Milieu en duurzame energie. Opvattingen en gedrag

4. Duurzame energie

4.1 Noodzaak van duurzame energie

Duurzame energie is energie uit bronnen die niet opraken, zoals windenergie, zonne-energie en waterkracht. Ruim drie kwart van de bevolking zegt de noodzaak van duurzame energie in te zien, 11 procent ziet die noodzaak niet, 12 procent staat hier neutraal in(zie tabel B.5). Mannen zien hiervan vaker de noodzaak in dan vrouwen: de percentages zijn 80 en 75 procent. Mensen jonger dan 65 jaar (81 procent) zien dit ook vaker dan 65-plussers (65 procent). En hoger opgeleiden (89 procent) zien de noodzaak van duurzame energie vaker in dan middelbaar opgeleiden (78 procent) en lager opgeleiden(63 procent). Hoe hoger het inkomen, des te meer mensen vinden dat duurzame energie noodzakelijk is: 85 procent van degenen met een inkomen in de hoogste inkomensgroep vindt duurzame energie noodzakelijk tegen 78 procent in de derde inkomenskwartiel en gemiddeld 71 procent in de laagste twee inkomensgroepen. Mensen met uitwonende kinderen vinden duurzame energie minder noodzakelijk dan mensen zonder kinderen of mensen met thuiswonende kinderen. Na correctie vallen de verschillen van mening over de noodzaak van duurzame energie op basis van geslacht en het al dan niet hebben van een partner weg (zie tabel B.2). Leeftijd en onderwijsniveau blijken de grootste rol te spelen.

4.2 Windmolenpark in woonomgeving

Over het algemeen vindt nog niet de helft van de mensen een windmolenpark in de eigen woonomgeving geen probleem, bijna een derde deel vindt dat wel een probleem, en de rest heeft hier geen uitdrukkelijke mening over (zie tabel B.5). Het zijn vooral de jongere leeftijdsgroepen die een windmolenpark in de buurt geen probleem vinden. Gemiddeld 60 procent van de 18- tot 35-jarigen vindt dit, en 38 procent van de 65-plussers. Van de hoogstopgeleiden rapporteert bijna de helft een windmolenpark geen probleem te vinden tegen 43 procent van de laagstopgeleiden. Met betrekking tot inkomen is het net andersom: van de laagste inkomensgroep vindt bijna de helft het geen probleem, tegen 43 procent van de mensen in de hoogste inkomensgroep. Ook de migratieachtergrond is relevant. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond vinden een windmolenpark in de buurt vaker geen probleem dan de mensen met een Nederlandse of westerse migratieachtergrond. De mate van stedelijkheid is ook van invloed: ruim de helft van de mensen in (zeer) sterk stedelijke gebieden vindt het vaker geen probleem als er een windmolenpark in de buurt komt tegen gemiddeld 40 procent van de mensen in niet- tot matig-stedelijke gebieden. Hoewel mensen zonder partner en/of kinderen een windmolenpark vaker niet erg vinden dan alleenstaanden, vervalt dit verschil grotendeels na correctie voor de overige bevolkingskenmerken. De verschillen tussen de andere bevolkingsgroepen blijven echter voorhanden.

4.3 Subsidies overheid voor duurzame energie

Een overgrote meerderheid van de mensen, 84 procent, vindt dat de overheid met subsidies duurzame energie moet stimuleren, 6 procent deelt deze mening niet, en 10 procent staat hier neutraal in (zie tabel B.5). Bevolkingsgroepen onderscheiden zich op dit punt nauwelijks. Alleen zijn vrouwen met 85 procent deze mening iets meer toegedaan dan mannen (82 procent). Een forse meerderheid van 89 procent zegt dat duurzame energie bijdraagt aan een beter milieu, 8 procent is hier neutraal over, 4 procent is het niet eens met de stelling. Hoger opgeleiden onderschrijven de stelling vaker (92 procent)dan de laagst opgeleiden (85 procent). Dezelfde tendens is zichtbaar wanneer de hoogste inkomens worden vergeleken met de laagste inkomens. Andere achtergrondkenmerken dragen verder niet bij aan deze mening. Na correctie komt ook naar voren dat jongeren dit vaker vinden dan ouderen.

figuur 4.3.1 Meningen over duurzame energie, 2017