Auteur: Lona Verkooijen

Laatste levensjaren tachtigplussers

Over deze publicatie

In 2017 stierven ruim 82 duizend van de 764 duizend mensen van 80 jaar of ouder. Dat is ongeveer een op de tien tachtigplussers. Van de overleden tachtigplussers woonde 46 procent in een verpleeg- of verzorgingshuis op het moment van overlijden. Twee jaar voor het overlijden was dat nog maar bij 20 procent het geval. Van de overleden vrouwen verbleef meer dan de helft in een verpleeghuis, van de overleden mannen was dat ruim een derde. Bij de vrouwen was ook het aandeel alleenstaanden hoger dan bij de mannen: 86 tegen 47 procent. Bijna de helft van de thuiswonende overleden ouderen had een kind binnen 5 kilometer afstand wonen; 6 procent woonde op hetzelfde adres als dat van een kind. Van de overleden tachtigplussers werd 51 procent in hun laatste levensjaar ten minste één keer opgenomen in het ziekenhuis. Bij de thuiswonenden gebeurde dat het vaakst.

1. Inleiding

De bevolking van Nederland wordt gemiddeld steeds ouder. Het aantal tachtigplussers steeg tussen 2007 en 2017 van 600 duizend naar 764 duizend, hun aandeel in de totale bevolking nam toe van 3,7 naar 4,5 procent. Uit bevolkingsprognoses van het CBS blijkt dat deze groep ouderen de komende jaren blijft groeien en in 2027 de 1 miljoen passeert (CBS StatLine, 2020a). Dit komt naast de toegenomen levensverwachting ook door de instroom van de naoorlogse geboortegolf in deze leeftijdsgroep.

Doordat er steeds meer ouderen zijn, neemt ook het aantal mensen toe dat behoefte heeft aan zorg en ondersteuning. De overheid heeft in 2015 hervormingen doorgevoerd in de langdurige zorg om de zorgkosten in de toekomst betaalbaar te houden. Het beleid van de laatste jaren is erop gericht om mensen langer thuis te laten wonen. De zelfstandig wonende ouderen zijn daarmee voor zorg en ondersteuning afhankelijk van onder andere thuiszorg en mantelzorg (SCP, 2017a). In de Gezondheidsenquête van 2017 gaf een derde van de zelfstandig wonende 75-plussers aan thuiszorg te ontvangen, bijna een kwart ontving mantelzorg (CBS StatLine, 2020c).

Om een beeld te krijgen van hoe de laatste levensjaren van Nederlanders er tegenwoordig uitzien, heeft het CBS onderzoek gedaan naar de groep tachtigplussers die in 2017 zijn overleden (een zogeheten ‘sterftecohort’). Uit registers is informatie verzameld over de woonsituatie, het hebben van een partner, de afstand tot eventuele kinderen, ziekenhuisopnamen en doodsoorzaken van alle in 2017 overleden tachtigplussers in de jaren voor overlijden. In dit artikel worden de resultaten van dit onderzoek beschreven.

Vragen die aan de orde komen zijn:

1) Woonden de in 2017 overleden tachtigplussers nog op zichzelf of in een verpleeghuis? In welke mate waren er verschillen tussen mannen en vrouwen en naar leeftijd? Hoe ontwikkelde de woonsituatie zich in de laatste drie levensjaren?

2) Hadden ze (nog) een partner of waren ze alleenstaand op het moment van overlijden? Hoe verschilde dit naar geslacht, leeftijd en woonsituatie? Wat was de situatie vijf jaar voor overlijden?

3) Wat was de afstand tot het dichtstbijwonende kind bij de thuiswonende ouderen?

4) Hoe vaak werden ouderen naar woonsituatie in hun laatste en voorlaatste levensjaar opgenomen in een ziekenhuis en hoe lang verbleven ze daar in totaal?

5) Wat waren de belangrijkste doodsoorzaken naar woonsituatie?

Waar mogelijk is in dit artikel de informatie over personen uit het sterftecohort vergeleken met die van alle tachtigplussers in 2017. Voor meer technische informatie over dit onderzoek wordt verwezen naar de Technische toelichting achteraan dit artikel.

2. Woonsituatie

Ouderen wonen langer thuis

Het aantal ouderen neemt steeds meer toe en daarmee ook het aantal mensen dat zorg nodig heeft. Om ervoor te zorgen dat de zorgkosten in de toekomst betaalbaar blijven, heeft de overheid in 2015 hervormingen in de langdurige zorg doorgevoerd. Doel van deze hervormingen is ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen en verhuizing naar het verpleeghuis te zo lang mogelijk uit te stellen. Ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid werd de zorg aan huis verder uitgebreid met wijkverpleging, gezinsverzorging en aanleunwoningen. Men komt de laatste jaren alleen in aanmerking voor een verpleeg- of verzorgingshuis wanneer men ernstige gezondheidsproblemen heeft waarvoor blijvend dag- en nachtzorg nodig is (SCP, 2017a) Ondanks de toename in het aantal ouderen, neemt het aantal mensen in verpleeg- en verzorgingshuizen daardoor de laatste jaren verder af.


Bijna helft overleden tachtigplussers verbleef in verpleeghuis

Van het sterftecohort tachtigplussers in 2017 woonde 46 procent op het moment van overlijden in een verpleeghuis. Een jaar voor overlijden was dat 28 procent en twee jaar voor overlijden 20 procent. De helft van de mensen die in het verpleeghuis woonden bij overlijden, was daar pas in het laatste levensjaar komen wonen.

In het verpleeghuis verblijven doorgaans meer vrouwen dan mannen. Dit komt doordat vrouwen doorgaans ouder worden dan mannen en meestal een oudere partner hebben. Hierdoor blijven ze vaker alleen achter. Op latere leeftijd is het lastiger om zelfstandig te blijven wonen zonder partner. Onder de overleden negentigplussers verbleef dan ook een groter deel in een verpleeghuis dan onder de tachtigers.

Mannen kunnen in het algemeen langer thuis blijven wonen, omdat ze vaak juist wel nog een (meestal jongere) partner hebben. De mannen die in het verpleeghuis overleden, kwamen daar vaker dan vrouwen pas kort voor hun overlijden in terecht. Op het moment van overlijden woonde 53 procent van de vrouwen en 35 procent van de mannen van de overleden tachtigplussers in een verpleeghuis.

 

2.1 Mannen in verpleeghuis, sterftecohort tachtigplussers 2017
LeeftijdTwee jaar voor overlijden (%)Een jaar voor overlijden (%)Op moment van overlijden (%)
807,611,922,8
817,311,424,5
829,414,028,5
838,313,529,3
8410,015,931,2
859,815,332,4
8611,818,436,7
8711,418,937,0
8812,018,437,5
8913,721,440,1
9013,720,538,9
9113,620,840,9
9215,322,844,3
9317,325,347,0
9417,225,848,1
9517,325,444,5
9623,831,151,6
9722,131,853,6
9826,738,659,4
99 e.o.29,838,558,9

2.2 Vrouwen in verpleeghuis, sterftecohort tachtigplussers 2017
LeeftijdTwee jaar voor overlijden (%)Een jaar voor overlijden (%)Op moment van overlijden (%)
8013,420,334,6
8113,720,136,6
8214,622,638,2
8317,524,541,0
8420,227,644,6
8520,428,146,4
8623,031,149,9
8723,832,651,4
8824,134,154,9
8925,735,354,9
9025,835,856,1
9129,339,260,1
9230,239,560,2
9330,940,861,8
9433,243,463,7
9533,745,265,3
9637,247,567,4
9737,148,668,1
9841,750,269,3
99 e.o.43,253,670,6
 

 

3. Partner en afstand tot de kinderen

Wanneer ze zorg of ondersteuning nodig hebben, kunnen thuiswonende ouderen deze behalve van de wijkverpleging en thuiszorg ook krijgen in de vorm van mantelzorg. Van de mantelzorgers biedt 13 procent hulp aan hun partner, terwijl 42 procent zegt voor zijn of haar (schoon)ouder(s) te zorgen (SCP, 2017c). In dit licht is het relevant om te weten of de thuiswonende overleden tachtigplusser een partner hadden en of er kinderen in de buurt woonden die gezien de afstand in staat waren om mantelzorg te verlenen. Of er ook daadwerkelijk sprake was van mantelzorg is niet onderzocht.

Vrouwen vaker alleenstaand dan mannen

In dit artikel worden alle mensen die geen partner (meer) hebben of verweduwd zijn, aangeduid als alleenstaand. De meeste overleden tachtigplussers waren op het moment van overlijden alleenstaand: van de thuiswonenden had 62 procent geen partner meer en van de verpleeghuisbewoners 80 procent. De vrouwen waren echter veel vaker alleenstaand dan de mannen. Het grootst was het verschil onder de 80- tot 90-jarigen die op het moment van overlijden thuis woonden: van hen was 75 procent van de vrouwen en 36 procent van de mannen alleenstaand. Onder de negentigplussers in het verpleeghuis daarentegen, was dit verschil betrekkelijk klein. Van hen had 96 procent van de vrouwen en 71 procent van de mannen geen partner (meer).

Meeste vrouwen vijf jaar voor overlijden al alleen

In 2012, dus vijf jaar voor het overlijden, had het merendeel van de vrouwen al geen partner (meer), terwijl de meeste mannen er wel een hadden. Van de thuiswonende vrouwen in de leeftijd van 80 tot 90 jaar was 75 procent op het moment van overlijden in 2017 alleenstaand, vijf jaar eerder gold dat voor 62 procent. Bij de thuiswonende overleden mannen steeg het aandeel alleenstaanden van 25 procent in 2012 naar 36 procent in 2017. Een klein deel van de overleden mannen (5 procent) en vrouwen (6 procent) had zijn of haar hele leven geen partner. Van de overige alleenstaanden waren vrouwen doorgaans langer alleen dan mannen. Alleenstaande vrouwen leefden gemiddeld 19 jaar voor overlijden zonder partner en mannen bijna 12 jaar.

3.1 Alleenstaanden onder thuiswonenden, sterftecohort tachtigplussers 2017
LeeftijdGeslachtVijf jaar voor overlijden (%)Op moment van overlijden (%)
80 tot 90 jaarMannen24,635,6
80 tot 90 jaarVrouwen61,875,2
90 jaar of ouderMannen40,558,3
90 jaar of ouderVrouwen85,293,5
 

3.2 Alleenstaanden onder verpleeghuisbewoners, sterftecohort tachtigplussers 2017
VerpleeghuisbewonersGeslachtVijf jaar voor overlijden (% )Op moment van overlijden (% )
80 tot 90 jaarMannen3450,4
80 tot 90 jaarVrouwen69,584
90 jaar of ouderMannen4971,2
90 jaar of ouderVrouwen88,496,2

Meerderheid overleden thuiswonende tachtigplussers had kind in de buurt

Het laatste levensjaar had bijna de helft van de tachtigplussers die thuis verbleven een kind binnen 5 kilometer afstand wonen; 6 procent woonde op hetzelfde adres als dat van een van de kinderen. Deze laatste groep omvat ouderen met een thuiswonend kind én ouderen die bij hun kind zijn ingetrokken. Het is niet onderzocht of de ouders bij het kind zijn ingetrokken of dat het kind nog thuis woonde of opnieuw bij de ouder(s) is ingetrokken.

Van de thuiswonende tachtigplussers die in 2017 overleden, had 11 procent een kind binnen een straal van 5 tot 15 kilometer wonen. Twee op de tien thuiswonende tachtigplussers hadden geen kinderen (meer) of de kinderen stonden niet in Nederland geregistreerd. De afstand tot het dichtstbijzijnde kind lijkt de laatste vijf jaar voor overlijden weinig veranderd te zijn.
Het is niet mogelijk om met de cijfers van het CBS de afstand tot het dichtstbij wonende kind te berekenen voor de overleden tachtigplussers die in een verpleeghuis woonden. Dit komt doordat deze vaak niet op het adres van het verpleeghuis stonden ingeschreven, maar veelal nog bij de partner en in sommige gevallen zelfs bij een van hun kinderen.

3.3 Afstand tot dichtstbijwonende kind bij thuiswonenden, sterftecohort tachtigplussers 2017
Afstand2017 (%)
Zelfde adres6,2
Tot 5 km49
5 tot 15 km11,2
15 tot 30 km4,8
30 to 60 km3,9
60 tot 90 km1,8
90 tot 130 km1,3
130 km of meer0,9
Geen kinderen1)20,4
1) Inclusief kind overleden of in het buitenland woonachtig.


4. Ziekenhuisopnamen

In laatste levensjaar de hoogste ziekenhuiskosten

Uit onderzoek blijkt dat de ziekenhuiskosten in het laatste levensjaar van mensen aanzienlijk hoger zijn dan die van niet-overleden leeftijdsgenoten (Wong, Kommer en Polder, 2008). Hoe dichter bij het overlijden, hoe sterker de kosten toenemen. Het verschil in ziekenhuiskosten tussen het laatste levensjaar en het tweede jaar voor overlijden is dus groter dan tussen jaar 3 en jaar 4 voor overlijden.

In deze paragraaf is het aantal klinische ziekenhuisopnamen en de totale opnameduur in het laatste jaar en voorlaatste jaar voor overlijden bij verschillende subgroepen van het sterftecohort tachtigplussers in kaart gebracht. Daarbij is gekeken of de verschillen tussen de subgroepen significant waren.

 

Relatief weinig verpleeghuisbewoners opgenomen in ziekenhuis

Bijna 20 procent van de tachtigplussers in de verpleeghuisgroep werd in het laatste levensjaar ten minste één keer opgenomen in het ziekenhuis. Bij de andere subgroepen was dit percentage aanzienlijk hoger: 58 bij de thuis-naar-verpleeghuis groep en 67 bij de thuiswonenden. Het aandeel met een ziekenhuisopname was voor alle groepen beduidend groter in het laatste jaar voor overlijden dan in het voorlaatste jaar; bij de thuiswonenden was het zelfs tweeëneenhalf keer zo hoog. Mannen werden iets vaker in het ziekenhuis opgenomen dan vrouwen, dit gold voor alle subgroepen en perioden.
 

4.1 Personen met minstens één ziekenhuisopname, sterftecohort tachtigplussers 2017
WonenVoorlaatste levensjaar (% )Laatste levensjaar (% )
Thuiswonenden2767
Thuis-naar-verpleeghuis3058
Verpleeghuisbewoners1019

 


Verpleeghuisbewoners ook minder vaak meerdere keren opgenomen

Niet alleen werden relatief weinig verpleeghuisbewoners opgenomen in het ziekenhuis, het aantal opnamen per persoon in het laatste levensjaar was bij deze groep ook lager dan bij de andere twee groepen. Zo vond er bij bijna driekwart van de verpleeghuisbewoners die werden opgenomen in hun laatste levensjaar maar één ziekenhuisopname plaats. Bij de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat 60 procent en bij de thuiswonenden 56 procent. Dat naar verhouding minder mensen vanuit het verpleeghuis in het ziekenhuis werden opgenomen en dat dat per persoon ook minder vaak gebeurde, zal te maken hebben met de 24-uurs (specialistische) zorg en medische behandelingen die verpleeghuizen hun bewoners bieden. Voor een deel van die zorg konden de thuiswonenden waarschijnlijk alleen in het ziekenhuis terecht.

4.2 Aantal ziekenhuisopnamen per persoon in laatste levensjaar, sterftecohort tachtigplussers 2017
Opnamen1 opname (% van personen met minstens één ziekenhuisopname)2 tot 5 opnamen (% van personen met minstens één ziekenhuisopname) 5 opnamen of meer (% van personen met minstens één ziekenhuisopname)
Thuiswonenden55,7404,2
Thuis-naar-verpleeghuis59,637,62,9
Verpleeghuisbewoners74,224,71,1

In het laatste levensjaar het langst in het ziekenhuis

Behalve dat een groter deel van de overleden ouderen in het laatste levensjaar in het ziekenhuis werd opgenomen dan in het tweede jaar voor overlijden, was ook de totale opnameduur (over alle opnamen) van de opgenomen personen hoger in het laatste levensjaar dan in het voorlaatste levensjaar: 14,2 dagen tegen 11,3 dagen. Mensen in het verpleeghuis hadden niet alleen de minste ziekenhuisopnamen, ook was hun totale opnameduur het kortst in vergelijking met de andere twee groepen. Vooral in het laatste jaar voor overlijden was het verschil groot.

Tachtigplussers die in het jaar voor overlijden naar het verpleeghuis gingen, brachten in hun laatste levensjaar gemiddeld meer tijd (17,2 dagen) in het ziekenhuis door dan degenen die thuis bleven wonen (14,4 dagen). Aangezien ze per persoon vrijwel even dikwijls opgenomen werden als de thuiswonenden, lagen ze per opname dus gemiddeld langer in het ziekenhuis. Verder verbleven mannen in alle subgroepen tijdens hun laatste levensjaar gemiddeld meer dagen in het ziekenhuis dan vrouwen.

Tachtigplussers die nog thuis woonden, stierven van alle groepen het vaakst tijdens een ziekenhuisopname. Van hen overleed 28 procent in het ziekenhuis, tegen 6 procent van de thuis-naar-verpleeghuisgroep en 5 procent van de verpleeghuisbewoners.  

4.3 Totale opnameduur van in ziekenhuis opgenomen personen, sterftecohort tachtigplussers 2017
WonenVoorlaatste levensjaar (klinische verpleegdagen)Laatste levensjaar (klinische verpleegdagen)
Thuiswonenden10,814,4
Thuis-naar-verpleeghuis12,217,2
Verpleeghuisbewoners8,38,9

 

 

5. Doodsoorzaken

Van alle in 2017 overleden tachtigplussers is de onderliggende doodsoorzaak bekend. Om de doodsoorzaken van deze groep inzichtelijk te maken, zijn ze geordend op frequentie van voorkomen. Vervolgens zijn de tien meest voorkomende doodsoorzaken verder bekeken naar geslacht en subgroep: de thuiswonenden, de thuis-naar-verpleeghuis groep en de verpleeghuisbewoners. Ruim de helft van de tachtigplussers is overleden aan een van deze tien meest voorkomende doodsoorzaken.

Verpleeghuisbewoners sterven het vaakst aan dementie

In 2017 was dementie de onderliggende doodsoorzaak bij ruim een op de drie overleden tachtigplussers die hun laatste twee levensjaren in een verpleeghuis doorbrachten. Het betrof 37 procent van de vrouwen en 32 procent van de mannen. Daarmee was deze ziekte verreweg de belangrijkste doodsoorzaak voor deze tachtigplussers. Het ligt voor de hand dat er meer verpleeghuisbewoners dan zelfstandig wonenden aan deze ziekte sterven, want iemand met deze ziekte heeft uiteindelijk 24-uurszorg nodig waardoor zelfstandig wonen vrijwel onmogelijk is. Onderzoek van Amsterdam UMC en Nivel naar mensen met dementie wijst uit dat 85-plussers gemiddeld 3,5 jaar na vaststellen van de diagnose van dementie in een verpleeghuis terechtkomen en gemiddeld 5,3 jaar na vaststellen van deze diagnose overlijden (Joling et al., 2020). Exacte cijfers over het aantal tachtigplussers die de ziekte dementie hebben zijn niet voorhanden.

5.1 Top 10 meest voorkomende doodsoorzaken verpleeghuisbewoners, sterftecohort tachtigplussers 2017
OorzaakMannen (%)Vrouwen (%)
Dementie32,337
Beroerte8,98,8
Hartfalen5,66,6
Longontsteking4,43,2
Val3,14,3
COPD4,72,6
Ouderdom/seniliteit2,32,9
Acuut hartinfarct2,12
Dikkedarmkanker0,80,5
Longkanker0,80,3
 

Dementie ook belangrijkste doodsoorzaak thuis-naar-verpleeghuisgroep

Evenals voor de verpleeghuisbewoners was dementie de belangrijkste doodsoorzaak voor de overleden tachtigplussers die twee jaar voor overlijden nog thuis woonden en in hun laatste levensjaar naar het verpleeghuis verhuisden. Van deze thuis-naar-verpleeghuisgroep stierf bijna een kwart aan dementie. Bij verpleeghuisbewoners (die twee jaar of langer in een verpleeghuis woonden) was het aandeel dat overleed aan dementie onder vrouwen iets hoger dan onder mannen (37 tegen 32 procent); bij de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat andersom (24 tegen 26 procent) Een van de redenen hiervoor zou kunnen zijn dat de mannen met dementie langer thuis konden blijven wonen, omdat ze vaker dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten een partner hadden, terwijl de vrouwen al in een eerder stadium van hun ziekte naar het verpleeghuis gingen. Van alle mannen in de thuis-naar-verpleeghuisgroep had 52 procent een partner, van de vrouwen was dat 15 procent.

5.2 Top 10 meest voorkomende doodsoorzaken thuis-naar-verpleeghuis, sterftecohort tachtigplussers 2017
Thuis-naar-verpleeghuisMannen (%)Vrouwen (%)
Dementie25,823,6
Beroerte8,69,4
Hartfalen5,97,8
Val4,64,8
COPD53,3
Longontsteking3,83,4
Acuut hartinfarct2,42,4
Longkanker1,71,1
Dikkedarmkanker1,21,3
Ouderdom/seniliteit0,91,5
 

Doodsoorzaken onder thuiswonenden divers

Bij de overleden thuiswonende tachtigplussers was er niet één dominante doodsoorzaak en waren de doodsoorzaken meer verschillend. Ze stierven vaker dan de andere groepen aan uiteenlopende aandoeningen zoals hartfalen, beroerte, longkanker, COPD en acuut hartinfarct. Relatief iets meer vrouwen dan mannen overleden aan hartfalen en beroerte, terwijl mannen juist iets vaker dan vrouwen stierven aan de gevolgen van longkanker. Onder de thuiswonende mannen was het aandeel dat hieraan overleed ruim twee zo hoog als onder de vrouwen. Dementie was voor de thuiswonenden een veel minder belangrijke doodsoorzaak dan voor de andere twee groepen. Bijna 4,4 procent van de vrouwen en 3,1 procent van de mannen stierf aan deze ziekte.

5.3 Top 10 meest voorkomende doodsoorzaken thuiswonenden, sterftecohort tachtigplussers 2017
ThuiswonendenMannen (%)Vrouwen (%)
Hartfalen7,59,3
Beroerte5,37,4
Longkanker7,13,4
COPD5,23,7
Acuut hartinfarct4,13,9
Dementie3,14,4
Dikkedarmkanker3,63,6
Longontsteking3,43,5
Val2,93,7
Ouderdom/seniliteit1,32,4
 

 

6. Conclusies

In 2017 stierven ruim 82 duizend tachtigplussers, van wie het merendeel (60 procent) een vrouw was. Van dit sterftecohort tachtigplussers woonde 46 procent op het moment van overlijden in een verpleeghuis, twee jaar voor overlijden gold dat nog voor 20 procent.

De vrouwen verbleven vaker in een verpleeghuis dan de mannen: 53 tegen 35 procent. Dit hangt ermee samen dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen. Zo waren ze goed voor ruim 70 procent van de overledenen van 90 jaar en ouder. Maar ook speelt een rol dat vrouwen minder dikwijls dan mannen een partner hebben die ze kan ondersteunen wanneer hun zelfredzaamheid afneemt. Vijf jaar voor overlijden was het merendeel van de vrouwen al alleenstaand, terwijl dat bij mannen niet het geval was. Op het moment van overlijden was 81 procent van de thuiswonende vrouwen alleenstaand, tegen 41 procent van de mannen. Onder de verpleeghuisbewoners was dat respectievelijk 90 en 57 procent.

Van de thuiswonende overleden tachtigplussers had meer dan de helft een kind in de buurt wonen. Bij 49 procent woonde een kind binnen een straal van 5 kilometer en bij 6 procent werd op hetzelfde adres gewoond als een van de kinderen. Evenals een partner kunnen de eigen kinderen van belang zijn voor het verlenen van mantelzorg aan minder zelfredzame thuiswonende ouderen.

Het aandeel tachtigplussers dat ten minste één keer werd opgenomen in het ziekenhuis nam drastisch toe naarmate het levenseinde naderde. Zo hoefde maar 27 procent van de thuiswonende ouderen in hun voorlaatste levensjaar naar het ziekenhuis, in het laatste jaar was dat bij 67 procent het geval. Ook de totale opnameduur van de in het ziekenhuis opgenomen tachtigplussers steeg in het jaar van overlijden. De ouderen die de laatste twee jaar van hun leven in een verpleeghuis woonden, werden het minst vaak opgenomen in het ziekenhuis en hadden ook de kortste opnameduur. Tachtigplussers die pas in hun laatste levensjaar naar het verpleeghuis gingen (de thuis-naar-verpleeghuisgroep), lagen in het jaar voor hun overlijden het langst in het ziekenhuis.

Het aandeel tachtigplussers dat in de laatste levensjaren werd opgenomen in het ziekenhuis was onder mannen iets hoger dan onder vrouwen; ook was hun totale opnameduur langer. Van de thuiswonende ouderen stierf ruim een kwart in het ziekenhuis; onder de verpleeghuisbewoners en de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat aandeel veel lager (5 a 6 procent). Dementie was veruit de belangrijkste doodsoorzaak voor zowel de verpleeghuisbewoners (36 procent) als de thuis-naar-verpleeghuisgroep (24 procent). Bij de thuiswonenden was er geen doodsoorzaak die er uitsprong en was het beeld meer divers. Slechts 4 procent van hen overleed aan dementie.

Het gepresenteerde onderzoek geeft een beeld van de laatste levensjaren van tachtigplussers op basis van (volledige) registraties. Een aantal cijfers ontbreken om het plaatje compleet te maken. Zo heeft het CBS geen registerinformatie over bijvoorbeeld het geluksgevoel, de tijdsbesteding en de fysieke dan wel mentale beperkingen van de overleden tachtigplussers. Het CBS houdt over sommige van deze onderwerpen wel enquêtes, maar dit levert maar antwoorden op voor een klein deel van de groep overleden tachtigplussers. Bovendien worden bewoners van verpleeghuizen van dergelijke enquêtes uitgesloten.


Technische toelichting

Afbakening onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie is het sterftecohort tachtigplussers. Dit zijn alle personen die ingeschreven staan in het Basisregister Registratie Personen (BRP), overleden zijn in 2017 en op de dag van overlijden 80 jaar of ouder waren.

Afstand tachtigplusser tot kind

Voor elke tachtigplusser en zijn/haar kind(eren) worden de adressen opgehaald uit het Basis Registratie Personen (BRP). Op basis van het adres van de tachtigplusser (ouder) en het adres van het kind kan de kortste afstand berekend worden in meters. Dit is niet gelijk aan de kortste afstand over de weg. Kinderen die in het buitenland wonen, zijn niet geregistreerd in de BRP en konden daarom niet worden meegenomen.

Doodsoorzaken

Van iedere in Nederland overleden persoon vult de arts (de behandelend arts, diens waarnemer of de gemeentelijk lijkschouwer) een doodsoorzaakverklaring (B-formulier) in. Deze doodsoorzaakverklaring wordt of in een gesloten enveloppe via de gemeente waar het overlijden plaatsgevonden of in het kader van een pilot via een beveiligde elektronische verbinding direct digitaal naar de medisch ambtenaar van het CBS gestuurd. Bij het CBS worden de formulieren verwerkt. Dit gebeurt anoniem, de naam van de overledene is bij het CBS niet bekend. De vermelde doodsoorzaken worden vertaald in coderingen volgens de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD) van de World Health Organization (WHO). Vanaf 1996 wordt gewerkt met de Tiende Revisie van de ICD (ICD-10, WHO). De doodsoorzaken die gepresenteerd worden zijn de onderliggende doodsoorzaken, oftewel de ziekten of aandoeningen die het traject tot aan de dood in gang hebben gezet.

Voor het sterftecohort tachtigplussers zijn eerst alle doodsoorzaken ingedeeld volgens de belangrijkste doodsoorzaken-lijst (BELDO-lijst) en vervolgens is specifieker gekeken naar de doodsoorzaken op ICD10-code niveau. Uit deze analyse volgt dat de meest voorkomende doodsoorzaken voor het sterftecohort tachtigplussers zijn: dementie (ICD10 codes F00-F03 en G30-G31), longkanker (C33-C34), beroerte (I60-I69), hartfalen (I50), COPD (J44), dikke darmkanker (C18-C20), acuut hartinfarct (I22), val (W00-W19 en X59), ouderdom/seniliteit (R54) en longontsteking (J12-J18).

Partner

In dit onderzoek wordt bepaald of een tachtigplusser een partner heeft door te kijken of deze persoon een verbintenis heeft met iemand of met iemand samenwoont op hetzelfde adres.

Woonsituatie

Er wordt onderscheiden tussen thuiswonenden en mensen die in het verpleeg- of verzorgingshuis verblijven. In het artikel is het verpleeg- of verzorgingshuis steeds aangeduid als verpleeghuis. Tot de verpleeghuispopulatie wordt iedereen gerekend die gebruik maakt van eigen bijdrage plichtige zorg met verblijf gefinancierd uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze data wordt door het CAK verzameld voor het vaststellen van de eigen bijdrage. Het CBS ontvangt deze data van het CAK en verwerkt deze tot statistieken onder andere voor de Monitor Langdurige Zorg.

De woonsituatie wordt op meerdere peilmomenten bepaald: bij overlijden, één jaar voor overlijden en twee jaar voor overlijden. In het ‘laatste levensjaar in verpleeghuis wonend’ is gedefinieerd als verblijf in verpleeghuis bij overlijden en één jaar voor overlijden; ‘laatste twee jaar in verpleeghuis wonend’ als verblijf in verpleeghuis bij overlijden, één jaar voor overlijden en twee jaar voor overlijden. Voor thuiswonenden geldt hetzelfde, maar dan is gekeken naar de mensen die niet in het verpleeghuis woonden op de verschillende peilmomenten.

Ziekenhuisopnamen

Voor de ziekenhuisopnamen is alleen gekeken naar de klinische ziekenhuisopnamen, met als bron de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ) van DHD (Utrecht). Een klinische opname betreft een verblijf op een voor verpleging ingerichte afdeling, waarvoor een of meer verpleegdagen worden geregistreerd. Of iemand in een bepaalde periode (jaar voor overlijden; twee jaar voor overlijden) een ziekenhuisopname heeft gehad, wordt bepaald door te kijken of de opnamedatum van een opname in deze periode valt.

Het aantal verpleegdagen van een opname wordt berekend als ontslagdatum – opnamedatum +1 als het opname tijdstip vóór 20:00 uur is, en ontslagdatum - opnamedatum als het opnametijdstip na 20:00 uur is. Het gemiddeld aantal dagen dat het sterftecohort van tachtigplussers in het ziekenhuis lag, wordt berekend als de som van het aantal verpleegdagen van deze groep gedeeld door het aantal personen van deze groep een of meer klinische ziekenhuisopnamen had in de betreffende periode.


Referenties

CBS (2017, 6 oktober). Helft 85-plussers voelt zich gezond, ook in tehuis. CBS nieuwsbericht. 

CBS (2019, 6 september). Ouderen wonen minder vaak alleen. CBS nieuwsbericht. 

CBS StatLine (2020a). Prognose bevolking; geslacht, leeftijd en migratieachtergrond, 2018-2060.

CBS StatLine (2020b). Bevolking; geslacht, leeftijd en burgerlijke staat, 1 januari.

CBS StatLine (2020c). Gezondheid en zorggebruik; persoonskenmerken.

CBS StatLine (2020d). Ziekenhuisopnamen, aantal personen en verpleegduur klinische opnamen.

Joling K.J., O. Janssen, A.L. Francke, R. Verheij, B.I. Lissenberg-Witte. P.J. Visser, H.P.J van Hout (2020). Time from diagnosis tot institutionalization and death in people with dementia. Amsterdam UMC en Nivel.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2017a). Campen, C. van, en D. Verbeek-Oudijk. Ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Landelijk overzicht van hun leefsituatie in 2015/’16. 

Sociaal en Cultureel Planbureau (2017b). Campen, C. van, en D. Verbeek-Oudijk. Gelukkig in een verpleeghuis? Ervaren kwaliteit van leven en zorg ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen. 

Sociaal Cultureel Planbureau (2017c). Kerncijfers Informele hulp in Nederland 2016 (PDF).

Stoeldraijer, L., C. van Duin en Corina Huisman (2019). Kernprognose 2019–2060: 19 miljoen inwoners in 2039. Statistische Trends.

Wong, A., G.L. Kommer en J.J. Polder (2008). Levensloop en zorgkosten. Solidariteit en de zorgkosten van de vergrijzing. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (PDF). 


Tabellenbijlage

B.1 Woonsituatie naar geslacht en leeftijd, sterftecohort tachtigplussers 2017
TotaalThuisVerpleeghuis
twee jaar voor overlijdeneen jaar voor overlijdenop moment van overlijdentwee jaar voor overlijdeneen jaar voor overlijdenop moment van overlijden
Totaal
Totaal82 03765 63259 16844 24016 40522 86937 797
80 tot 90 jaar52 39744 24740 57531 6498 15011 82220 748
90 jaar of ouder29 64021 38518 59312 5918 25511 04717 049
80 jaar4 4013 9503 7073 161 451 6941 240
81 jaar4 6954 2123 9723 284 483 7231 411
82 jaar4 8554 2763 9733 243 579 8821 612
83 jaar5 0354 3834 0753 261 652 9601 774
84 jaar5 3724 5564 1983 329 8161 1742 043
85 jaar5 7454 8644 4803 462 8811 2652 283
86 jaar5 6804 6564 2373 1811 0241 4432 499
87 jaar5 7334 6614 1883 1261 0721 5452 607
88 jaar5 4954 4403 9722 8671 0551 5232 628
89 jaar5 3864 2493 7732 7351 1371 6132 651
90 jaar4 9293 8783 4442 4761 0511 4852 453
91 jaar4 5313 4423 0352 1011 0891 4962 430
92 jaar4 3123 2022 8241 9211 1101 4882 391
93 jaar3 8542 8182 4591 6391 0361 3952 215
94 jaar3 1442 2371 9301 274 9071 2141 870
95 jaar2 5541 8011 5301 023 7531 0241 531
96 jaar1 9581 2951 107 715 663 8511 243
97 jaar1 5771 046 872 556 531 7051 021
98 jaar 929 572 486 305 357 443 624
99 jaar of ouder1 8521 094 906 581 758 9461 271
Mannen
Totaal33 08429 17627 11021 4223 9085 97411 662
80 tot 90 jaar24 44521 98920 59216 6702 4563 8537 775
90 jaar of ouder8 6397 1876 5184 7521 4522 1213 887
80 jaar2 3962 2142 1101 849 182 286 547
81 jaar2 5232 3382 2361 906 185 287 617
82 jaar2 4902 2562 1421 781 234 348 709
83 jaar2 4832 2782 1481 755 205 335 728
84 jaar2 6282 3662 2111 808 262 417 820
85 jaar2 7372 4702 3181 849 267 419 888
86 jaar2 5342 2342 0691 605 300 465 929
87 jaar2 3602 0901 9151 486 270 445 874
88 jaar2 2381 9691 8261 399 269 412 839
89 jaar2 0561 7741 6171 232 282 439 824
90 jaar1 8281 5781 4531 116 250 375 712
91 jaar1 5191 3131 203 898 206 316 621
92 jaar1 2901 092 996 718 198 294 572
93 jaar1 136 939 849 602 197 287 534
94 jaar 856 709 635 444 147 221 412
95 jaar 654 541 488 363 113 166 291
96 jaar 483 368 333 234 115 150 249
97 jaar 362 282 247 168 80 115 194
98 jaar 202 148 124 82 54 78 120
99 jaar of ouder 309 217 190 127 92 119 182
Vrouwen
Totaal48 95336 45632 05822 81812 49716 89526 135
80 tot 90 jaar27 95222 25819 98314 9795 6947 96912 973
90 jaar of ouder21 00114 19812 0757 8396 8038 92613 162
80 jaar2 0051 7361 5971 312 269 408 693
81 jaar2 1721 8741 7361 378 298 436 794
82 jaar2 3652 0201 8311 462 345 534 903
83 jaar2 5522 1051 9271 506 447 6251 046
84 jaar2 7442 1901 9871 521 554 7571 223
85 jaar3 0082 3942 1621 613 614 8461 395
86 jaar3 1462 4222 1681 576 724 9781 570
87 jaar3 3732 5712 2731 640 8021 1001 733
88 jaar3 2572 4712 1461 468 7861 1111 789
89 jaar3 3302 4752 1561 503 8551 1741 827
90 jaar3 1012 3001 9911 360 8011 1101 741
91 jaar3 0122 1291 8321 203 8831 1801 809
92 jaar3 0222 1101 8281 203 9121 1941 819
93 jaar2 7181 8791 6101 037 8391 1081 681
94 jaar2 2881 5281 295 830 760 9931 458
95 jaar1 9001 2601 042 660 640 8581 240
96 jaar1 475 927 774 481 548 701 994
97 jaar1 215 764 625 388 451 590 827
98 jaar 727 424 362 223 303 365 504
99 jaar of ouder1 543 877 716 454 666 8271 089

B.2 Aandeel alleenstaanden naar geslacht, leeftijd en woonsituatie (op moment van overlijden), sterftecohort tachtigplussers 2017
TotaalThuisVerpleeghuis
vijf jaar voor overlijden op moment van overlijden vijf jaar voor overlijden op moment van overlijden vijf jaar voor overlijden op moment van overlijden
%
Totaal
Totaal57,570,149,661,766,780,0
80 tot 90 jaar47,861,142,254,356,271,4
90 jaar of ouder74,786,168,480,279,490,5
Mannen
Totaal32,046,628,140,739,057,4
80 tot 90 jaar27,640,324,635,634,050,4
90 jaar of ouder44,364,140,558,349,071,2
Vrouwen
Totaal74,886,169,981,579,090,1
80 tot 90 jaar65,479,361,975,269,484,0
90 jaar of ouder87,295,285,393,588,496,2

B.3 Afstand tot dichtstbijwonende kind bij thuiswonenden, sterftecohort tachtigplussers 2017
Thuiswonende tachtigplussers
vijf jaar voor overlijdenop moment van overlijden
Totaal 44 240 44 240
Zelfde adres 2 765 2 730
Tot 5 km 21 859 21 708
5 tot 15 km47174962
15 tot 30 km 2 142 2 131
30 to 60 km 1 732 1 699
60 tot 90 km 821 804
90 tot 130 km 608 557
130 km of meer 419 406
Geen kinderen1) 8 868 8 994
Data ontbreekt 309 249
1) Inclusief kind overleden of in het buitenland woonachtig.

B.4 Aandeel personen met minstens één ziekenhuisopname en totale opnameduur (klinische verpleegdagen) naar geslacht en woonsituatie, sterftecohort tachtigplussers 2017
Minstens één ziekenhuisopnameTotale opnameduur
totaalmannenvrouwentotaalmannenvrouwen
% verpleegdagen
Totaal
Voorlaatste levensjaar24,527,922,211,311,611,1
Laatste levensjaar51,259,045,814,215,213,4
Thuiswonenden
Voorlaatste levensjaar26,929,324,510,81110,5
Laatste levensjaar67,370,264,514,415,313,5
Thuis-naar-verpleeghuis
Voorlaatste levensjaar29,730,92912,212,412,1
Laatste levensjaar57,658,956,817,217,916,8
Verpleeghuisbewoners
Voorlaatste levensjaar9,811,69,28,38,78,1
Laatste levensjaar18,522,117,48,99,78,6

B.5 Top 10 meest voorkomende doodsoorzaken naar geslacht en woonsituatie (in laatste twee levensjaren), sterftecohort tachtigplussers 2017
TotaalThuisThuis-naar-verpleeghuisVerpleeghuis
mannenvrouwenmannenvrouwenmannenvrouwenmannenvrouwen
Totaal 33 084 48 953 21 217 22 287 5 144 7 651 3 908 12 497
Dementie 4 082 9 417 654 982 1 326 1 803 1 264 4 628
Longkanker 1 646 902 1 498 753 89 85 30 39
Beroerte 2 139 4 041 1 114 1 647 440 719 348 1 099
Hartfalen 2 275 3 938 1 591 2 071 304 596 218 826
COPD 1 698 1 620 1 107 824 256 256 184 319
Dikkedarmkanker 888 1 007 773 796 62 100 33 63
Acuut hartinfarct 1 136 1 447 877 864 123 184 83 256
Val 1 120 2 059 623 822 236 368 121 533
Ouderdom / seniliteit 460 1 197 273 540 48 118 88 360
Longontsteking 1 196 1 674 726 775 193 261 170 402
Overig 16 444 21 651 11 981 12 213 2 067 3 161 1 369 3 972