Trends in geluk en tevredenheid

1. Inleiding

Het welzijn van de bevolking komt de laatste jaren steeds vaker aan bod in het maatschappelijk debat (CBS, 2019; Schreuder, 2017; VWS, 2018). Er zou, naast objectieve indicatoren die weergeven hoe het met een land gesteld is, ook aandacht moeten zijn voor hoe mensen hun leven ervaren. Door deze belangstelling voor cijfers over het subjectief welzijn van mensen is er ook behoefte aan tijdreeksen die in beeld kunnen brengen hoe het welzijn zich door de jaren heen heeft ontwikkeld. Eén van de bekendste theorieën over de ontwikkeling van het welzijn van mensen over de tijd is de ‘set point’ theorie (Brickman, Coates en Janoff-Bulman, 1978; Lykken, 1999). Deze theorie stelt dat het welzijn van mensen na positieve of negatieve levensgebeurtenissen voor korte tijd kan veranderen,maar daarna weer teruggaat naar het oude niveau omdat men verwachtingen bijstelt en zich aanpast aan de nieuwe situatie. Dit zou betekenen dat er geen langetermijnveranderingen van welzijn plaatsvinden. Als levensomstandigheden en -gebeurtenissen er niet toe doen, zouden er ook geen verschillen tussen landen moeten bestaan. Deze verschillen bestaan echter wel (Veenhoven en Hagerty, 2006) en suggereren dat levensomstandigheden wel degelijk van invloed kunnen zijn op ons welzijn. Diener, Diener en Diener (1995) bijvoorbeeld tonen aan dat mensenrechten en het welvaartsniveau in een land sterke voorspellers zijn van welzijn op nationaal niveau. Daarnaast blijkt uit studies dat mensen zich na levensgebeurtenissen inderdaad kunnen aanpassen, maar dat hun welzijn niet altijd terugkeert naar het oude niveau (Fujita en Diener, 2005; Lucas et al.,2003). Deze bevindingen laten zien dat er wel degelijk ontwikkelingen in welzijn op lange termijn verwacht mogen worden als de omstandigheden in een land of voor een individu veranderen, in tegenstelling tot wat de set point theorie beweert.

Het CBS meet het subjectief welzijn van de Nederlandse bevolking vanaf 2012 in het onderzoek Sociale samenhang & Welzijn (S&W) onder andere middels een vraag over geluk en een vraag over de tevredenheid met het leven. Daarvòòr kwamen geluk en tevredenheid met het leven sinds halverwege de jaren zeventig aan bod in verschillende leefsituatieonderzoeken. Subjectief welzijn omvat volgens de theorie drie aspecten en is te beschrijven vanuit een cognitief, affectief en eudemonisch perspectief (OECD, 2013). De cognitieve component van welzijn betreft een afweging tussen goede en slechte kanten van het leven en wordt gemeten door de tevredenheid met het leven (Diener, Oishi en Lucas, 2009). De affectieve component betreft het ervaren van positieve en negatieve emoties en gaat bijvoorbeeld om gevoelens van geluk (Diener et al., 2009). De eudemonische component gaat over een leven kunnen leiden dat voldoening geeft en heeft pas later aandacht gekregen in de literatuur (Deci en Ryan, 2008). Dit aspect is door het CBS voor het eerst in 2016 gemeten middels een vraag over de zinvolheid van het leven en wordt daarom in dit artikel over langjarige trends in welzijn buiten beschouwing gelaten.

Van 1997 tot 2011 heeft het CBS welzijn gemeten in het Permanent Onderzoek Leefsituatie(POLS). Verschillen in de onderzoeksopzet en de vraagstellingen tussen POLS en S&W makende onderzoeksresultaten niet goed vergelijkbaar. Daardoor was het tot nu toe niet mogelijk om lange trends voor geluk en tevredenheid met het leven te publiceren. Onlangs heeft het CBS de breuk in de uitkomsten van beide onderzoeken gerepareerd. Hierdoor is het nu wel mogelijk om de ontwikkelingen in subjectief welzijn vanaf 1997 te laten zien. De tijdreeksen zijn niet alleen voor de volwassen bevolking als geheel gemaakt, maar ook voor een aantal bevolkingsgroepen, namelijk op basis van geslacht, leeftijd, hoogst behaald onderwijsniveau en migratieachtergrond.

In het vervolg van dit artikel gaat paragraaf 2 eerst in op de methodebreuken in de datareeksen van geluk en tevredenheid met het leven. Daarna schetst paragraaf 3 de ontwikkelingen in de trends van geluk en tevredenheid met het leven, zowel voor de volwassen Nederlandse bevolking in zijn geheel als voor bevolkingsgroepen. Bij de ontwikkelingen in welzijn onder bevolkingsgroepen is het de vraag in welke mate deze verschuivingen komen door andere veranderingen die in deze periode impact hadden op deze groepen. Met de beschikbare data kan niet empirisch worden onderzocht of en in welke mate deze veranderingen een rol spelen in de verklaring van de ontwikkelingen in welzijn. De gelijktijdige veranderingen die zullen worden besproken, zijn echter gerelateerd aan welzijn en worden daarom toch in dit artikel meegenomen. Tot slot volgen in paragraaf 4 de conclusies van het onderzoek.