden met hun eigen leven. Dit is onder de optimisten ruim 9 op de 10. Van de groep die niet optimistisch en niet pessimistisch is, zegt 86 procent tevreden te zijn met hun leven. Ondanks dat de pessimisten minder tevreden zijn dan de optimistischer gestemden, is ook van hen toch de meerderheid tevreden over het leven. Dit beeld wordt bevestigd door de correlatie tussen de pessimismeschaal en de tevredenheidsschaal; deze is wel negatief maar niet sterk (Pearson’s r = –0,24).

De verschillen tussen de drie groepen in het aandeel dat tevreden is met het leven blijven bestaan als gecorrigeerd wordt voor demografische kenmerken, onderwijsniveau, inkomen en gezondheid. Ook als de continue schaal van pessimisme wordt bekeken in plaats van de indeling in drie groepen, blijft het verband na correctie negatief en significant.

2.2.1 Tevredenheid met het leven naar mate van pessimisme, 2018
PessimismeOntevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)Niet tevreden, niet ontevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)Tevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)
Optimistisch1891
Niet optimistisch, niet pessimistisch21386
Pessimistisch61974

Met sterk maatschappelijk onbehagen minder vaak tevreden met het leven

Voor maatschappelijk onbehagen tekent zich eenzelfde beeld af als bij de mate van pessimisme, al zijn de verschillen in tevredenheid hier iets minder groot. Van de groep met veel maatschappelijk onbehagen, is 77 procent tevreden met het leven. Van degenen die weinig of geen onbehagen ervaren, is dit 91 procent. Ook hier blijkt dat het merendeel van de negatiever gestemden over de maatschappij nog steeds tevreden is met het eigen leven. En ook hier wordt dat bevestigd door een zwakke negatieve correlatie tussen de continue schalen van onbehagen en tevredenheid (Pearson’s r = –0,18).

Het verband tussen tevredenheid met het leven en het gevoel van onbehagen blijft bestaan als gecorrigeerd wordt voor de achtergrondvariabelen. Wel blijkt (ook na correctie) dat het verband tussen de mate van pessimisme en het aandeel dat tevreden is met het leven sterker is dan het verband tussen onbehagen en aandeel tevredenen.

De grootste verschillen in tevredenheid met het leven zijn te zien bij de volgende onderliggende stellingen van onbehagen: in Nederland kunnen we problemen steeds beter oplossen, de regering heeft een duidelijke visie, het wordt in Nederland steeds meer ieder voor zich en er is voldoende aandacht voor degenen die het financieel minder hebben. Van degenen die vinden dat er in Nederland voldoende aandacht is voor degenen die het financieel minder hebben, is 90 procent tevreden met het leven. Van degenen die het hiermee oneens zijn, is 82 procent tevreden.

2.2.2 Tevredenheid met het leven naar onbehagen, 2018
Mate onbehagenOntevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)Niet tevreden, niet ontevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)Tevreden met het leven (% personen van 18 jaar of ouder)
Geen of weinig onbehagen1891
Gemiddeld onbehagen21187
Veel onbehagen51877

Minder vaak tevreden met het leven als maatschappelijke kwesties als (heel)groot probleem worden ervaren

Ook bij de maatschappelijke kwesties zijn degenen die een kwestie als een (heel) groot probleem zien, minder vaak tevreden met het leven dan degenen die een kwestie niet als een (heel) groot probleem zien. Voor criminaliteit wordt dat verschil verklaard door achtergrondkenmerken, zoals onderwijsniveau, ervaren gezondheid en inkomen. Voor de overige kwesties blijft het verschil ook na correctie voor deze achtergrondkenmerken bestaan.

Het verschil is het grootst bij de mentaliteit van de bevolking; 81 procent van degenen die dit als een (heel) groot probleem zien, is tevreden met het leven, terwijl 88 procent van degenen die dit niet als een (heel) groot probleem zien tevreden zijn. Bij de andere maatschappelijke kwesties zijn de verschillen kleiner dan 5 procentpunt. Het aandeel mensen dat tevreden is met het eigen leven is bij de mensen die een kwestie als (heel) groot probleem zien (met 81 procent of hoger) nog steeds hoog. Ook de vijf maatschappelijke kwesties laten geen sterke relatie met tevredenheid zien; de correlaties met tevredenheid zijn voor de aparte stellingen nog lager dan bij pessimisme en onbehagen (Spearman’s rho van –0,04 tot –0,10). Alle correlaties zijn statistisch significant (p<0,01).

Ook na correctie voor achtergrondvariabelen blijven de, weliswaar beperkte, verschillen tussen degenen die de afzonderlijke stellingen als een (heel) groot probleem ervaren en degenen die dat niet doen bestaan.

Cijfers over de bivariate relaties besproken in deze paragraaf zijn te vinden in Tabel 4 en Tabel 5 in Bijlage 2.